ECLI:NL:GHSHE:2023:3440

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
22/00567 tot en met 22/00570
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskosten erfbelasting en bevoegdheid executeur-testamentair

In deze zaak gaat het om de vervolgingskosten die door de ontvanger van de belastingdienst in rekening zijn gebracht aan de erfgenamen van mevrouw [naam 1], die in november 2016 is overleden. De erfgenamen, aangeduid als belanghebbenden, hebben bezwaar gemaakt tegen de aanslagen erfbelasting die zijn opgelegd met dagtekening 24 oktober 2017. De ontvanger heeft de vervolgingskosten in rekening gebracht omdat de erfbelasting niet tijdig was betaald. De belanghebbenden hebben de voormalige executeur-testamentair, [naam 2], aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade, waaronder de vervolgingskosten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen van de belanghebbenden gegrond verklaard, maar de ontvanger heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 5 oktober 2023 hebben de belanghebbenden niet deelgenomen, terwijl de ontvanger vertegenwoordigd was. Het hof heeft geoordeeld dat de voormalige executeur-testamentair niet bevoegd was om namens de belanghebbenden beroep in te stellen, en dat er geen geschil bestond over de in rekening gebrachte vervolgingskosten. Het hof heeft het hoger beroep van de ontvanger gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00567 tot en met 22/00570
Uitspraak op de hoger beroepen van
de ontvanger van de belastingdienst,
hierna: de ontvanger,
tegen de uitspraken van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 februari 2022, nummers BRE 20/8980, 20/8981, 20/8982 en 20/8983 in de gedingen tussen
[belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2] ,
[belanghebbende 3] en
[belanghebbende 4] ,
allen wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbenden,
en
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft vervolgingskosten in rekening gebracht in verband met niet-tijdig betaalde aanslagen erfbelasting.
1.2.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
1.4.
De ontvanger heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbenden hebben geen verweerschriften ingediend.
1.5.
Belanghebbenden hebben - op verzoek van het hof - vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de ontvanger.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar is namens de ontvanger [naam 3] verschenen.
Voor de zitting hebben belanghebbenden en hun gemachtigde laten weten dat zij niet zullen verschijnen.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Mevrouw [naam 1] is overleden in november 2016. Bij testament zijn belanghebbenden benoemd tot erfgenaam. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is benoemd als executeur-testamentair. De executeur-testamentair heeft de aangifte erfbelasting ingediend.
2.2.
Met dagtekening 24 oktober 2017 zijn er aanslagen erfbelasting opgelegd. Een deel van de verschuldigde erfbelasting is onbetaald gebleven. Hiervoor heeft de ontvanger op 23 februari 2018 een verzoek om uitstel van betaling ontvangen. Uiteindelijk heeft de ontvanger uitstel van betaling verleend en de invordering aangehouden tot 21 oktober 2019. Met dagtekening 15 oktober 2019 heeft de executeur-testamentair nogmaals verzocht om 12 maanden uitstel van betaling. Dit verzoek heeft de ontvanger op 28 oktober 2019 afgewezen. De executeur-testamentair heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is op 17 april 2020 afgewezen. Het openstaande bedrag van de aanslag werd niet tijdig voldaan.
2.3.
De ontvanger heeft met dagtekening 13 mei 2020 aan de vier erfgenamen, aanmaningen gestuurd. Op 12 juni 2020 heeft de ontvanger aan de erfgenamen van mevrouw [naam 1] afzonderlijk dwangbevelen uitgereikt waarbij steeds vervolgingskosten in rekening zijn gebracht. Hiertegen hebben deze erfgenamen bezwaar gemaakt. Deze bezwaren heeft de ontvanger op 30 juni 2020 afgewezen. De vervolgingskosten zijn door belanghebbenden betaald.
2.4.
Belanghebbenden hebben [naam 2] aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade, o.a. bestaande uit voormelde vervolgingskosten. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [naam 2] heeft de schade wegens het te laat betalen, bestaande uit invorderingsrente en vervolgingskosten, betaald aan belanghebbenden.
2.5.
Daarnaast hebben belanghebbenden [naam 2] aansprakelijk gesteld voor schade bestaande uit het niet volledig uitkeren van de nalatenschap aan belanghebbenden. Dit heeft te maken met het feit dat [naam 2] in de eindafrekening voorspiegelde dat de verschuldigde erfbelasting was voldaan uit de nalatenschap, maar later bleek dat een deel van de verschuldigde erfbelasting niet was voldaan en door [naam 2] wel in mindering was gebracht op de nalatenschap als gevolg waarvan belanghebbenden nog slechts een klein bedrag uitgekeerd hadden gekregen.
2.6.
Bij vonnis van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van belanghebbenden toegewezen. Deze uitspraak staat onherroepelijk vast. Eind november 2022 hebben belanghebbenden en [naam 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten over de wijze van voldoening van de door die rechtbank uitgesproken vordering van belanghebbenden op [naam 2] .
2.7.
[naam 2] heeft namens belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de vervolgingskosten en vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de vervolgingskosten vernietigd omdat de ontvanger niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en daardoor de rechtbank niet kon vaststellen of terecht en aan de juiste persoon vervolgingskosten in rekening zijn gebracht.
2.8.
Belanghebbenden hebben aangevoerd dat [naam 2] nimmer gemachtigd was tot het voeren van enige procedure bij de rechtbank en zij hebben verwezen naar de aansprakelijkheidsprocedure tegen [naam 2] bij de rechtbank Oost-Brabant. Zij wensen de procedure in hoger beroep niet.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de ontvanger terecht vervolgingskosten in rekening heeft gebracht.
3.2.
De ontvanger concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbenden hebben gesteld dat [naam 2] nimmer bevoegd was tot het instellen van beroep bij de rechtbank en dat zij die procedure ook niet hebben gewild.
Het hof leidt hieruit af, mede in aanmerking genomen dat zij de vervolgingskosten hebben voldaan en dat zij daarvoor schadeloos zijn gesteld door de aansprakelijkheidsverzekeraar van [naam 2] , dat zij met de ontvanger van mening zijn dat de vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht.
4.2.
Het vorenstaande betekent dat [naam 2] niet de wensen van belanghebbenden verdedigde toen zij beroep instelde tegen de uitspraken op bezwaar. Om die reden had het beroep ongegrond verklaard moeten worden. Dit betekent dat het hoger beroep van de ontvanger gegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.3.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart de tegen de uitspraken op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, A.J. Kromhout en R.W.G. Rouwers, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.M. Stassen-Kanters T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.