3.5.Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep behandelen aan de hand van de volgende onderwerpen:
- non conformiteit (principale grieven I t/m V en incidentele grief I);
- bewijs (principale grieven II en III);
- omvang schade (principale grieven VI t/m X, incidentele grieven II t/m IV);
- buitengerechtelijke incassokosten (incidentele grief V) en
- proceskosten (incidentele grief VI).
3.6.1.Met de grieven I t/m V betoogt [appellanten] het volgende. De rechtbank had bij de feitenweergave niet alleen moeten opnemen dat een lekkage heeft plaatsgevonden, maar ook de ernst en de omvang daarvan onder vermelding dat dit de regenval van een enorme storm betrof. [appellanten] voert hierbij aan dat een eenmalige geringe lekkage (of het vermeende bouwkundige gebrek) niet in de weg staat aan normaal gebruik van de woning. Verder betwist [appellanten] de constructiefout en stelt een alternatieve, gebruikelijke en deugdelijke wijze van bevestiging van de loodslabbe te hebben gebruikt na overleg met een bevriende aannemer. [appellanten] heeft de bevindingen van [ingenieursbureau] en [persoon] betwist. [appellanten] betwist daarnaast dat er causaal verband bestaat tussen de lekkage en de vermeende constructiefout.
3.6.2.Het hof overweegt als volgt. Onderwerp van dit geschil is niet hoe ernstig de lekkage was op 26 september 2020 en of die al dan niet werd veroorzaakt door een enorme storm. Het hof noteert de lekkage op 26 september 2020 simpelweg als startpunt voor nader onderzoek door [geïntimeerden] . De feiten behoeven op dit punt niet te worden aangevuld en in zoverre faalt grief I in principaal hoger beroep.
3.6.3.Het hof overweegt verder dat [geïntimeerden] stelt bij voornoemd nadere onderzoek constructiefouten te hebben gevonden in de aanbouw. [geïntimeerden] heeft zijn standpunt onderbouwd met de bouwkundige bevindingen van [persoon] en [ingenieursbureau] , zoals hiervoor samengevat weergegeven onder rov. 3.1.4. en 3.1.11. [appellanten] stelt hier tegenover dat hij heeft gekozen voor een deugdelijke methodiek toen hij de aanbouw en de loodslabbe zelf heeft geplaatst. Hij heeft hierover overleg gehad met een bevriende aannemer, welke hem deze methodiek heeft geadviseerd. [appellanten] heeft hierdoor een aanbouw gecreëerd die in de periode van 2006 tot september 2020 geen enkele lekkage heeft gehad.
3.6.4.Het hof constateert dat [appellanten] de feitelijke stellingen van [geïntimeerden] betwist over de constructiefout en het causale verband met de lekkage. Dit betekent dat het hof zal kijken naar de kwaliteit van de feitelijke stellingen over en weer. Beide partijen moeten over en weer hun feitelijke stellingen en betwistingen voldoende concreet onderbouwen of motiveren, waarbij het antwoord op de vraag hoe concreet zij moeten zijn, telkens ook afhangt van de wederpartij: hoe concreter de stellingen van een partij zijn, hoe concreter ook de wederpartij op die stellingen moet reageren. Hier is dus sprake van een wisselwerking. Het hof overweegt dat [geïntimeerden] zijn standpunt over de constructiefout voldoende heeft onderbouwd met onder meer de bevindingen van [persoon] en [ingenieursbureau] . Dan is het niet genoeg dat [appellanten] zijn standpunt dat er geen constructiefout is en er geen causaal verband is met de lekkage, vooral onderbouwt met kritiek op [persoon] en [ingenieursbureau] en met beperkte stellingen over een ‘bevriende aannemer’. Nu de afwezigheid van een constructiefout voor [appellanten] de kern van zijn betwisting is, had hij meer moeten onderbouwen. Het was vanuit dat gezichtspunt dus verstandig geweest als hij wel was ingegaan op de uitnodiging om mee te doen aan het onderzoek dat [geïntimeerden] heeft laten verrichten. Nu hij dat heeft nagelaten, had [appellanten] op zijn minst meer kunnen stellen over het advies van genoemde bevriende aannemer of de gestelde bouwkundige alternatieve aanpak of schriftelijke stukken kunnen overleggen zoals een verklaring van die aannemer dan wel andersoortige bouwkundige informatie of een rapportage. Het hof ziet geen aanleiding om [appellanten] in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid te stellen bedoelde schriftelijke informatie in het geding te brengen. [appellanten] had dat uit eigen beweging dienen te doen, omdat dit hoort bij zijn stelplicht. Voor het leveren van zulk schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist. [appellanten] heeft zijn betwisting dus onvoldoende onderbouwd ten aanzien van de constructiefout en het causale verband.
3.6.5.Het hof overweegt dat partijen niet hebben gegriefd tegen de overweging van de rechtbank over normaal gebruik zoals hierboven staat weergegeven onder rov. 3.2.4. Het hof zal hier ook van uit gaan. [geïntimeerden] heeft over het normale gebruik het volgende gesteld: van een woning mag immers verwacht worden dat deze vrij is van grove gebreken aan de constructie, temeer wanneer deze (op termijn) ernstige lekkage tot gevolg hebben.
Deze stellingen heeft [geïntimeerden] onder meer onderbouwd met de bevindingen van [persoon] en [ingenieursbureau] zoals hiervoor weergegeven staat onder rov. 3.1.4. en 3.1.11., alsmede met foto’s en een filmpje. Ook deze stellingen heeft [appellanten] onvoldoende betwist; hiervoor geldt hetzelfde als is overwogen in de voorgaande rechtsoverweging.
3.6.6.De principale grieven ten aanzien van de non conformiteit slagen niet.
3.7.1.In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerden] gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank over de kenbaarheid van het ontbreken van de stootvoegen en het doorlopen van het lood. Deze twee feiten heeft hij onderbouwd met onder meer de bevindingen van [persoon] (zie rov. 3.1.4). De enkele betwisting van [appellanten] dat er wel stootvoegen waren, passeert het hof omdat dit niet is onderbouwd. Dit betekent dat het hof uit zal gaan van het ontbreken van de stootvoegen. Over het doorlopen van het lood heeft [appellanten] enkel gesteld en dus wederom niet onderbouwd, dat niet is gebleken dat er daadwerkelijk vochtintreding is geweest. Nu dit niet is onderbouwd, passeert het hof ook dit standpunt van [appellanten] .
3.7.2.Het hof overweegt dat de rechtbank haar oordeel over de kenbaarheid niet nader heeft onderbouwd. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank niet. Daartoe overweegt het hof dat [geïntimeerden] ook hiervoor zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd. Dat deze twee feiten zichtbaar zijn geweest bij het totstandkomen van de overeenkomst maakt niet dat ze daarmee ook kenbaar (hadden moeten) zijn geweest voor [geïntimeerden] als niet bouwkundig onderlegde koper. Anders dan [appellanten] stelt, zijn het geen feiten van algemene bekendheid dat een buitenmuur voldoende stootvoegen moet bevatten en dat het lood netjes passend op het dak dient te worden aangebracht. [appellanten] heeft onvoldoende onderbouwd waarom op dit punt een onderzoeksplicht op [geïntimeerden] zou rusten, in de zin dat hij een bouwkundige keuring had moeten laten verrichten.
Het hof overweegt dat ook ten aanzien van de stootvoegen en het doorlopen van het lood geen (nader) onderbouwde standpunten door [appellanten] zijn aangevoerd, zodat de stellingen van [geïntimeerden] hierover zijn komen vast te staan en incidentele grief I slaagt.
3.8.1.[appellanten] heeft aangevoerd in de principale grieven II en III dat de bewijswaarde van de bevindingen van de deskundigen onvoldoende is gewogen door de rechtbank. Verder is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op zijn (tegen)bewijsaanbod.
3.8.2.Het hof verwijst naar het hiervoor overwogene (rov. 3.6.4.). Bij het vaststellen van de feiten tussen partijen in een procedure wordt gekeken naar de kwaliteit van de feitelijke stellingen over en weer. In dit geval heeft [geïntimeerden] zijn stellingen voldoende onderbouwd. De bezwaren van [appellanten] zijn onvoldoende onderbouwd, zodat niet toegekomen hoeft te worden aan het nader bezien van de door [appellanten] aangevoerde ‘bewijswaarde van de bevindingen’.
3.8.3.[appellanten] heeft ook in hoger beroep aangeboden (tegen)bewijs te leveren. Zoals het hof hiervoor al meermaals heeft overwogen, had het op zijn weg gelegen om zijn standpunten al in de procedure nader feitelijk te onderbouwen, maar heeft [appellanten] nagelaten dat daadwerkelijk te doen. Bij deze stand van zaken wordt zijn bewijsaanbod gepasseerd.
3.9.1.Het hof overweegt dat nu de principale grieven I t/m V niet slagen het primaire standpunt van [appellanten] over de schade gepasseerd wordt.
3.9.2.Subsidiair heeft [appellanten] ten aanzien van de herstelkosten van de loodslabbe het volgende aangevoerd (grief VI). Als productie 17 is een factuur van [persoon] overgelegd. In deze factuur worden eveneens de kosten voor de inspectie en het opmaken van een "rapport" besloten. Voor de inspectie heeft [persoon] drie uren gerekend ad € 42,- per uur. Voor een dergelijke eenvoudige inspectie is drie uur buitensporig. [appellanten] betwist aldus dat hieraan drie uren zijn besteed. Voor het opstellen van een rapport is een uur gerekend ad € 42,-. Gelet op het summiere A-4tje dat [persoon] heeft opgesteld, is dit buitensporig te noemen. Het opstellen van een dergelijke verklaring zal veeleer eerder 15 minuten dan een uur in beslag nemen. De grootste post op de factuur betreft die voor werkzaamheden "conform offerte". Als productie 28 is bij akte de offerte overgelegd waarnaar wordt verwezen. Op deze offerte is evenwel niet duidelijk gemaakt welke werkzaamheden worden verricht, welke materialen worden geleverd en hoeveel uur en tegen welk tarief wordt gewerkt. De vordering is aldus eveneens onvoldoende onderbouwd, reden waarom door [appellanten] eveneens om vernietiging van toewijzing van dit deel van de vordering wordt verzocht.
3.9.3.Het hof overweegt dat hij de schade van [geïntimeerden] moet begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat (art. 6:97 BW). Het hof overweegt dat onderdeel van de schade ook uitmaakt de kosten voor de inspectie en het op papier zetten daarvan. [appellanten] heeft aangevoerd dat de opgevoerde kosten ‘buitensporig’ zijn voor een eenvoudige inspectie en dat het opstellen van een dergelijke verklaring veeleer 15 minuten in beslag zal nemen. Verder is de offerte voor de werkzaamheden niet gespecificeerd. Het hof ziet deze standpunten van [appellanten] als ‘blote’ betwistingen. [appellanten] heeft niet onderbouwd waaraan hij heeft gerelateerd dat dit een ‘eenvoudige’ inspectie zou zijn waarvoor drie uur buitensporig zou zijn. Hetzelfde geldt voor de duur van het opstellen van een verklaring. Ook legt [appellanten] niet uit waarop (op welke feitelijke of juridische grondslag) hij zijn standpunt baseert dat de offerte van [persoon] gespecificeerd zou moeten zijn.
De onderbouwing door [geïntimeerden] is voldoende voor het hof om de schade op dit punt te begroten, zodat niet verder ingegaan hoeft te worden op de te summiere betwistingen van [appellanten] .
3.9.4.Subsidiair heeft [appellanten] ten aanzien van de stenen (grief VII) aangevoerd dat door de rechtbank aansluiting is gezocht bij hetgeen [geïntimeerden] heeft verklaard over deze factuur. [appellanten] stelt dat dit onvoldoende is, althans zonder nadere motivering onvoldoende is onderbouwd. Het gebruik en de noodzakelijkheid van de stenen blijkt volgens [appellanten] niet uit de facturen/offertes, reden waarom deze beoordeling volgens hem onvoldoende is gemotiveerd.
3.9.5.Onder verwijzing naar rov. 3.9.3. overweegt het hof dat [geïntimeerden] zijn standpunt ook op dit punt voldoende heeft onderbouwd om de schade te kunnen begroten. Gebruik en noodzakelijkheid van de stenen behoeven daarbij niet nader te worden toegelicht. Ook grief VII faalt.
3.9.6.Subsidiair heeft [appellanten] in grief VIII gesteld dat zowel ten behoeve van een steiger, als van het reinigen van diverse muren, ten onrechte schadevergoeding is toegewezen. Hiertegen is in eerste aanleg het volgende aangevoerd: ‘Als productie 19 is slechts een offerte (geen factuur) van [bedrijf] overgelegd. Hierop is eveneens aan post "lood vervangen" opgenomen. Deze is evenwel met pen doorgestreept. De overige posten hebben betrekking op steigerbouw, voegwerk, reiniging Torbo stralen en impregneren. Het is volstrekt onduidelijk wat deze schadeposten van doen hebben met de vermeende tekortkoming aan de loodslabbe. Het impregneren en reinigen zijn geen schadeposten die kwalificeren als herstelwerkzaamheden naar aanleiding van de vermeende gebreken aan de loodslabbe. Voor de post "voegwerk" is maar liefst een bedrag van € 1.800,00 opgenomen. In de toelichting bij de offerte wordt gesproken over het verwijderen van bestaand voegwerk etc. Uit hetgeen [geïntimeerden] bij dagvaarding heeft gesteld, blijkt evenwel dat het [persoon] is geweest die dergelijke werkzaamheden heeft verricht. Gelet op het feit dat een toelichting op de schadepost ontbreekt, is het voor [appellanten] niet mogelijk deze verder inhoudelijk te beoordelen.’
Verder heeft [appellanten] in hoger beroep het volgende gesteld. Gelet op het feit dat men op de aanbouw kon staan, is onvoldoende aangetoond dat het plaatsen van een steiger noodzakelijk zou zijn. [appellanten] stelt dat hij dit tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg ook heeft aangevoerd. Het is daarom niet begrijpelijk dat de rechtbank hiervoor zonder duidelijke motivering een schadevergoeding van € 363,00 heeft toegekend.
3.9.7.Het hof verwijst ook hier naar rov. 3.9.3. Bij het begroten van de kosten van het herstel van de loodslabbe heeft [geïntimeerden] voldoende onderbouwd dat ook reiniging van de muren nodig was, waarbij eveneens voegwerk moest worden gedaan. Dat er sprake is van dubbel in rekening gebracht werk zoals [appellanten] lijkt te suggereren, is niet gebleken. De betwisting van [appellanten] is ook op dit punt te summier of niet ter zake dienend. Verder heeft [appellanten] onvoldoende uitgelegd waarom het feit dat er gestaan kon worden op de aanbouw zou maken dat een steiger overbodig is. Ook hier heeft [geïntimeerden] voldoende gesteld om de schade te kunnen begroten en faalt de grief van [appellanten] .
3.9.8.[appellanten] voert over het schilderwerk (grief IX) ook aan dat de schade door [geïntimeerden] onvoldoende is onderbouwd. In eerste aanleg stelt [appellanten] het volgende: “Als productie 20 is een offerte van [de V.O.F.] overgelegd. [geïntimeerden] heeft echter op geen enkele wijze aangetoond dat sprake is van lekkageschade in de aanbouw. Daarvan is geen enkele foto of ander objectief bewijsmateriaal overgelegd.” In hoger beroep stelt [appellanten] dat de rechtbank niets heeft vastgesteld over de aard en omvang van de vermeende lekkage waardoor deze beoordeling onvoldoende is gemotiveerd.
3.9.9.Het hof verwijst weer naar rov. 3.9.3. Er is geen noodzaak tot het overleggen van foto’s of andere bewijzen, omdat [geïntimeerden] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is geweest van een lekkage door een constructiefout. Bij het begroten van de schade van dit voorval, heeft [geïntimeerden] vervolgens voldoende onderbouwd gesteld dat er ook binnen geschilderd moest worden en ook de kosten daarvan zijn voldoende aangetoond. Hiermee kan de schade door de rechter worden begroot. Ook deze grief van [appellanten] faalt.
3.9.10.Met grief X voert [appellanten] aan dat er een aftrek had moeten plaatsvinden wegens ‘nieuw voor oud’. Uitgaande van een gemiddelde levensduur van 35 jaar had een aftrek moeten plaatsvinden voor het feit dat de loodslabbe al 14 jaar oud was.
3.9.11.Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerden] dient zoveel mogelijk in de toestand gebracht te worden waarin hij zou hebben verkeerd als de loodslabbe wel goed was aangebracht. In dit geval is het niet zo dat [geïntimeerden] door het herstel in een betere toestand raakt dan anders het geval zou zijn geweest. De loodslabbe wordt immers niet periodiek (bijvoorbeeld 35 jaar zoals [appellanten] stelt of met een andere termijn) vervangen. Eenmaal verwerkt in een muur blijft zo’n loodslabbe zitten. Dit betekent dat er geen aanleiding is om een aftrek toe te passen voor ‘nieuw voor oud’. Grief X slaagt niet.
3.10.1.In incidenteel hoger beroep brengt [geïntimeerden] ook bezwaren naar voren over het vaststellen van de schadeposten door de rechtbank.
3.10.2.[geïntimeerden] stelt in zijn incidentele grief II dat hij de kosten voor de beschadigde tafel, de beschadigde stoelen en de kosten voor eigen gemaakte uren wel voldoende heeft onderbouwd. Voor de schade aan de tafel en stoelen verwijst [geïntimeerden] onder meer naar foto’s en een koopovereenkomst. Ten aanzien van de door hem bestede uren heeft [geïntimeerden] in eerste aanleg (als productie 35) een urenoverzicht overgelegd. [geïntimeerden] stelt dat dat er veel meer zijn dan hij in zijn vordering heeft betrokken. [geïntimeerden] voert aan dat hij heeft getracht de kosten van (onder meer) [persoon] zoveel mogelijk te beperken door zelf bepaalde werkzaamheden op te pakken. Hiervoor heeft hij vrije dagen moeten opnemen en daarnaast veel vrije tijd opgeofferd. [geïntimeerden] wenst hiervoor nog altijd een vergoeding te ontvangen van € 4.050,00.
3.10.3.Het hof overweegt dat [geïntimeerden] ten aanzien van de beschadigde tafel en stoelen voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat dit schade is als gevolg van de lekkage. Deze meubels stonden in de aanbouw en daar is een lekkage geweest. Het is bij deze stand van zaken niet nodig, zoals [appellanten] stelt, dat uitgesloten moet worden dat deze schade een andere oorzaak heeft. Ook zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [geïntimeerden] hierbij zijn schadebeperkingsplicht heeft verzaakt door de meubels niet voor de lekkage weg te zetten. Het hof zal de schade voor deze twee posten toewijzen. In zoverre slaagt incidentele grief II.
3.10.4.Ten aanzien van de vordering wegens eigen gemaakte uren overweegt het hof het volgende. Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW komen als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Bij bedrijven kunnen zogeheten interne kosten, voor zover zij redelijk zijn, op grond hiervan voor vergoeding in aanmerking komen en daarbij is het niet relevant of deze kosten ‘noodzakelijk’ waren, zoals [appellanten] heeft aangevoerd. Voor privé personen is het in de rechtspraak niet gebruikelijk om voor zelf bestede uren een vergoeding toe te kennen (zie bijvoorbeeld rov. 5.23 in ECLI:NL:GHARL:2019:1058). In het algemeen hebben de aan een zaak bestede uren immers de vermogenspositie van een privé persoon niet feitelijk beïnvloed. Dit betekent dat er aan de stelplicht van [geïntimeerden] op dit punt meer eisen gesteld moeten worden dan bij de andere schadeposten in deze procedure. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat hij heeft getracht de kosten van (onder meer) [persoon] zoveel mogelijk te beperken door zelf bepaalde werkzaamheden op te pakken en dat hij hiervoor vrije dagen heeft moeten opnemen. [geïntimeerden] heeft dit in de processtukken niet verder toegelicht. De vermelding van de soort werkzaamheden met verwijzing naar het urenoverzicht is hierbij onvoldoende. Daarbij heeft [geïntimeerden] ten eerste gesteld dat op dat urenoverzicht meer uren staan dan hij daadwerkelijk in rekening heeft gebracht. Het hof merkt hierbij op dat inderdaad niet alle uren in aanmerking zouden kunnen komen voor vergoeding, onder meer omdat sommige werkzaamheden op dit overzicht zullen vallen onder de kosten waarvoor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten worden toegewezen. Ten tweede is niet duidelijk hoe [geïntimeerden] komt aan het totaal gevorderde bedrag van € 4.050,00. Welke uren heeft hij wel in rekening gebracht voor welke werkzaamheden, tegen welk tarief en waarop is dat tarief gebaseerd? Onderdeel van de toelichting had in elk geval een berekening kunnen zijn van het aantal opgenomen vakantiedagen en wat de waarde van zo’n vakantiedag zou zijn. Het hof kan op basis van de stellingen van [geïntimeerden] dit deel van de vordering dus niet toewijzen. Dit deel van incidentele grief II slaagt dus niet. 3.10.5.Met de incidentele grieven III en IV heeft [geïntimeerden] gegriefd tegen de afwijzing van de gevorderde kosten voor de tweede partij stenen en het impregneren en opnieuw voegen van een muur. Over deze partij stenen stelt [geïntimeerden] dat die (uitsluitend) aangeschaft zijn ten behoeve van de werkzaamheden aan de loodslab. [geïntimeerden] voert aan dat hij natuurlijk geen stenen gaat kopen met een andere reden dan dat deze noodzakelijk zijn en het feit dat er achteraf meer stenen nodig bleken te zijn dan was ingeschat, doet daar niets aan af. Indien [appellanten] de loodslab correct had aangebracht, dan zou de buitenmuur nooit opengebroken zijn geweest. De kosten van de stenen zijn dus een rechtstreeks gevolg van de tekortkoming zijdens [appellanten] . [geïntimeerden] verwijst daarbij naar zijn producties 25 en 26 in eerste aanleg waarop duidelijk is te zien dat er veel stenen zijn gebruikt. Verder is volgens [geïntimeerden] op de foto die in eerste aanleg als productie 26 is overgelegd is duidelijk zichtbaar hoe de gevel van [geïntimeerden] er op dit moment uitziet. Door het onvermijdelijke gebruik van nieuwe stenen is er een groot verschil zichtbaar tussen de oude stenen en de nieuwe. Dit ziet er niet goed uit en kan alleen worden verholpen als de stenen worden gereinigd en na het reinigen opnieuw
gevoegd en geïmpregneerd. Daarbij merkt [geïntimeerden] op dat ook de oorspronkelijke muur geïmpregneerd was. Ook [appellanten] vond het destijds kennelijk noodzakelijk om de muur te laten impregneren. Het impregneren van de stenen is noodzakelijk om deze na de reiniging weer te beschermen. Het gevolg van deze noodzakelijke reiniging is echter dat het bestaande voegwerk deels los zal komen, waardoor er opnieuw gevoegd zal moeten worden. Ook deze kosten zijn dus noodzakelijk en houden rechtstreeks verband met de tekortkoming, aldus nog steeds [geïntimeerden] .
3.10.6.Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerden] ook voor deze kosten voldoende aangetoond dat dit schade is die redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de constructiefout. Anders dan [appellanten] stelt is het hierbij niet vereist dat de aanschaf van de stenen en het opnieuw voegen noodzakelijk was. Het hof zal ook deze schadevergoeding toewijzen. De incidentele grieven III en IV slagen dus.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.11.1.Incidentele grief V gaat over de buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerden] stelt dat de rechtbank deze ten onrechte heeft afgewezen. [geïntimeerden] verwijst in dat kader naar de uitgebreide correspondentie tussen partijen en de diverse termijnen die [appellanten] heeft
gekregen om (1) het gebrek te herstellen, (2) zijn aansprakelijkheid te erkennen voor de
geleden schade en (3) de schadevergoeding zonder tussenkomst van de rechtbank te voldoen. [geïntimeerden] verwijst met name naar zijn producties 6, 7, 9, 10, 12 en 15 in eerste aanleg. [geïntimeerden] stelt dat de beslissing van de rechtbank om de buitengerechtelijke kosten af te wijzen
berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De Hoge Raad meent dat een schuldenaar niet ineens geconfronteerd mag worden met de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten, maar de kans moet krijgen om de hoofdsom daarvoor nog
te voldoen. Uit voornoemde correspondentie blijkt dat [appellanten] vele termijnen heeft gekregen om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar dat steeds heeft geweigerd.
3.11.2Het hof overweegt dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] consument is. De aanmaningen waarop [geïntimeerden] zich beroept voldoen niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, nu de gevolgen van het uitblijven van betaling van het verschuldigde en de maximaal toegestane vergoeding daarin niet voldoende concreet zijn vermeld. De door [geïntimeerden] genoemde brieven vermelden immers geen incassokosten en de veertien dagen termijn in de brief van 6 januari 2020 ziet op het erkennen van alle aansprakelijkheid en bevat de sommatie alle door [geïntimeerden] geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Dit is dus niet een termijn van 14 dagen waarin [appellanten] de mogelijkheid heeft gekregen om alsnog de vordering te voldoen zonder dat de incassokosten verschuldigd worden. Incidentele grief V faalt.