Het hof zal eerst de tekst van het door partijen ondertekende maatschapscontract uit 2001 (productie 2 bij de inleidende dagvaarding) in ogenschouw nemen.
Daarbij is allereerst artikel 3 van belang. Op grond van artikel 3 lid 1 heeft de man de juridische/economische eigendom ingebracht van de tot het bedrijf behorende roerende zaken (waaronder machines, werktuigen, inventaris en voorraden), de veestapel, de vorderingen en de schulden van het bedrijf. Ten aanzien van de buitenvennootschappelijke activa – de onroerende zaken van het bedrijf (bedrijfsgebouwen en gronden), de pachtrechten, de productierechten en vergunningen – is daarentegen bepaald dat daarvan het gebruik en genot wordt ingebracht. Een en ander vormt een aanwijzing dat het buitenvennootschappelijke vermogen buiten de verdeling moet blijven.
Niet ter discussie tussen partijen staat dat het maatschapscontract indertijd is opgesteld door de huisaccountant van partijen, de heer [naam]. Deze heeft daarbij toen ook een toelichting gegeven. In een latere e-mail (productie 28 bij de inleidende dagvaarding) heeft [naam] (nader) toegelicht dat bij het aangaan van de maatschap door [appellant (zaak 505) geintimeerde (zaak 229)] van het buitenvennootschappelijk vermogen enkel het gebruik en genot is ingebracht.
Voorts zijn, in verband met de beëindiging van de maatschap, de bepalingen over het einde van de maatschap van belang (artikel 11) alsmede, nu [appellant (zaak 505) geintimeerde (zaak 229)] de maatschap voortzet, de bepalingen over uittreding (artikel 12). In artikel 11 lid 2 is bepaald dat in geval van voortzetting door een der vennoten de waarde van zowel de vennootschappelijke als de buitenvennootschappelijke activa wordt vastgesteld. Dit duidt erop dat bij afwikkeling van de maatschap de waarde van het buitenvennootschappelijk vermogen wel moet worden meegenomen.
Volgens [naam] in voornoemde e-mail is de bedoeling van artikel 11 lid 2 niet het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen te bestempelen tot vermogen waarin beide zijn gerechtigd. Artikel 11 dient in samenhang met artikel 12 te worden bezien, aldus [naam]. Dat in deze bepalingen ook het buitenvennootschappelijk vermogen wordt genoemd, is in de uitleg van [naam] te verklaren doordat daarin bijvoorbeeld ook het geval wordt geregeld dat [appellant (zaak 505) geintimeerde (zaak 229)] dan wel [geintimeerde (zaak 505) appellant (zaak 229)] komt te overlijden.
Wat daar verder ook van zij, de tekst van het maatschapscontract is naar het oordeel van het hof op het onderhavige punt niet voldoende duidelijk. Er is niet met zoveel woorden vastgelegd of bij de beëindiging van de maatschap de waarde van de buitenvennootschappelijke activa bij de verdeling dient te worden betrokken of niet.
Daarbij merkt het hof nog op dat in de considerans van het maatschapscontract is opgenomen dat partijen met ingang van 1 januari 2001 een maatschapsovereenkomst zijn aangegaan, ten doel hebbende de exploitatie
voor gezamenlijke rekening en risicovan een landbouwbedrijf (cursivering hof).