Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/273760 / HA ZA 20-69)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
- de mondelinge behandeling, waarbij partij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
3.De beoordeling
“ [geïntimeerde] - [appellant] V.O.F.”.Op deze nota is onder meer de koopprijs (€ 274.999,99) vermeld.
“rabo afl. [geïntimeerde] - [appellant] ”.
(i)[de adviseur 1] aan [de adviseur 2] van 27 september 2016,
(ii)van [de adviseur 2] aan [de adviseur 1] van 29 september 2016 en
(iii)van [de adviseur 1] aan [de adviseur 2] van 30 september 2016 (prod. 6 bij conclusie van antwoord en prod. A8 en A9 bij memorie van grieven).
€ 120.000,-- en hier bepaalde voorwaarden aan gekoppeld. Verder heeft de rechtbank bepaald welke werkwijze gevolgd moest worden als [appellant] het perceel niet zou kopen. Ten aanzien van de koopprijs van het perceel heeft de rechtbank bepaald dat daaruit eerst de kosten van de makelaar moesten worden betaald. Volgens de rechtbank moest daarna uit de koopsom € 70.164,50 aan [geïntimeerde] worden voldaan en moest het restant van de koopsom in de verhouding 50/50 tussen partijen worden verdeeld. Tenslotte is [appellant] veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over
- Afgezien van het gegeven dat in de hypotheekakte alleen [appellant] is vermeld (zie r.o. 3.2. onder c)), wijst het merendeel van de door partijen overgelegde stukken en hun daarmee verband houdende uitlatingen er op dat hier sprake was van een lening die de Vennootschap betrof, ter financiering van de koopsom van de woning. In artikel 5 lid 1 van de notariële koopakte (zie r.o. 3.2. onder b)) wordt expliciet vermeld dat er sprake is van een hypothecaire inschrijving gevestigd door Verkopers ( [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , die juridisch eigenaren bleven) ten behoeve van
- [geïntimeerde] was in persoon aanwezig bij het verlijden van de koopovereenkomst door de notaris en heeft daar ook mee ingestemd. Aldus moet hij ook op de hoogte geweest/gebracht zijn van de vermelding van de bewuste hypothecaire inschrijving ten behoeve van [appellant] èn [geïntimeerde] zelf ter financiering van de koopsom. [geïntimeerde] heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep onvoldoende consistent toegelicht hoe de gang van zaken bij de notaris was. Hij kon ook niet meer verklaren op welke wijze hij dan (uitgaande van zijn eigen stelling dat [appellant] diens helft had gefinancierd met de gestelde hypothecaire privé lening) zelf ‘zijn’ helft van de koopsom zou hebben voldaan.
- Zoals ter zitting in hoger beroep besproken, past ook de onderhavige zekerheid (een algemene bankhypotheek tot een bedrag van € 1,1 miljoen) meer bij een zakelijke financiering van de Vennootschap dan bij een particuliere lening aan [appellant] .
- Voorts is zonder nadere toelichting, die [geïntimeerde] niet heeft gegeven, onduidelijk waarom de Verkopers als juridische eigenaren de onderhavige hypothecaire zekerheid op de woning aan de bank zouden hebben verstrekt voor een privé lening van [appellant] . Dit is met name onduidelijk nu het ging om een aankoop door twee vennoten met het oog op hun werkzaamheden in de Vennootschap, en daarnaast als onvoldoende betwist vaststaat dat de Verkopers [appellant] niet of nauwelijks kenden.
- Als onvoldoende betwist staat bovendien vast dat [appellant] als beherend vennoot van de Vennootschap bevoegd was de rol van de Vennootschap als economisch eigenaar zelfstandig te vervullen bij het verlijden van de hypotheekakte, zoals [appellant] heeft aangevoerd.
- Uit de verklaringen van [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep blijkt dat hij ten tijde van de verkoop van de woning in 2016 zowel de in r.o. 3.2. onder d) geciteerde aflossingsnota als de berekening van de notaris waarop is vermeld
- Vaststaat verder dat [geïntimeerde] op enig moment na de uitkering van het depot een klacht tegen de notaris heeft ingediend bij de Kamer voor het Notariaat. Daarbij ging het onder andere om het punt van de gestelde privé lening en de aflossing ten tijde van de levering van de woning. Deze klacht is afgewezen (of zoals de notaris schriftelijk verklaart: “geseponeerd”).
- De schriftelijke verklaring van [de adviseur 1] waarop [geïntimeerde] zich beroept vormt ook geen onderbouwing van de stellingen van [geïntimeerde] over een privé lening van [appellant] . Zoals hieronder nader toegelicht, is de verklaring van [de adviseur 1] deels onjuist of onduidelijk en wijst deze verklaring, gelezen in samenhang met de schriftelijke verklaring van [de adviseur 2] , eerder op het tegendeel van de stellingen van [geïntimeerde] .
“rechtens voor rekening en risico van de VOF en daarmee ten laste van de verkoopopbrengst ingelost”. Ook verklaart hij dat in de onderhandelingen tussen hem en [de adviseur 1] de hypothecaire lening niet aan de orde is geweest in de zin of deze wel of niet deel uitmaakte van het vermogen van de Vennootschap.
“Bij deze gesprekken is op geen enkel moment gesproken over de aflossing van de hypothecaire schuld uit het vermogen van de VOF. Deze hypotheeklening (privé schuld van [appellant] ) was simpelweg bij [geïntimeerde] en/of bij ondergetekende niet als zodanig bekend.”Het moet er voor worden gehouden dat deze verklaring over de onbekendheid met de hypothecaire lening niet juist of op zijn minst onvolledig en onduidelijk is. De onderhandelingen tussen [de adviseur 2] en [de adviseur 1] hebben immers plaatsgevonden nà 2 september 2016 en werden juist gevoerd aan de hand van de afrekening door de notaris. [geïntimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij zelf de vermelding van de aflossing van de lening op de stukken heeft gezien en dat [de adviseur 1] op de hoogte zal zijn geweest van de aflosnota en onderliggende stukken. In die stukken was de aflossing van de hypothecaire lening ondubbelzinnig vermeld. Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat de aflossing van de hypothecaire lening bij alle betrokkenen bekend was maar in het geheel niet leidde tot vragen of discussie. Vanwege de discussies tussen [de adviseur 1] en [de adviseur 2] over beduidend kleinere posten, zou dit wel voor de hand hebben gelegen. Dit geldt te meer, gelet op de stelligheid waarmee zowel [de adviseur 1] als [geïntimeerde] heeft verklaard dat aflossing van een privé schuld van [appellant] uit het vennootschapsvermogen nooit aan de orde zou zijn geweest.
“besproken en ook becijferd en berekend”dat de bewuste vordering als vof schuld tussen [appellant] en [geïntimeerde] zou worden verdeeld. Dit staat haaks op de verklaring van zowel [de adviseur 1] als [de adviseur 2] en is ook nergens in de stukken terug te vinden. In zoverre moet het er voor worden gehouden dat [appellant] ter zitting niet goed voor ogen had wat de adviseurs expliciet hadden besproken. De uitlating van [appellant] heeft dan ook het karakter van een onjuiste stelling die voor herstel in hoger beroep vatbaar is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] bewust onjuist heeft verklaard.
“debiteur is [appellant] ”op de aflosnota van de bank (prod. 9 van [geïntimeerde] ten behoeve van de zitting in eerste aanleg.). Nog daargelaten dat niet vaststaat dat de notaris dit heeft vermeld ( [appellant] betwist dit), volgt daar niet uit dat (de notaris bedoelde dat) het hier een privé lening van [appellant] betrof. De verklaring van de notaris (prod. 7 van [appellant] ten behoeve van de zitting in eerste aanleg) en diens berekening met de vermelding
“rabo afl. [geïntimeerde] - [appellant] 70.164,50”(onderdeel bij prod. 5 bij conclusie van antwoord) bieden daar ook in het geheel geen aanknopingspunten voor.
“onenigheid (…) omtrent diverse verrekenposten terzake van de verkoop van het woonhuis”en om te komen tot
“een voor beide partijen acceptabele verrekening”.Echter, dat het hier louter ging om de verrekening van enkele
“(administratieve) posten”die moesten worden verrekend met het uit te keren depotbedrag van ruim € 155.000,-- kan hier niet uit worden afgeleid. Naar het oordeel van het hof wijst de hele gang van zaken er op dat partijen ten aanzien van de verkoop van de woning de financiële uitkomst in zijn geheel wilden afwikkelen, zoals [appellant] aanvoert.
: “(…) Zoals besproken kunnen en willen we niet verblijven in een welles-niets en is bedoeling om tot een afwikkeling te komen.(…) Om tot een finale afwikkeling te komen stellen wij voor dat er voor [appellant] resteert een netto verrekenpost (te ontvangen) ad€ 10.000. (…)”[de adviseur 1] heeft in antwoord daarop nog enkele opmerkingen gemaakt over verrekenposten en afgesloten met:
“(…) Resteert volgens mij nog de afwikkeling van het laatste bouwkavel. (…)”De uiteindelijk op 30 september 2016 tussen partijen gemaakte afspraken gingen ook over zowel de uitkering uit het depot naar aanleiding van de verkoop van de woning als over de gang van zaken rondom het perceel. Ook deze ruimere strekking van de afspraken vormt naar het oordeel van het hof een duidelijke ondersteuning van de lezing van [appellant] , dat partijen daarmee bedoelden alles financieel af te wikkelen met inbegrip van de aflossing van € 70.164,50.
- De beslissing dat van de koopsom van het perceel eerst moeten worden betaald: de makelaarskosten en daarna € 70.164,50 aan [geïntimeerde] , waarna het restant in de verhouding 50/50 tussen partijen moet worden verdeeld (dictum 11.6), zal worden vernietigd. Dit geldt ook voor de veroordelingen van [appellant] tot betaling van wettelijke rente (dictum 11.7) en buitengerechtelijke kosten (dictum 11.8), de compensatie van de proceskosten voorzover geen betrekking hebbend op de kosten van de deskundige (dictum 11.9 met uitzondering van
- In plaats daarvan zal het hof [geïntimeerde] veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hem heeft betaald. Bij dit laatste gaat het om betaling in ruime zin: ook als bijvoorbeeld bij de aankoop door [geïntimeerde] van het perceel een bepaalde verrekening ter uitvoering van het bestreden eindvonnis heeft plaatsgevonden (vermindering van de koopsom) dient dit teruggedraaid te worden.
- Voorts zal het hof bepalen dat daarnaast tussen partijen een zodanige betaling/verrekening moet plaatsvinden dat:
4.De uitspraak
- de eerste aanleg en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op de datum van het bestreden vonnis van 24 november 2021 op € 937,00 aan griffierecht en op € 2.785,00 (2,5 x tarief IV) aan salaris advocaat;
- het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 125,03 aan dagvaardingskosten, op € 343,00 aan griffierecht en op € 4.314,00 (2 x tarief IV) aan salaris advocaat voor het hoger beroep;