3.2.In rov. 2 van het tussenvonnis van 25 maart 2020 heeft de rechtbank de feiten vastgesteld. Hiertegen zijn geen grieven gericht en dus zal het hof deze feiten ook tot uitgangspunt nemen.
i. [Adviesgroep] exploiteert een adviserende en bemiddelende assurantieonderneming op het
gebied van verzekeringen, hypotheken, vermogensopbouw, pensioen en bankproducten. [Adviesgroep] is tevens een franchisenemer van de Regiobank waardoor zij ook optreedt als zelfstandig adviseur voor de Regiobank. [Adviesgroep] beschikt derhalve over twee opdrachtportefeuilles.
Vennoten van [Adviesgroep] waren, voor zover thans van belang, ingevolge het uittreksel van de kamer van koophandel van 11 januari 2019, [geïntimeerde] (vanaf 28 december 2017), [appellant] (van 28 december 2017 tot 6 juli 2018) en [xxx] (van 1 januari 2007 tot 23 november 2018).
Ingevolge een uittreksel van de kamer van koophandel van 11 januari 2019 was Luripa vanaf 16 november 2006 enig aandeelhouder en bestuurder van [xxx] .
Ingevolge een uittreksel van de kamer van koophandel van 11 januari 2019 was
[appellant] vanaf 30 juni 1999 enig aandeelhouder en bestuurder van [Beheer B.V.] .
Ingevolge een uittreksel van de kamer van koophandel van 11 januari 2019 was
[geïntimeerde] vanaf 14 februari 2005 enig beherend vennoot en bestuurder van [de vennootschap] .
Ingevolge een uittreksel van de kamer van koophandel van 11 januari 2019 waren [Beheer B.V.] en [de vennootschap] vanaf 11 september 2006 gezamenlijk bestuurder van Luripa.
Ingevolge een uittreksel van de kamer van koophandel van 11 januari 2019 was
Luripa vanaf 16 november 2006 enig aandeelhouder van [Advies B.V.] . De bestuurder van [Advies B.V.] was vanaf 24 april 2002 [Beheer B.V.] . [appellant] verzorgt de administraties en fiscale aangiften voor eigen klanten van [Advies B.V.] .
De natuurlijke personen [appellant] en [geïntimeerde] werkten beiden voor [Adviesgroep] . Zij werden beloond doordat Luripa een fee aan hun beider personal holdings, [de vennootschap] (bestuurder [geïntimeerde] ) en [Beheer B.V.] (bestuurder [appellant] ) betaalde. [xxx] stelde deze gelden aan Luripa beschikbaar. Deze gelden bestonden uit de winsten van [Adviesgroep] , die [Adviesgroep] aan [xxx] uitkeerde.
Partijen hebben geen vennootschapsovereenkomst opgesteld. Ook zijn er geen managementovereenkomsten of arbeidsovereenkomsten met [Adviesgroep] opgesteld.
Ten behoeve van de exploitatie van de assurantieonderneming is [Adviesgroep] een tweetal leningen en een rekening-courantverhouding ter hoogte van in totaal € 187.393,00 per 31 december 2017 aangegaan met de Rabobank. [appellant] en [geïntimeerde] hebben zich hoofdelijk aan deze rekening-courantverhouding verbonden.
Op 24 april 2018 heeft de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf Kantoor Venlo het controlerapport van een boekenonderzoek bij Luripa uitgebracht.
[Adviesgroep] is per 1 september 2019 verkocht aan Ropa B.V., handelend onder de naam [yyy] Assurantiën.
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellanten] , na eiswijzing, in conventie dat de rechtbank:
I. de onderneming [Adviesgroep] , alle daartoe behorende activa, evenals alle daarop rustende schulden, toedeelt aan [geïntimeerde] en bepaalt dat [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2018 bij
uitsluiting van [appellant] alle uit de exploitatie van [Adviesgroep] voortvloeiende verplichtingen als
eigen schuld dient te voldoen;
II. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis over te gaan tot voldoening van een bedrag van € 134.586,09, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, ter zake het verschil in opnamen uit [Adviesgroep] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het ontstaan van de diverse vorderingen, althans vanaf 31 december 2017, althans vanaf de respectievelijke uittredingsdata van [appellant] en [xxx] , dan wel vanaf de dag der dagvaarding, een en ander zoals beschreven in het lichaam van de
dagvaarding;
III. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis over te gaan tot voldoening van een bedrag van € 115.569,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, ter zake het aandeel van [appellanten] in de gemeenschap die wordt gevormd door het afgescheiden vermogen van [Adviesgroep] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 december 2017, althans vanaf de respectievelijke uittredingsdata van [appellant] en [xxx] , dan wel vanaf de dag der dagvaarding, een en ander zoals beschreven in het lichaam van de dagvaarding;
IV. alle rechtshandelingen vernietigt die aan de verkoop van de portefeuilles van [Adviesgroep] aan Ropa B.V. ten grondslag liggen vanwege het paulianeuze karakter van die rechtshandelingen, een en ander zoals omschreven in de akte van 23 oktober 2019 en de
overige processtukken, dan wel een maatregel treft zoals de rechtbank in goede justitie
zal vermenen te behoren;
V. voor recht verklaart dat [Adviesgroep] en [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover [appellanten] hebben gehandeld, een en ander zoals omschreven in voormelde akte en de overige processtukken, dan wel een maatregel te treffen zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
VI. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om aan [appellanten] binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 3.558,51 wegens gemaakte beslagkosten;
VII. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om aan [appellanten] binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 3.025,78 wegens buitengerechtelijke (incasso)kosten;
VIII. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat van [appellanten] daaronder mede begrepen, alsmede de kosten van betekening en executie van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over de voornoemde (proces)kosten indien [geïntimeerden] deze (proces)kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft voldaan,
en voorwaardelijk:
IX. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis over het door hem vanaf 1 januari 2018 gevoerde beheer rekening en verantwoording af te leggen, dit op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag dat hij niet aan genoemde veroordeling voldoet, evenwel met een maximum van € 50.000,00.
3.3.2.[appellanten] heeft in de procedure bij de rechtbank voorts een incidentele vordering ingesteld en gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerden] veroordeelt om aan [appellanten] te betalen € 70.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, bij wijze van voorschot op het aan [appellanten] toekomende bedrag.
3.3.3.In de procedure bij de rechtbank vorderde [geïntimeerden] , na eiswijzing, in reconventie dat de rechtbank:
( i) [appellant] veroordeelt € 157.341,00, althans € 142.341,00, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie vast te stellen, te betalen aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag der algehele betaling, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen;
Subsidiair, voor zover het onder (i) gevorderde niet kan worden toegewezen,
(ii) [appellant] veroordeelt € 115.000,00 althans € 100.000,00 te betalen aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag der algehele betaling, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen;
(iii) [appellant] en [Beheer B.V.] hoofdelijk veroordeelt:
- aan Luripa te betalen € 39.768.54;
- aan [de vennootschap] te betalen € 34.040,00;
beiden te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 6 november 2019 tot aan de dag der algehele betaling, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen;
(iv) [appellanten] hoofdelijk in de proceskosten van deze reconventionele vorderingen in de hoofdzaak;
( v) zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, althans met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, vanaf de achtste dag volgend op de datum van het in
dezen te wijzen vonnis ingeval eisers weigerachtig mochten blijven om vrijwillig aan dit
vonnis te voldoen.
3.3.4.Ook [geïntimeerden] heeft in de procedure bij de rechtbank een incidentele vordering ingesteld en gevorderd dat, primair, de rechtbank het door [appellanten] gelegde beslag opheft dan wel, subsidiair, beperkt tot een bedrag van € 1.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, niet hoger dan € 5.000,00 per maand.
3.3.5.[appellanten] en [geïntimeerden] hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.6.In het tussenvonnis van 19 juni 2019 heeft de rechtbank in het incident de incidentele vorderingen van [appellanten] en [geïntimeerden] afgewezen en in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 6 november 2019.
3.3.7.In het tussenvonnis van 25 maart 2020, dat is gewijzigd bij herstelvonnis van 15 april 2020, heeft de rechtbank geoordeeld dat een deskundige zal moeten worden ingeschakeld en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich kunnen uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.8.In het tussenvonnis van 22 juli 2020 heeft de rechtbank een deskundige benoemd ( [persoon A] ) en een onderzoek door deze deskundige bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
a) Kunt u, teneinde te kunnen bepalen welk deel van de winst aan [appellant] en
[geïntimeerde] conform hun deelname toekomt, door middel van een winst- en verliesrekening inzage in de cijfers van de deelnemende vennootschappen, te weten [Adviesgroep] , [xxx] , [Advies B.V.] en Luripa, verschaffen? Hierbinnen dient een splitsing te worden gemaakt tussen de periode vanaf 28 december 2017 tot en met 6 juli 2018 en de periode 6 juli 2018 tot en met 23 november 2018.
Kunt u per periode de winst vaststellen die [Adviesgroep] , [xxx] , [Advies B.V.] en Luripa hebben genoten? Indien er verlies of schulden zijn, kunt u dit dan ook vermelden?
Kunt u vaststellen welke bedragen [geïntimeerde] en [appellant] , voor zover mogelijk vanaf 1 januari 2007, privé ontvangen hebben en kunt u hierbij de omschrijving weergeven? Of blijkt dit uit andere gegevens?
Kunt u aanzien van de bovenstaande entiteiten de opnamen c.q. onttrekkingen van de beide privépersonen vaststellen?
b) Kunt u voorts de eventuele winst die nog niet opgenomen is alsmede de winst die is behaald in het lopende boekjaar op de datum van uittreden (23 november 2018) voor zover deze volgens de winstverdelingsregeling aan de uitgetreden vennoot toekomt, bepalen?
c) Kunt u het aandeel van [appellant] in het opgebouwde vennootschapsvermogen, inclusief de eventueel aanwezige stille reserves, in de in vraag a genoemde periodes bepalen? Kunt u de waarde van dit aandeel bepalen op de grondslag waarde going concern (bedrijf wordt voortgezet) per 6 juli 2018 en per 23 november 2018? Kunt u op dit totaalbedrag in mindering brengen de schulden die [appellant] heeft aan de vennootschap, bijvoorbeeld te veel opgenomen winst (onttrekkingen) en zijn aandeel in eventuele verliezen, eveneens in de genoemde periodes?
d) Kunt u het verschil in opnamen en onttrekkingen door [appellant] en [geïntimeerde] - voor zover mogelijk - berekenen vanaf 2007? Het is aan de deskundige te bepalen of de door [geïntimeerden] overgelegde winst- en verliesrekeningen van [Adviesgroep] over het jaar 2017 dan wel de door [appellanten] overgelegde (stakings)balans 2007 en/of de (stakings)balans 2017 wellicht een uitgangspunt kunnen vormen.
e) Is de door [geïntimeerde] in [Adviesgroep] ingebrachte assurantieportefeuille al eerder verwerkt en meegenomen bij eerdere verrekeningen tussen partijen?
f) Indien de verzekeringsportefeuille nog niet eerder is meegenomen dan wel verwerkt, welke waarde kan aan de inbreng in [Adviesgroep] van de portefeuille van [geïntimeerde] worden toegekend per 6 juli 2018 en per 23 november 2018?
g) Is er binnen [Adviesgroep] sprake van goodwill per 6 juli 2018 en per 23 november 2018 en zo ja, welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
h) Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.3.9.Op 16 december 2020 heeft de deskundige zijn rapport ter griffie van de rechtbank ingeleverd.
3.3.10.Bij tussenvonnis van 7 juli 2021 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de door de deskundige voorgestelde wijziging van de grondslag van de berekening van de stille reserves en de op grond van het deskundigenrapport ten opzichte van het tussenvonnis van 25 maart 2020 gewijzigde uitgangspunten voor de beoordeling van de vordering.
3.3.11.Bij eindvonnis van 29 december 2021 heeft de rechtbank in conventie kort gezegd:
de onderneming [Adviesgroep] , met alle daartoe behorende activa en de daarop rustende schulden, aan [geïntimeerde] toebedeeld en bepaald dat [geïntimeerde] na 6 juli 2018 bij uitsluiting van [appellant] alle uit de exploitatie van [Adviesgroep] voortvloeiende verplichtingen als eigen schuld dient te voldoen (vordering I);
[geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 69.807,50, ter zake het verschil in opnamen uit [Adviesgroep] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2019 (vordering II);
bepaald dat de kosten van de deskundige gelijk tussen partijen worden verdeeld, en
de proceskosten gecompenseerd en [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld in de nakosten.
De overige vorderingen van [appellanten] heeft de rechtbank afgewezen.
3.3.12.In reconventie heeft de rechtbank bij eindvonnis van 29 december 2021 kort gezegd:
[appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 37.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2021 (vordering i);
Bepaald dat de kosten van de deskundige gelijk tussen partijen worden verdeeld, en
de proceskosten gecompenseerd.
De overige vorderingen van [geïntimeerden] heeft de rechtbank afgewezen.
De procedure in het principale en het incidentele hoger beroep
3.4.1.[appellanten] heeft in het principale hoger beroep tien grieven aangevoerd en zijn eis gewijzigd. De eiswijzing houdt volgens [appellanten] vermeerdering van vordering III in. Vordering III komt dan als volgt te luiden:
III [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na het te wijzen arrest over te gaan tot voldoening aan [appellanten] van een bedrag van € 224.983,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag ter zake van de verdeling van de litigieuze gemeenschap, meer in het bijzonder het afgescheiden vermogen van [Adviesgroep] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2019 (zijnde de dag van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste instantie) tot aan de dag der algehele voldoening.
De overige vorderingen van [appellanten] blijven ongewijzigd.
[appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog toewijzen van zijn gewijzigde vorderingen en het afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] , met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de beide instanties te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.2.[geïntimeerden] heeft in het incidentele hoger beroep vier grieven aangevoerd en zijn eis gewijzigd. De vorderingen van [geïntimeerden] komen dan als volgt te luiden:
( i) [appellant] te veroordelen € 157.341,00, althans € 142.341,00, althans een bedrag door het hof in goede justitie vast te stellen, te betalen aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag der algehele betaling, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen,
althans [appellant] te veroordelen € 115.000,00, althans € 100.000,00, althans een bedrag door het hof in goede justitie vast te stellen, te betalen aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW althans artikel 6:119 BW vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag der algehele betaling, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen;
(ii) [appellant] en [Beheer B.V.] hoofdelijk te veroordelen:
- aan Luripa te betalen € 39.768.54;
- aan [de vennootschap] te betalen € 34.040,00;
beiden te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW althans artikel 6:119 BW vanaf 6 november 2019 tot aan de dag der algehele betaling, een gedeelte van de dag als gehele dag begrepen;
(iii) [appellanten] hoofdelijk te veroordelen aan [geïntimeerden] terug te betalen
€ 36.011,62, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 22 februari 2022 tot de dag der algehele betaling;
(iv) [appellanten] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van de reconventionele vorderingen in de hoofdzaak;
( v) zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, althans met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, vanaf de achtste dag volgend op de datum van het in dezen te wijzen arrest ingeval eisers weigerachtig mochten blijven om vrijwillig aan dit arrest te voldoen.
[geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot het alsnog toewijzen van zijn gewijzigde vorderingen bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep, de kosten van de deskundige daaronder begrepen.
3.5.1.[geïntimeerden] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis door [appellanten] Volgens [geïntimeerden] heeft de eisvermeerdering een geheel andere grondslag voor de vordering tot gevolg, die nu pas voor het eerst in hoger beroep aan de orde is. Dat ontneemt [geïntimeerden] een feitelijke instantie en is in strijd met de goede procesorde, aldus [geïntimeerden]
3.5.2.Het hof volgt [geïntimeerden] hierin niet. Tot uitgangspunt dient dat een partij ook in hoger beroep – binnen de grenzen die worden bepaald door art. 130 lid 1 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv en in beginsel niet later dan bij memorie van grieven of memorie van antwoord – haar eis of de gronden daarvan mag veranderen of vermeerderen, ook al betreft dit een geheel nieuwe vordering of grondslag (vgl. Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1056). De bezwaren van [geïntimeerden] zien voor het overige op de inhoud van de vermeerderde eis. Deze bezwaren zullen hieronder bij de beoordeling aan de orde komen. Het bezwaar van [geïntimeerden] tegen de eisvermeerdering is derhalve ongegrond. 3.5.3.Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijzing van [appellanten] ambtshalve buiten beschouwing te laten vanwege strijd met de goede procesorde. Hetzelfde geldt voor de eiswijzing door [geïntimeerden] Het hof zal dus recht doen op de door partijen gewijzigde eis.
Hoger beroep tegen het tussenvonnis van 19 juni 2019