In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was aangeklaagd voor witwassen van een geldbedrag van € 39.650,00, dat op 19 mei 2020 in zijn auto was aangetroffen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 februari 2023 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, namelijk als pokerwinst. Het openbaar ministerie had echter gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte een concrete en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld. De verdachte had stukken overgelegd waaruit bleek dat hij als professioneel pokerspeler aanzienlijke winsten had behaald. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen in het licht van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof de rol van het openbaar ministerie in het bewijsproces benadrukte.