3.3.Conclusies
Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden waaronder de apaan in de door de verdachte gehuurde loods is aangetroffen, als in de bewijsmiddelen weergegeven en in onderlinge samenhang bezien, duiden op betrokkenheid van de verdachte bij het voorhanden hebben van stoffen die bedoeld waren voor de vervaardiging van synthetische drugs.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij in de veronderstelling was dat het om waspoeder ging en dat hij niet wist van de aanwezigheid van apaan, niet geloofwaardig en het hof stelt deze terzijde. De verdachte heeft in de eerste plaats wisselende verklaringen afgelegd. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de aangetroffen stoffen aan het mixen was, dat hij daar die bewuste middag nog mee bezig is geweest en dat hij de gemixte stoffen uit de zakken haalde en vervolgens in bruine, kartonnen dozen verpakte. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte, bevraagd op dit punt, verklaard dat van mixen geen sprake was, doch dat hij de betreffende stoffen – volgens de verdachte ging het om waspoeder – uit zakken van 25kg heeft omgepakt naar kleinere zakken, zodat deze eenvoudiger verkocht konden worden.
Het hof overweegt dat het, gezien de voorliggende feiten en omstandigheden, niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist van het onderscheid tussen de (dubbel verpakte) zakken in de loods, aangezien hij daar naar eigen zeggen nog vlak voor het aantreffen daarvan door de politie mee heeft gewerkt. De stoffen bevonden zich derhalve in de machtssfeer van de verdachte. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte – met zijn aanwezigheid in de loods en de werkzaamheden die hij daar heeft verricht – ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de betreffende stoffen voorhanden had en daarmee i.c. een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 en lid 5 Opiumwet werd voorbereid of bevorderd.
Daarnaast moet de verdachte, gezien zijn aanwezigheid in de loods en de omstandigheden waaronder dat plaatsvond, hebben geweten dan wel ernstige reden hebben gehad om te vermoeden dat de voorhanden zijnde stoffen bestemd waren tot het plegen van het feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 en lid 5 van de Opiumwet.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het verrichten van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
Hetgeen de verdediging hieromtrent nog naar voren heeft gebracht, doet hieraan niet af.
De gevoerde bewijsverweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft meer subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd. Daartoe is verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het tijdsverloop, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een blanco strafblad en hij is ook na de onderhavige zaak, niet meer met justitie in aanraking geweest. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd overstijgt, zou vergaande consequenties hebben voor het werk van de verdachte.
De verdediging heeft – zo begrijpt het hof – verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waardoor de verdachte weer terug naar de gevangenis zou moeten, maar toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel te volstaan met oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vervoermiddelen en stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie dan wel de bewerking of verwerking van synthetische drugs (voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet).
Het bewezenverklaarde betreft een ernstig feit dat zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Algemeen bekend is dat de productie en handel van drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers.
De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken. Het hof rekent dit de verdachte aan. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2023. Uit voormeld uittreksel volgt dat de verdachte niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop nog als volgt.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat tussen de inverzekeringstelling van de verdachte op 30 januari 2013 en het vonnis van 19 april 2019 een periode van ruim 6 jaar en 2 maanden ligt. Tussen het instellen van het hoger beroep namens de verdachte op 29 april 2019 en het eindarrest van het hof op 7 juli 2023 is een periode van ongeveer 4 jaar en 2 maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee in eerste aanleg overschreden met ruim 4 jaar en 2 maanden en in hoger beroep met ongeveer 2 jaar en 2 maanden. Evident is dat de redelijke termijn daarmee in zeer aanzienlijke mate is overschreden. Het hof stelt verder vast dat namens de verdachte weliswaar is verzocht getuigen te doen horen en dat deze verzoeken ook grotendeels zijn toegewezen, doch zijn de overschrijdingen in het bijzonder te wijten
aan de omstandigheid dat de zaak door de bevoegde autoriteiten onvoldoende voortvarend is behandeld.
Het hof ziet in voornoemde overschrijding – anders dan de verdediging – geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen wel aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Rekening houdend met de overschrijdingen van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden waarvan 13 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar, opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal een lagere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, nu het hof van oordeel is dat de staf die het hof zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 7 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het einddossier ‘APAAN’ met proces-verbaalnummer PL2325 2013009113 van de politie-eenheid Limburg, recherche Venlo, opgemaakte in de wettelijke vorm van daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 591 (hierna: het einddossier).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 160-163 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
In het rechtshulpverzoek werd melding gemaakt van het feit dat in Hamburg (Duitsland,) een container inhoudende apaan met als deklading waspoeder was aangekomen. De container niet apaan werd vervolgens naar Praag (‘Tsjechi) getransporteerd. Aldaar werd de
waspoeder en apaan in een trekker/opleggercombinatie overgeladen. Deze trekker was
voorzien van het Tsjechische kenteken [kenteken 1] en de oplegger was voorzien van het
Tsjechische kenteken [kenteken 2] . Voornoemde combinatie werd begeleid door personen in
twee personenauto’s, een Audi A7 voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 3] en een
Mercedes CLS met Belgisch kenteken [kenteken 4] . De genoemde combinatie werd door
Duitse observatie eenheden naar Nederland gevolgd.
Loods [adres 2]
Op 29 januari 2013 omstreeks 17.15 uur werd gezien dat deze vrachtwagencombinatie over
[adres 2] reed en begeleid werd door personen in twee
personenauto‘s.
Kort daarna werd gezien dat de vrachtwagencombinatie een loods aan de
[adres 2] binnenreed.
Op 29 januari 2013 omstreeks 19.14 uur werd gezien dat voornoemde
vrachtwagencombinatie de loods verliet en door Venlo in de richting van de A67 reed. De
chauffeur bleek te zijn genaamd [medeverdachte] .
[medeverdachte] verklaarde op 30 januari 2013 dat zijn vrachtwagen op 28 januari 2013 in Praag (Tsjechië) werd geladen met ongeveer 30 ton waspoeder in zakken. Bij het laden in Praag waren twee Nederlanders aanwezig. Een daarvan was een man van ongeveer 50 a 55 jaar, ongeveer lang gezicht met grijzend haar in een paardenstaart. Deze man droeg een bril. [medeverdachte] verklaarde dat deze man ook de baas was in de loods in Venlo.
Onderzoek loods [adres 2]
In de loods werd nader onderzoek ingesteld. Ik zag dat:
- in de loods een groot aantal pallets stonden met daarop een groot aantal zakken;
- deze zakken het opschrift hadden “World Peace, Detergentpowder, NET WEIGHT
25kg, production date 15/12/2012, Expiry date: 15/12/2015, made in CN”;
- naast deze pallets een aantal met bruine tape dichtgeplakte dozen op pallets stonden;
- naast deze palliets een aanhangwagen stond en dat daarin een groot aantal
opengesneden lege zakken met soortgelijke opdruk lagen;
- naast deze aanhangwagen een open doos op een pallet stond waarin een aantal
doorzichtige zakken lagen inhoudende een crèmekleurig poeder.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 512 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Om 14.06 uur is de Scania-trekker, kenteken [kenteken 5] , met de container CCLU6276030,
weggereden, waar hij tegen een blauwkleurig voertuig Skoda Felicia is aangereden. Op dit
moment stond er achter de Scania-trekker een zwartkleurige Mercedes CLS met kenteken
[kenteken 4] (B). Uit de Mercedes is een onbekende man gestapt, verder vermeld als HULKA en die is naar de Scania-trekker gelopen. (…). Bij de Scania-trekker kwam een witkleurige
Mercedes-trekker met het kenteken [kenteken 1] . Gedurende de hele tijd van beweging tot aan
de grensovergang Rozvadov reden er om beide trekkers met oplegger de volgende auto’s:
een zwarte Audi met het kenteken [kenteken 3] (D) en een zwarte Mercedes CLS met het
kenteken [kenteken 4] (B).
3. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 519 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie, verklaar het volgende.
In het Tsjechische proces-verbaal van het volgen van personen en zaken van 18 januari 2013. ref. nr. 47-11/2013-UZC/VI werd de observatie van het APAAN transport op 28 januari 2013 beschreven. Bij dit proces-verbaal zat een CD-rom met video-opnamen.
In het proces-verbaal werden de handelingen van een onbekende man beschreven die in het proces-verbaal verder HULKA werd genoemd. Ik zag op de foto’s bij het proces-verbaal de bedoelde HULKA. Ik herkende ambtshalve HULKA als de verdachte [, naam van verdachte,] , geboren [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] .
4. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , p. 182 t/m 185 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
[hof, blijkens het gerelateerde op dossierpagina 184] Op 29 januari 2013 omstreeks 16.00 uur kwam ik in Venlo aan. Wij kwam[en] aan op het adres welke ook op mijn vrachtbrief stond, echter het huisnummer klopte niet. Op de transportbrief stond huisnummer 100 en wij moesten op 110 zijn. Ik stopte bij het adres.
V: Kunt u de man met bril beschrijven?
A: Grijzend haard, met een staart, blanke man, brildragend, een beetje zonnebril achtig.
5. Het proces-verbaal van getuigenverhoor middels videoconferentie van [medeverdachte] van 11 december 2017, voor zover inhoudende:
Ik heb de onderhavige zending in Praag geladen langs de uitslag richting Mladá Boleslav.
Tijdens het laden waren daar nog mijn twee collega ‘s. Ook mijn baas die me deze opdracht
gaf was er. Verder was er nog de eigenaar van de container. Hij was een Japanner of zoiets.
Daarnaast waren er nog twee vreemdelingen die beiden ook bij het lossen zijn verschenen.
Een van hen heeft de hele tijd de boel in de gaten gehouden maar bij het lossen waren ze er
allebei. Die twee mannen kwamen uit Nederland. Dat hebben ze tenminste beweerd. Maar
een van hen vertrok met een Duitse auto en reed de hele tijd achter me aan. Een van hen
reed verder met me mee tot de losplaats in Nederland. Nadat ik de auto heb geladen, reed ik
weg. Die ene man ging met een personenauto achter me aan. Later verscheen bij het laden
ook die andere man. Ik weet niet hoe hij er gekomen is. Ik kreeg van hem de indruk dat hij de baas van de hele opslagplaats was. Hij gaf iedereen opdrachten over wie wat moest doen.
Het leek me pas bij het lossen dat hij de baas was. De man die zich als baas gedroeg kan ik
beschrijven. Hij was ongeveer 180-185 cm lang, slank postuur, blond haar in een
paardenstaart, mager gezicht, een zonnebril met een gouden tint, d.w.z. dat het glas geel
was.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 179 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant [verbalisant] , verklaar het volgende.
Op woensdag 30 januari 2013 stelde ik een onderzoek in naar een aantal goederen die inbeslaggenomen waren in de vrachtauto van het merk Mercedes, type 1844 Actros, voorzien van het Tsjechische kenteken [kenteken 6] . Ik stelde een onderzoek in naar de inbeslaggenomen internationale vrachtbrief met nummer 5619156. Ik zag onder andere dat er bij de ontvanger het volgende stond genoteerd:
Gebroeders [naam]
[adres 3]
.
Een kopie van de vrachtbrief is al[s] bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
7. Het proces-verbaal van bevindingen van het LFO-FTO, p. 169 t/m 172 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Ik zag zeven, met bruine tape dichtgeplakte, dozen op pallets staan. Ik zag dat naast deze
dozen een pallet stond waarop vier zakken niet opdruk: “World Peace, Detergent Powder,
NET WEJGHT 25KG Production date: 1 5/12/2012, Expiry date: 1 5/1 2/2015, MADE IN CN”, lagen. Ik zag links van de voornoemde dozen een aanhanger staan waarop een groot aantal opengesneden zakken lagen met een identieke opdruk als op de voornoemde pallet naast de dozen. Ik zag dat rechts achter de aanhanger een open doos op een pallet stond waarin negen dubbelverpakte zakken lagen met crèmekleurig poeder. Ik rook boven deze doos een typerende geur die ik herken als die van APAAN. Ik zag dat op een pallet één zak lag waarvan de bovenzijde was opengesneden. Ik zag dat in deze zak een dubbele zak lag met hierin crèmekleurig poeder. Ik zag dat deze dubbele zak met crèmekleurig poeder
ogenschijnlijk identiek was als de voornoemde negen zakken in de voornoemde open doos. Ik rook boven deze zak een typerende geur die ik herken als die van APAAN. Ik heb vervolgens in een van de zeven voornoemde dozen op pallets gekeken en zag dat hierin ogenschijnlijk identieke dubbelverpakte zakken met crèmekleurig poeder zaten en dat uit deze doos een typerende geur afkwam die ik herken als die van apaan. Hierop heb ik de lege zakken in de voornoemde aanhanger bekeken waarbij ik zag dat deze alle aan de bovenzijde waren opengesneden en dat elke zak die ik bekeek een typerende geur van APAAN afgaf Ik heb een monster genomen van een van de negen dubbele zakken met crèmekleurig poeder uit de doos en een monster uit de voornoemde opengesneden zak met onder meer de opdruk “World Peace, Detergent Powder”, waarin een dubbele zak met crèmekleurig poeder zak. Met gebruik van een infrarood analyseapparaat ‘First Defender’ van defirina ‘AHURA’ is
vastgesteld dat beide monsters apaan bevatten. Gelet op mijn voorgaande bevindingen
waren in de loods een gedeelte van de zakken met opdruk “World Peace, Detergent Powder,
NET WEIGHT 25KG Production date: 1 5/1 2/2012, Expiry date: 1 5/1 2/2015, MADE IN CN” opzettelijk opengesneden om de dubbelverpakte zakken met het APAAN bevattende
crèmekleurig poeder in de dozen apart te verpakken ten einde deze te verhandelen zodat de
APAAN omgezet kan worden in BMK.
Inbeslagname:
-7 Pallets met (telkens) 20 dubbel verpakte zakken met 25kg APAAN/
-1 Pallet met opendoos met hierin 9 dubbel verpakte zakken met 25 Kg APAAN
-140 lege opengesneden zakken met onder meer de opdruk “World Peace, Detergent
powder “, waarin kennelijk eerder APAAN heeft gezeten.
-In totaal 890 zakken van 25 kg met onder meer de opdruk “World Peace, Detergent Powder “, waarvan 256 zakken elk 25 kg APAAN bevatten.
-In totaal 237 zakken met een stukrand met een rood stiksel niet onder meer de opdruk “World Peace, Detergent Powder “, waarvan geen enkele zak die APAAN bevatte.
In totaal zijn er 149 (7 x 20 + 9) + 256 = 405 zakken APAAN van 25 kg aangetroffen met een totaalgewicht van 10.125 kg.
Indien deze BMK geheel gebruikt zou worden voor de illegale vervaardiging van
Amfetamine zou hieruit circa 10.000 kilo natte Amfetaminepasta geproduceerd kunnen
worden.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 167 t/m 168 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Omstreeks 22.15 uur verscheen bij de loods [verdachte] . [verdachte] antwoordde dat
hij de huurder was van de loods en dat hij de loods sinds ongeveer 6 maanden huurde. Van
Velzen verklaarde dat de pallets met witte zakken allemaal van hem waren. Ik, verbalisant, heb hem voorgehouden dat nagenoeg alle witte zakken dezelfde opdruk hadden, dat er feitelijk geen onderscheid te zien was tussen de witte zakken.
Ik vroeg aan [verdachte] wat het verhaal bij de grote kartonnen dozen was die bij die witte zakken stonden. [verdachte] verklaarde dat die dozen met inhoud van hem waren. Hij verklaarde dat hij de zakken (…) in die grote kartonnen dozen deed en de dozen vervolgens met ducktape dicht maakte. Ik vroeg wanneer hij die dozen voor het laatst op die manier gevuld had. [verdachte] verklaarde dat hij zelf vanmiddag die kartonnen die daar stonden nog gevuld had met die zakken.
9. Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 juni 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U houdt mij dossierpagina 519 voor. Het klopt dat ik voor het bestellen van de lading in Tsjechië ben geweest. Dat was in Praag.
U houdt mij het gerelateerde op dossierpagina’s 167-168 voor. Het klopt dat de aangetroffen dozen en zakken met inhoud van mij waren. Het klopt dat ik daar die middag nog mee bezig ben geweest.