ECLI:NL:GHSHE:2023:3408

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
20-000582-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal en heling van voertuigen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2020. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld voor meerdere delicten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen van opzetheling. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte afstand gedaan van de inbeslaggenomen goederen, waardoor het hof geen beslissing meer hoefde te nemen over het beslag. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en heeft een gevangenisstraf van 765 dagen geëist. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de autodiefstallen en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor de overige tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de bewezenverklaring van de delicten bevestigd, maar heeft de straf verlaagd naar 20 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. Het hof heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000582-20
Uitspraak : 28 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-880471-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank voor 2 delicten telkens ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ (feit 1), voor 7 delicten telkens ter zake van ‘medeplegen van opzetheling’ (feit 1 en feit 2) en voor ‘deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de benadeelde partijen (zowel de acht verzekeringsmaatschappijen als de natuurlijke personen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ) niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaard. Tot slot heeft de rechtbank beslist op het beslag.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep afstand gedaan van de onder hem inbeslaggenomen goederen. Gelet daarop is geen beslissing op enig inbeslaggenomen goed meer vereist en is het beslag niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Voorts hebben in eerste aanleg de volgende verzekeringsmaatschappijen zich gevoegd als benadeelde partij in het onderhavige strafproces:
- [benadeelde 3] , ter zake van feit 1 delict 17,
- [benadeelde 4] , ter zake van feit 1 delict 18,
- [benadeelde 5] , ter zake van feit 1 delict 20,
- [benadeelde 6] , ter zake van feit 2 delict 12,
- [benadeelde 7] , ter zake van feit 2 delict 13,
- [benadeelde 8] , ter zake van feit 2 delict 14,
- [benadeelde 9] , ter zake van feit 2 delict 15,
- [benadeelde 10] , ter zake van feit 2 delict 16.
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vorderingen van voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep hebben de voornoemde benadeelde partijen zich niet opnieuw gevoegd in de strafprocedure. Derhalve zijn de vorderingen van voornoemde verzekeringsmaatschappijen niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 765 dagen met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof kan beslissen conform het vonnis van de rechtbank.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 tenlastegelegde autodiefstallen in vereniging. Zij heeft voorts partiële vrijspraak van de onder 3 tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie bepleit. Met betrekking tot het overige onder 1 tenlastegelegde, de medeplichtigheid aan autodiefstallen alsmede het medeplegen van opzethelingen als onder 2 tenlastegelegd, heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft zij een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft zich met betrekking tot de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:

1.hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 8 januari 2018 tot en met 23 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch en/of te Rosmalen (gemeente ’s-Hertogenbosch ) en/of elders in Nederland

(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen een of meer (personen)auto’s heeft weggenomen, geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders, (telkens) met het oogmerk om zich deze (personen)auto’s wederrechtelijk toe te eigenen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
op een tijdstip gelegen in de periode van 21 januari 2019 tot en met 22 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch een (personen)auto (VW Polo, [kenteken 1] ) weggenomen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 11] ,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 21 januari 2019 tot en met 22 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan en de gestolen auto’s naar de loods in Vinkel te begeleiden
(zaak 17)
en/of
op een tijdstip gelegen in de periode van 21 januari 2019 tot en met 22 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch een (personen)auto (VW Polo, [kenteken 2] ) weggenomen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 12]
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 21 januari 2019 tot en met 22 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan en de gestolen auto’s naar de loods in Vinkel te begeleiden (delict 18)
en/of
op een tijdstip gelegen in de periode van 21 januari 2019 tot en met 22 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch een (personen)auto (VW Polo, [kenteken 3] ) weggenomen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 13] (delict 20),
en/of
op of omstreeks 8 januari 2019 te Rosmalen een (personen)auto (VW Golf [kenteken 4] ) weggenomen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] (zaak 21),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaften/of die weg te nemen (personen)auto’s en/of auto-onderdelen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of door middel van een valse sleutel (te weten een geknipte sleutel en/of een digitale sleutel);
en/of
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 8 januari 2019 tot en met 23 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch en/of te Vinkel (gemeente ’s-Hertogenbosch ) en/of te Rosmalen (gemeente ’s-Hertogenbosch ) en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen een of meer (personen)auto’s, te weten
- een VW Polo, [kenteken 1] (delict 17) en/of
- een VW Polo, [kenteken 2] (delict 18) en/of
- een VW Polo, [kenteken 3] (delict 20) en/of
- een VW Polo, [kenteken 4] (delict 21),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van voornoemd(e) (personen)auto’s (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);

2.hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 4 januari 2019 tot en met 23 januari 2019 te 's-Hertogenbosch en/of te Vinkel (gemeente 's-Hertogenbosch ) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen een of meer (personen)auto('s), te weten

- een VW Polo, [kenteken 5] (delict 12) en/of
- een VW Polo, [kenteken 6] (delict 13) en/of
- een VW Golf, [kenteken 7] (delict 14) en/of
- een VW Polo, [kenteken 8] (delict 15) en/of
- een VW Polo, [kenteken 9] (delict 16),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van die (personen)auto's (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);
en/of
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 4 januari 2019 tot en met 23 januari 2019 te 's-Hertogenbosch en/of te Vinkel (gemeente 's-Hertogenbosch ) en/of te Rosmalen (gemeente 's-Hertogenbosch ), althans in Nederland, van een of meer (personen)auto's, te weten
- een VW Polo [kenteken 5] en/of
- een VW Polo [kenteken 6] en/of
- een VW Golf [kenteken 7] en/of
- een VW Polo [kenteken 8] en/of
- een VW Polo [kenteken 9] ,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die (personen)auto('s) was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die (personen)auto's voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die (personen)auto('s) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

3.3.hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2018 tot en met 29 januari 2019 te 's-Hertogenbosch en/of te Ammerzoden en/of te Vinkel en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten

[medeverdachte 1] (geboren [geboortedag 2] 1993 ) en/of [medeverdachte 2] (geboren [geboortedag 3] 1991 ) en/of [medeverdachte 3] (geboren [geboortedag 4] 1983 ) en/of [medeverdachte 4] (geboren [geboortedag 5] 1972 ) en/of [medeverdachte 5] (geboren [geboortedag 6] 1988 ) en/of [medeverdachte 6] (geboren [geboortedag 7] 1985 ) en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- diefstal van voertuigen en/of onderdelen van voertuigen en/of diefstal van goederen in/uit voertuigen (als bedoeld in artikel 310 jo 311 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- opzet- en/of schuldheling van voertuigen en/of onderdelen van voertuigen en/of goederen uit voertuigen (als bedoeld in artikel 416 en/of artikel 417 bis van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- het van een voorwerp (voertuigen en/of onderdelen van voertuigen) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergen of verhullen, dan wel verbergen of verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, wetende of vermoedende dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf (als bedoeld in artikel 420bis jo 420quater van het Wetboek van Strafrecht).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Voorts merkt het hof nog op dat omwille van de leesbaarheid van het arrest in relatie tot de tenlastelegging en de beslissing waarvan beroep hiervoor en hierna verwijst naar delictnummers, waar het gaat om individuele delicts-/zaaksaanduiding per feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.hij op tijdstippen gelegen in de periode van 8 januari 2018 tot en met 23 januari 2019 te ’sHertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander (personen)auto’s heeft weggenomen, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, telkens met het oogmerk om zich deze (personen)auto’s wederrechtelijk toe te eigenen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader,

op 22 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch een (personen)auto (VW Polo, [kenteken 1] ) weggenomen, toebehorende aan [benadeelde 11] (delict 17),
en
op 22 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch een (personen)auto (VW Polo, [kenteken 2] ) weggenomen, toebehorende aan [benadeelde 12] (delict 18),
en
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 8 januari 2019 tot en met 23 januari 2019 te Vinkel (gemeente ’s-Hertogenbosch ) tezamen en in vereniging met een ander (personen)auto’s, te weten
- een VW Polo, [kenteken 3] (delict 20) en
- een VW Polo, [kenteken 4] (delict 21),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde (personen)auto’s wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen;

2.hij op tijdstippen gelegen in de periode van 4 januari 2019 tot en met 23 januari 2019 te Vinkel (gemeente 's-Hertogenbosch ) tezamen en in vereniging met een ander (personen)auto's, te weten

- een VW Polo, [kenteken 5] (delict 12) en
- een VW Polo, [kenteken 6] (delict 13) en
- een VW Golf, [kenteken 7] (delict 14) en
- een VW Polo, [kenteken 8] (delict 15) en
- een VW Polo, [kenteken 9] (delict 16),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die (personen)auto's wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen;

3.3.hij in de periode van 27 december 2018 tot en met 29 januari 2019 te 's-Hertogenbosch en te Vinkel heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten

[medeverdachte 1] ( geboren [geboortedag 2] 1993 ) en [medeverdachte 3] (geboren [geboortedag 4] 1983 ),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens plegen van
- diefstal van voertuigen en/of onderdelen van voertuigen, als bedoeld in artikel 310 jo 311 van het Wetboek van Strafrecht, en
- opzetheling van voertuigen en/of onderdelen van voertuigen, als bedoeld in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – op gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat het hof – conform het vonnis van de rechtbank – kan komen tot een bewezenverklaring van diefstal in vereniging (feit 1, delicten 17 en 18), medeplegen van opzetheling (feit 1, delicten 20 en 21 en feit 2, delicten 12, 13, 14, 15 en 16) en deelneming aan een criminele organisatie (feit 3). De advocaat-generaal heeft met betrekking tot de delicten 17 en 18 verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, waarin sprake was van medeplegen doordat de verdachte in die zaak een stevig aandeel had in de plannenmakerij en de uitvoering ervan, terwijl hij zelf geen uitvoeringshandelingen had verricht. Voorts heeft de advocaat-generaal gewezen op een conclusie van advocaat-generaal [naam] met nummer ECLI:NL:PHR:2019:1286, waaruit volgt dat de gemeenschappelijke intentie die uit gezamenlijke gedragingen blijkt in bepaalde gevallen belangrijker is dan het gewicht van de bijdrage van de verdachte, alsmede waarin wordt verwezen naar een artikel waaruit volgt dat de objectieve bijdrage en de subjectieve intentie als communicerende vaten werken. De verdachte een substantiële rol gehad met betrekking tot delicten 17 en 18 volgens de advocaat-generaal. Tot slot schaart de advocaat-generaal zich achter de door de rechtbank bewezenverklaarde periode waarin de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, te weten van 27 december 2018 tot en met 29 januari 2019.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op gronden als verwoord in de pleitnota – vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde diefstal in vereniging bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat – mede gelet op de bekennende verklaring die de verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep ter zake zijn geringe rol en bijdrage aan die diefstallen – niet kan worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte. De bijdrage die de verdachte aan voornoemd feit heeft geleverd, acht de raadsman van onvoldoende gewicht en aldus is geen sprake van medeplegen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de medeplichtigheid aan de autodiefstallen zoals onder 1 tenlastegelegd. De verdediging heeft voorts betoogd dat de door de rechtbank bewezenverklaarde periode waarin de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie dient te worden beperkt. Zij stelt zich primair op het standpunt dat deelneming in de periode 8 januari 2019 tot en met 29 januari 2019 kan worden bewezenverklaard en subsidiair de periode 2 januari 2019 tot en met 29 januari 2019. Wat betreft de onder 1 en 2 tenlastegelegde opzethelingen heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Het hof sluit zich grotendeels aan bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Met betrekking tot feit 1 delict 17 en 18 – kort gezegd – de autodiefstallen in vereniging, stelt het hof het volgende voorop.
Voor medeplegen – in de vorm van het bewezenverklaarde ‘tezamen en in vereniging met een ander’ – moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, waarbij de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
Het accent ligt bij medeplegen op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen.
Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict, is het kernverwijt bij medeplichtigheid ‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf’.
Op pagina’s 5 en 6 van het vonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
delict 17 en 18
De rechtbank ziet delict 17 en delict 18 als samenhangende autodiefstallen die door
verdachte en [medeverdachte 1] in vereniging zijn gepleegd. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De grijze Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken 1] is tussen 21 januari 2019 om 18.30 en 22 januari 2019 om 07.00 2019 gestolen aan [plaats] in ’sHertogenbosch (delict 17). De witte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] is tussen 21 januari 2019 om 18.30 uur en 23 januari 18.30 uur gestolen aan [adres 3] in ’s-Hertogenbosch (delict 18). De tijdstippen van de diefstallen overlappen elkaar en de locaties van de diefstallen liggen zeer dicht bij elkaar.
De telefoon van [medeverdachte 1] heeft in de periode waarin de diefstallen zijn gepleegd,
namelijk op 22 januari 2019 tussen 01:02 uur en 01:34 uur, aangestraald op een
telefoonmast die enkele tientallen meters verwijderd was van de beide locaties. Van
[medeverdachte 1] was daar niet alleen, want ook de telefoon van verdachte straalde in dezelfde tijdspanne aan op die telefoonmast, namelijk om 1:29 uur en 1:30 uur.
Op 22 januari 2019 omstreeks 09.33 uur werd de Volkswagen Polo, waar (naar later bleek) het kenteken [kenteken 1] bij hoorde, de loods in Vinkel ingereden (delict 17). Omstreeks 10:51 uur werd er een grote witte bus de loods ingereden. [medeverdachte 1] stapte als bestuurder uit die bus. Verdachte reed met zijn Ford Fiesta achter de bus aan de loods binnen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben later die dag in de loods beiden bij de gestolen auto gestaan en/of daaraan gesleuteld.
Op 23 januari 2019 omstreeks 13.43 uur waren verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] opnieuw in de loods in Vinkel . De lichten waren toen uit en om 13.46 uur was de loods even helemaal verlaten. Echter, een paar seconden later ging de loodsdeur weer open en werd een witte Volkswagen, waar (naar later bleek) het kenteken [kenteken 2] bij hoorde, binnengereden (delict 18). Achter die witte Volkswagen reed een donkerkleurige Volkswagen naar binnen. [medeverdachte 1] stapte als bijrijder uit de gestolen witte Volkswagen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte 1] op een relevant tijdstip beiden aanwezig waren op de plek waar de twee auto’s zijn weggenomen en vervolgens beiden aanwezig waren in de loods, rond de tijdstippen waarop de twee gestolen auto’s daar arriveerden.
In aanvulling op het voorgaande overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] in januari 2019 verschillende Volkswagens heeft gestolen en dat eind januari 2019 onder verdachte goederen in beslag zijn genomen die in een betekenisvol verband staan met het plegen van autodiefstallen. De rechtbank noemt in het bijzonder de jammer die ervoor zorgt dat elektronische autosloten of anti-autodiefstalsystemen niet meer werken, blanke sleutels die op maat kunnen worden geknipt om onder andere Volkswagens te openen en te starten, een elektronisch werkend instrument waarmee Volkswagens zonder sleutel kunnen worden ontsloten en een slotentrekker.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en [medeverdachte 1] in de nachtelijke uren van 22 januari 2019 in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar twee Volkswagens hebben gestolen op/nabij [plaats] in ’s-Hertogenbosch . De rechtbank acht in dit kader niet relevant wie van beiden uiteindelijk welke auto heeft bestuurd of heeft laten besturen door een ander. Voor een andere uitleg van genoemde feiten en omstandigheden, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Een de
redengevendheid ontzenuwende verklaring van verdachte hieromtrent ontbreekt.’
Het hof verenigt zich met deze overweging, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring omtrent delict 17 en 18 afgelegd. Hij heeft – samengevat – verklaard dat hij bij de diefstal van de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] en de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] op de uitkijk heeft gestaan toen medeverdachte [medeverdachte 1] de auto’s stal. Hij stond op de uitkijk en moest waarschuwen als er een persoon of politie aankwam. Hij verdiende daarmee 100 tot 200 euro per auto. Daarnaast begeleidde hij de gestolen auto’s naar de loods in Vinkel .
Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig. In dat verband wordt gewezen op de omstandigheid dat de verdachte tot de terechtzitting in hoger beroep niet heeft willen verklaren omtrent deze feiten. Inmiddels zijn ongeveer 4,5 jaar verstreken sinds deze diefstallen en heeft de verdachte ruim de gelegenheid gehad om zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring op alle beschikbare onderzoeksbevindingen af te stemmen. Dat komt de geloofwaardigheid van zijn verklaring niet ten goede. Het hof stelt vast dat de verdachte zichzelf thans slechts een geringe rol toedicht, terwijl naar het oordeel van het hof uit het dossier van een grotere rol van de verdachte blijkt. De verdachte wist van de hoed en de rand en was op de hoogte van het reilen en zeilen van de organisatie. Zo was hij in een vroeg stadium betrokken bij de huur van de loods in Vinkel waar vervolgens in korte tijd – ook naar eigen zeggen van de verdachte – de ene na de andere gestolen auto werd ondergebracht en gedemonteerd, was hij bij sommige diefstallen aanwezig, begeleidde hij gestolen auto’s naar de loods en nam hij deel aan het demonteren (strippen dan wel omkatten) van gestolen auto’s. Daarnaast zijn er onder hem goederen inbeslaggenomen die in verband kunnen worden gebracht met het plegen van autodiefstallen, specifiek ook ten behoeve van Volkswagens waar het bij de onderhavige delicten ook steeds om draait.
De verdachte heeft aangaande het aantreffen van voornoemde goederen verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] deze goederen bij de verdachte in de auto achterliet. Het hof acht ook deze verklaring onaannemelijk, reeds omdat ook deze op een zó laat tijdstip wordt afgelegd, dat dat op zichzelf afdoet aan de geloofwaardigheid en omdat verificatie door nader onderzoek onmogelijk is door dat tijdsverloop. Deze gereedschappen in de auto van de verdachte dragen dus bij aan het bewijs van medeplegen. Het verweer wordt verworpen.
In lijn met de overwegingen van de rechtbank overweegt het hof
ten aanzien van feit 1, delict 20, als volgt.
Het hof gaat ervan uit dat de Volkswagen die op 22 januari 2019 de loods in Vinkel is binnengereden, de Volkswagen was met het kenteken [kenteken 3] , die van aangever [benadeelde 13] is gestolen.
Immers, in de periode van 5 januari 2019 tot en met 23 januari 2019 reden bij herhaling gestolen auto’s de loods in Vinkel binnen, telkens van het merk Volkswagen. Voorts werd de donkerkleurige auto waar delict 20 betrekking op heeft, op 22 januari 2019 omstreeks 11:30 uur de loods binnengereden door [medeverdachte 1] . Achter die auto reed de Ford Fiesta met verdachte als bestuurder. De donkerkleurige auto werd vervolgens onder andere door verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] volledig gestript. Op 23 januari 2019 werd de auto uit de loods verwijderd.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de donkerkleurige auto op de camerabeelden van de loods herkend als een zwarte Volkswagen, type Polo 6r, model 3-deurs. Twee uur voordat de zwarte Volkswagen Polo, 3-deurs door [medeverdachte 1] werd binnengereden, werd een grijze Volkswagen Polo, binnengereden. Deze bleek weggenomen te zijn in de nacht van 21 op 22 januari 2019. De politie vond daarin aanleiding om te onderzoeken of de zwarte Volkswagen Polo, 3-deurs ook was gestolen die nacht. De politie heeft de zendmastgegevens behorende bij de telefoon van [medeverdachte 1] – [medeverdachte 1] was immers de bestuurder van de zwarte Volkswagen Polo, 3-deurs – bekeken. [medeverdachte 1] bleek in de avond en nacht voorafgaand aan de ochtend waarop hij de zwarte Volkswagen Polo naar de loods bracht, in (de omgeving van) ’sHertogenbosch te zijn geweest. Vervolgens heeft de politie de systemen geraadpleegd om te zien of er in genoemde periode een zwarte Volkswagen Polo, 3-deurs was weggenomen. Dat leverde één treffer op, namelijk de diefstal van een zwarte Volkswagen Polo, 3-deurs, met het kenteken [kenteken 3] aan de [adres 4] te ’s-Hertogenbosch . Aangever had de diefstal op dinsdag 22 januari 2019 omstreeks 12:00 uur ontdekt. Analyse van de zendmastgegevens leverde op dat de telefoon van [medeverdachte 1] op 22 januari 2019 om 00:21 uur en 00:39 uur contact maakte met een providersmast op 342 meter afstand van de plaats delict.
Net als de rechtbank leidt het hof uit het voorgaande af dat [medeverdachte 1] op een nachtelijk uur, in de tijdspanne waarin de diefstal van de zwarte Volkswagen Polo 3-deurs met kenteken [kenteken 3] plaatsvond, nabij de plaats delict was. Dit gegeven, gevoegd bij de omstandigheid dat [medeverdachte 1] de volgende ochtend met een zwarte Volkswagen Polo, 3-deurs de loods in Vinkel binnenreed, brengt de rechtbank tot de conclusie dat het om dezelfde auto gaat. Verdachte reed, zoals hiervoor overwogen, direct achter deze gestolen auto aan de loods in Vinkel binnen en hij ging daarna aan de slag met de demontage van de auto. Deze gestolen auto heeft de verdachte mede voorhanden gehad.
In lijn met de overwegingen van de rechtbank overweegt het
hof ten aanzien van feit 1,
delict 21, als volgt.
Op de camerabeelden van de loods in Vinkel is te zien dat op 10 januari 2019 omstreeks 12:56 uur de Ford Fiesta van verdachte de loods binnenrijdt. Na het verspringen van het beeld staat er ineens een donkerkleurige Golf type 6 in de loods. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn dan in de loods aanwezig. [medeverdachte 3] lijkt doende te zijn met het linkervoorwiel van de donkerkleurige Volkswagen Golf.
Op de beelden van 12 januari 2019 is te zien dat [medeverdachte 3] de vier wielen/velgen van de donkerkleurige Golf onder een Volkswagen Caddy plaatst. De aangever herkent de vier wielen/velgen die op de Volkswagen Caddy zijn geplaatst als de wielen/velgen die op de van hem gestolen Volkswagen Golf zaten. Dit zijn geen standaard velgen.
Het voorgaande gevoegd bij het feit dat de Volkswagen Golf van aangever [benadeelde 14] met het kenteken [kenteken 4] kort voor 10 januari 2019 is gestolen, te weten op 8 januari 2019 in Rosmalen , rechtvaardigt ook naar het oordeel van het hof de conclusie dat deze auto in de loods in Vinkel heeft gestaan en de verdachte deze gestolen auto mede voorhanden heeft gehad.
Voorts overweegt het hof in lijn met de overwegingen van de rechtbank
ten aanzien van feit 2, delicten 12, 13 en 15als volgt.
In de loods kwamen op het oog schadevrije auto’s binnenrijden. Aan deze auto’s werd niet slechts gesleuteld; van deze auto’s werden – soms in een tijdsbestek van slechts enkele uren - vele onderdelen gedemonteerd en vervolgens werden deze onderdelen uit de loods weggevoerd. Geen van de auto’s verliet de loods in gerepareerde staat. Dit proces van binnenhalen en demonteren herhaalde zich in een tijdsbestek van enkele weken vele malen en aan dit proces nam verdachte keer op keer deel. Verdachte begeleidde de auto’s, kort nadat die gestolen waren, de loods binnen. Verdachte was op vele dagen in de loods aanwezig, soms zelfs meerdere keren per dag. Verdachte was aanwezig bij het demonteren van de auto’s en/of nam daar zelf deel aan, net als aan het inladen van gedemonteerde onderdelen om deze weg te voeren. Gelet op het geheel van deze activiteiten, in combinatie met het gegeven dat verdachte betrokken was bij de huur van de loods en hij zich samen met [medeverdachte 1] aan diefstallen van auto’s schuldig maakte, kan het volgens het hof niet anders zijn dan dat de verdachte vanaf het eerste moment wist dat de voertuigen in de loods van misdrijf, in dit geval diefstallen, afkomstig waren.
Eveneens in lijn met de overwegingen van de rechtbank overweegt het hof
ten aanzien van feit 2, delicten 14 en 16nog als volgt.
Het gegeven dat verdachte een gestolen auto de loods in begeleidde (delict 14) of aanwezig was als een gestolen auto de loods werd ingereden (delict 16), in combinatie met het feit dat verdachte gedurende vele dagen (soms meerdere keren per dag) in de loods aanwezig was als anderen de auto’s aan het demonteren waren en verdachte (de vorderingen van) deze werkzaamheden zag, verdachte zelf op verschillende momenten andere auto’s aan het demonteren was of hielp bij het inladen van gedemonteerde onderdelen, brengt het hof net als de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van de gestolen auto’s van delict 14 en 16. Dat verdachte deze auto’s niet zelf (in beeld) heeft gedemonteerd, maakt dat niet anders, omdat hij die gestolen auto’s op zijn minst genomen bewust voorhanden had, terwijl hij van meet af aan wist dat deze van misdrijf, te weten diefstallen, afkomstig waren.
Ook schaart het hof zich achter de bewijsoverweging van de rechtbank
ten aanzien van feit 3en overweegt daartoe als volgt.
Onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één ander persoon. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie of geledingen. Een samenwerkingsverband kan toevallig en in de loop der tijd ontstaan omdat men ‘werkendeweg’ ontdekt dat men een gezamenlijk doel heeft waarvan de
realisering met duurzame samenwerking gediend is.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is voorts vereist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Tot slot moet worden vastgesteld of de verdachte kan worden aangemerkt als deelnemer aan de organisatie. Van deelneming is sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Het hof acht net als de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 27 december 2018 tot en met 23 januari 2019 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De delicten 12 tot en met 18, 20 en 21 laten een duidelijk patroon zien. Dat is te danken aan de camerabeelden die gemaakt zijn in de loods aan de Kaathoven in Vinkel . Uit die beelden komt een georganiseerde manier van werken naar voren, waarbij steeds dezelfde personen betrokken zijn. Dat zijn in ieder geval verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De gebezigde bewijsmiddelen rechtvaardigen zonder meer de conclusie dat zij deel uitmaakten van een criminele organisatie die gericht was op het stelen en helen van auto’s, zoals volgt uit de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 7 december 2018 plaatste [medeverdachte 1] een advertentie op Marktplaats waarin hij een hobby/sleutelruimte voor reparatie en opslag van schade auto’s in de buurt van
’s-Hertogenbosch zocht. Het pseudokoopteam van de politie, met als tussenpersoon [verbalisant 2] , bood een loods te huur aan op het adres [adres 2] . Op 19 december 2018 vond een eerste ontmoeting plaats tussen [verbalisant 2] van het pseudokoopteam, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] gaf aan dat de loods naar wens was en dat hij akkoord was met de huurprijs. Hij gaf aan dat de naam van [medeverdachte 3] op de huurovereenkomst moest komen. Er werd uiteindelijk afgesproken dat de sleuteloverdracht en het betalen van de huurprijs op 2 januari 2019 zou plaatsvinden.
Op 27 december 2018 werd vervolgens een eerste telefonisch contact geregistreerd tussen de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Verdachte stond toen al met zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] in contact.
Op de afspraak van 2 januari 2019 verschenen vervolgens verdachte en [medeverdachte 3] . Het huurcontract werd door [medeverdachte 3] ondertekend. Het geld werd pas op 3 januari 2019 betaald en op dat moment werd ook de sleutel ontvangen. Wederom waren daarbij alleen verdachte en [medeverdachte 3] ter plaatse.
Op 5 januari 2019, twee dagen na de sleuteloverdracht, werd de eerste gestolen auto de loods ingereden. In de dagen daarna tot en met 23 januari 2019 volgden er meer. In veel gevallen is op de camerabeelden te zien dat [medeverdachte 1] de gestolen auto de loods binnenreed. Verdachte reed in zijn Ford Fiësta achter hem aan naar binnen. De gestolen Volkswagens vertoonden op het oog geen schade en gingen rijdend de loods binnen. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verrichtten vervolgens in wisselende samenstellingen werkzaamheden aan de gestolen auto’s; de auto’s werden gedemonteerd. Het ene na het andere onderdeel werd verwijderd. Geen enkele auto werd gerepareerd of verliet in originele staat de loods. Dat er – behoudens de eigen auto’s van verdachten uit het onderzoek Tubingen – ooit een niet-gestolen auto de loods werd binnengereden in die periode, is niet gebleken.
De taakverdeling tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] was helder. [medeverdachte 1] was degene die de Volkswagens stal. Ten minste twee keer deed hij dat samen met verdachte. Verdachte escorteerde [medeverdachte 1] bij het verplaatsen van de gestolen auto’s naar de loods in Vinkel . Verdachte bleek in het bezit te zijn van een jammer, die ervoor zorgt dat mobiele telefoons, GPS-signalen, elektronische autosloten of anti-autodiefstalsystemen niet meer werkten. Ook beschikte hij over voorwerpen waarmee autosleutels konden worden geknipt. Verdachte sloot samen met [medeverdachte 3] de huurovereenkomst die [medeverdachte 1] had voorbereid. [medeverdachte 3] was telkens in de loods om de gestolen Volkswagens te demonteren. Ook [medeverdachte 1] demonteerde auto-onderdelen en verdachte leverde een helpende hand bij deze werkzaamheden. Verdachte en [medeverdachte 3] wisten dat zij telkens met gestolen auto’s in de weer waren, of ze die nou escorteerden, voorhanden hadden of demonteerden. Tot op de actiedag van 23 januari 2019 was sprake van een intensieve, duurzame en gestructureerde samenwerking tussen deze drie verdachten.
De raadsman heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bewezenverklaring met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde dient te worden beperkt, in die zin dat de verdachte heeft deelgenomen in de periode 8 januari 2019 tot en met 29 januari 2019 dan wel in de periode 2 januari 2019 tot en met 29 januari 2019. Het hof overweegt hieromtrent dat is bewezenverklaard dat de verdachte
inde periode van 27 december 2018 tot en met 29 januari 2019 het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. De deelneming aan de criminele organisatie door de verdachte valt in ieder geval binnen de bewezenverklaarde periode. Nog los van de vraag of de verdachte gedragingen heeft verricht voorafgaande aan 8 januari 2019 dan wel 2 januari 2019 ten behoeve van het verwezenlijken van het oogmerk van de criminele organisatie, doet die vraag aan het vorenstaande niet af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
ter zake van de delicten 17 en 18, telkens
diefstal door twee of meer verenigde personen
en
ter zake van de delicten 20 en 21, telkens
medeplegen van opzetheling.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
ter zake van de delicten 12, 13, 14, 15 en 16, telkens
medeplegen van opzetheling.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de rol van de verdachte groter en belangrijker was dan omschreven in het vonnis van de rechtbank. Gelet daarop, alsmede rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, vordert de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe gewezen op de omstandigheid dat de verdachte feitelijk een ‘first offender’ is. Voorts is de verdachte sinds het tenlastegelegde niet meer met politie of justitie in aanraking geweest. De detentie van de verdachte heeft een enorm effect gehad op zijn kinderen en de feiten hebben zich dusdanig lang geleden afgespeeld dat niemand erbij gebaat als is als de verdachte terug moet keren naar de gevangenis. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De reclassering adviseerde een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging verzoekt het hof om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (105 dagen) op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur alsmede een werkstraf van 240 uren.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie, welke organisatie zich bezighield met de diefstal en heling van (onderdelen van) voertuigen. In dat kader heeft hij zich eveneens schuldig gemaakt aan twee autodiefstallen in vereniging en het medeplegen van opzetheling van zeven auto’s. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben de verdachte en de medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die diefstal en heling van (onderdelen van) voertuigen met zich brengen. Door het plegen van diefstallen en heling wordt veel (materiële) schade veroorzaakt. Gedupeerden van autodiefstallen ondervinden hiervan veel ergernis en ongemak en de maatschappij heeft – kort gezegd – last van deze criminele activiteiten. De verdachte heeft kennelijk puur gehandeld uit financieel gewin en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers en de maatschappij.
Het hof houdt rekening met de rol van de verdachte in de criminele organisatie, in die zin dat hij geen evident leidinggevende rol had. Het hof is echter met de advocaat-generaal van oordeel dat de rol van de verdachte groter en belangrijker was dan de rechtbank hem heeft toegedicht.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft het hof tevens gelet op het reclasseringsrapport d.d. 30 april 2019 dat omtrent de persoon van de verdachte is opgemaakt, alsmede op de door de raadsman overgelegde stukken in het kader van de persoonlijke omstandigheden. Zo hebben de moeder en de ex-partner op papier gezet welke negatieve impact de voorlopige hechtenis van de verdachte op zijn drie kinderen heeft gehad en verzoeken zij herhaling hiervan te voorkomen, heeft de werkgever van de verdachte schriftelijk laten weten dat de verdachte vanwege zijn positieve en buitengewone prestaties een vast contract wordt aangeboden en heeft de verdachte een afspraakbevestiging voor een aanstaand(e) NO-meting en longfunctieonderzoek in het Bossche ziekenhuis overgelegd, omdat hij – naar eigen zeggen – kampt met longklachten als gevolg van een eerder opgelopen besmetting met het coronavirus.
Het hof heeft eveneens in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 april 2023 eerder met justitie in aanraking is geweest voor vermogensdelicten. Voor een vermogensfeit is de verdachte veroordeeld door het hof in Den Haag en drie overige vermogensfeiten zijn getransigeerd door het Openbaar Ministerie. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat derhalve sprake is van recidive. Uitgaande van de LOVS oriëntatiepunten, waarbij een bewezenverklaarde heling van een auto gelijk wordt gesteld aan een diefstal van een auto, zou voor de bewezenverklaarde autodiefstallen en -helingen bij recidive in totaal al een gevangenisstraf van 27 maanden kunnen worden opgelegd, waarbij dan nog geen rekening is gehouden met de deelneming aan de criminele organisatie.
Gelet op het vorenstaande en alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen, waarbij in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden wordt geacht. In hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, noch in de ter onderbouwing van de persoonlijke omstandigheden overgelegde stukken ziet het hof reden om te komen tot een andere strafoplegging.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich wel rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 29 januari 2019, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 11 februari 2020. In eerste aanleg is derhalve geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, waarbij het hof – gelet op de omstandigheid dat de verdachte voor het overgrote deel in vrijheid heeft verkeerd – uitgaat van een termijn van twee jaren.
Verdachte heeft op 25 februari 2020 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 28 juni 2023. In hoger beroep is wel sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer één jaar en vier maanden. Hoewel op verzoek van de verdediging meerdere getuigen zijn gehoord in de fase van het hoger beroep, kan het hof in deze zaak niet reeds daarom concluderen dat sprake is van omstandigheden die van zodanige invloed zijn op de mate van overschrijding dat deze voor rekening van de verdachte dient te blijven.
Het hof ziet in voornoemde overschrijding dan ook aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zoals reeds hiervoor is overwogen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn geweest. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof de duur matigen en een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof – conform het vonnis van de rechtbank – de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te verklaren in hun vorderingen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het hof de beslissing van de rechtbank omtrent de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] kan volgen en hen niet-ontvankelijk dient te verklaren.
Het oordeel van het hof
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.507,33. De benadeelde partij is in de vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, zodat deze in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
Gelijk de rechtbank is het hof van oordeel dat de benadeelde partij de opgevoerde posten niet (voldoende) heeft onderbouwd. Ondanks dat de rechtbank in het vonnis heeft overwogen dat de benadeelde partij de vordering ten aanzien van alle opgevoerde posten niet heeft onderbouwd, is deze benadeelde partij niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om een nadere toelichting op de vordering te geven. Evenmin heeft de benadeelde partij stukken ter (nadere) onderbouwing van de vordering ingebracht. Zoals ook in eerste aanleg is overwogen, oordeelt het hof dat nader onderzoek naar de juistheid en de omvang van de vordering aanhouding van de strafzaak zou betekenen en een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen. De behandeling van deze vordering zou daarom een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, reden waarom het hof de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 220,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. Daartoe overwoog de rechtbank dat de vordering betrekking heeft op losse voorwerpen die zich in de auto bevonden, terwijl verdachte ten aanzien van dit feit wordt veroordeeld voor opzetheling van de auto en niet voor diefstal van de auto, al dan niet met inhoud. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, zodat ook deze in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
Het hof is gelijk de rechtbank van oordeel dat de schade in onvoldoende rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen omdat de gronden die eerder hebben geleid tot het bevel voorlopige hechtenis thans niet meer aan de orde zijn.
Het hof ziet thans geen termen om de geschorste voorlopige hechtenis te doen herleven en te laten voortduren, reden waarom het hof de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 140, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.
Heft op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 28 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.