ECLI:NL:GHSHE:2023:3143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.326.526_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van een minderjarige en de status van belanghebbenden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, [minderjarige], en de vraag of appellanten als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Appellanten, die de minderjarige gedurende langere tijd hebben verzorgd, hebben in hoger beroep verzocht om de eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin zij niet als belanghebbenden werden erkend. De rechtbank had eerder beslist dat appellanten niet voldeden aan de criteria van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt wie als belanghebbende in zaken van personen- en familierecht kan worden aangemerkt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 29 juni 2023 gehouden, waarbij de ontvankelijkheid van appellanten in het hoger beroep werd besproken. De ouders van de minderjarige hebben in eerdere gesprekken met de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) ontkend dat appellanten de minderjarige langdurig hebben verzorgd. Het hof heeft echter vastgesteld dat appellanten, ondanks de eerdere beslissing, wel degelijk een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van de minderjarige. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat appellanten als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, omdat zij de minderjarige gedurende een significante periode hebben verzorgd en opgevoed. Dit oordeel is gebaseerd op de nieuwe informatie die tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen. Het hof heeft appellanten ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep en heeft de zaak verder in behandeling genomen, met een nieuwe mondelinge behandeling gepland op 16 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 september 2023
Zaaknummer: 200.326.526/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/289233 / JE RK 23-62
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
en
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: appellanten,
advocaat: mr. A. Houtman,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,advocaat: mr. F. Pool,
en
[de vader] ,beide zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de moeder en de vader, dan wel gezamenlijk: de ouders,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beslissing in het e-mailbericht van de griffie van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2023, hebben appellanten verzocht voormelde beslissing te vernietigen voor wat betreft [minderjarige] en opnieuw rechtdoende appellanten aan te merken als belanghebbenden en te ontvangen in hun hoger beroep, en:
PrimairDe verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, althans in ieder geval de gevraagde verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing;
SubsidiairVoor het geval het hof van oordeel is dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangewezen is, de machtiging af te geven voor plaatsing binnen het gezin van appellanten.
2.2.
De raad heeft op 19 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De GI heeft op 20 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023. Tijdens deze mondelinge behandeling is uitsluitend de ontvankelijkheid van appellanten in het hoger beroep behandeld. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- appellanten, bijgestaan door mr. Houtman;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- mr. N. Schiettekatte, waarnemend voor mr. Pool, namens de moeder;
- de vader.
2.4.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- Het V6-formulier d.d. 19 juni 2023, ontvangen op 22 juni 2023, met bijlage, van de zijde van appellanten.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de ouders is, voor zover in deze zaak van belang, [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 november 2022 is [minderjarige] voor de duur van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, te weten van 1 november 2022 tot 1 februari 2023.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 november 2022 is voor [minderjarige] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 9 november 2022 tot 7 december 2022.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2022 is de voornoemde spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 februari 2023. Appellanten zijn tegen deze beschikking in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van dit hof van 19 januari 2023 zijn appellanten niet-ontvankelijk verklaard in dit hoger beroep.
3.5.
Bij beschikking van 11 januari 2023 heeft de kinderrechter appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] , omdat zij niet de juiste procedure hadden doorlopen. Appellanten hadden zich met het verzoek eerst tot de GI moeten wenden.
3.6.
Bij tussenbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 maart 2023 heeft de kinderrechter – voor zover hier relevant – appellanten ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] als bedoeld in artikel 1:265d lid 2 BW. De inhoudelijke behandeling van het verzoek is aangehouden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij voornoemd e-mailbericht heeft de griffier aan (de advocaat van) appellanten medegedeeld dat - voor zover hier relevant - de rechtbank appellanten in de procedure betreffende [minderjarige] niet als belanghebbenden heeft aangemerkt. Het hof acht deze mededeling aan appellanten een voor hoger beroep vatbare beslissing.
4.2.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan tijdig in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
Appellanten voeren – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft hen ten onrechte niet aangemerkt als belanghebbenden. Het op voorhand weren van appellanten door de rechtbank – zonder de ouders en appellanten daarover te horen – waarbij alleen is afgegaan op een eerdere beschikking, is onjuist. Dit zorgt er thans voor dat de terugplaatsing van [minderjarige] bij appellanten langer op zich laat wachten dan nodig is.
De rechtbank heeft appellanten in de beschikking van 24 maart 2023 aangemerkt als belanghebbenden en hen ontvankelijk verklaard in hun verzoek op grond van artikel 1:265d BW. De rechtbank kwam mede tot deze beslissing doordat de ouders hebben bevestigd dat [minderjarige] al vanaf de zomer 2020 het merendeel van de week (zes dagen per week) bij appellanten verbleef. Omdat appellanten [minderjarige] ten minste een jaar als behorende tot hun gezin hebben opgevoed en verzorgd dienen zij te worden aangemerkt als belanghebbenden in onderhavige procedure waar het gaat om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] . In het geval het hof dit standpunt niet volgt dan dienen appellanten op grond van artikel 8 EVRM te worden aangemerkt als belanghebbenden. De ondertoezichtstelling, althans de uithuisplaatsing, vormt een onrechtmatige inmenging op hun recht op ‘family life’.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Appellanten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep. Het hof heeft in de beschikking van 19 januari 2023 reeds geoordeeld dat appellanten niet op grond van artikel 798 lid 1 Rv aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden. Appellanten voeren in de onderhavige procedure min of meer dezelfde punten aan.
De ouders hebben in gesprekken met de GI en de raad uitdrukkelijk ontkend dat [minderjarige] al ten minste gedurende een jaar als behorend tot het gezin van appellanten werd verzorgd en opgevoed. Uit het door appellanten overgelegde ouderschapsplan kan alleen worden afgeleid dat [minderjarige] met ingang van 12 juli 2022 op een min of meer permanente basis bij appellanten zou verblijven.
Voor zover appellanten zich beroepen op de beschikking van 24 maart 2023, stelt de raad dat de ouders wisselende uitlatingen doen over wat er in het verleden is gebeurd en hoe de zorg voor de kinderen vormgegeven was. Het is voor de raad niet na te gaan hoe de situatie zich feitelijk heeft voorgedaan. De raad kan zich niet aan de indruk onttrekken dat ouders onder druk verschillende uitlatingen doen, hetgeen ook uit het raadsonderzoek is gebleken. Buiten de uitlatingen van de ouders tijdens de zitting op 10 maart 2023, zijn er geen omstandigheden die aantonen dat [minderjarige] al ten minste gedurende een jaar als behorende tot het gezin van appellanten verbleef en door hen werd verzorgd en opgevoed.
5.3.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Appellanten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun verzoek en de GI sluit zich aan bij het verweerschrift dat de raad heeft ingediend. De GI betwist bij gebrek aan wetenschap dat appellanten voor een belangrijk deel voor [minderjarige] hebben gezorgd. Voor zover zij dit wel hebben gedaan hebben, lijkt het erop dat appellanten dit bij de ouders hebben afgedwongen althans dat dit niet altijd vrijwillig is geweest. De GI hoort steeds wisselende verhalen van de ouders over de mate waarin appellanten voor [minderjarige] hebben gezorgd.
Omdat de crisisplaatsing van [minderjarige] op korte termijn stopt heeft de GI onderzocht welke mogelijkheden er daarna voor [minderjarige] zijn. Appellanten zijn in dat kader aangemeld bij de [instantie] ten behoeve van een screening of zij mogelijk in aanmerking kunnen komen als netwerkpleeggezin. De ouders geven echter aan dat zij niet willen dat [minderjarige] bij appellanten wordt geplaatst en geven de voorkeur aan een neutrale plaatsing. Volgende week wordt [minderjarige] samen met zijn broer in hetzelfde pleeggezin geplaatst. Deze plaatsing is met de ouders besproken en zij staan hierachter.
5.4.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat hij zich niet wenst uit te laten over de procespositie van appellanten. De focus van de vader ligt op de thuisplaatsing van de kinderen. Als blijkt dat de kinderen in een pleeggezin moeten blijven, dan zal de vader overwegen of een dergelijke plaatsing bij appellanten kan plaatsvinden.
[minderjarige] verbleef veel bij appellanten en zij zijn altijd goed voor hem geweest. De laatste anderhalf jaar verbleef [minderjarige] bij appellanten in de weekenden en op een gegeven moment werd het dagelijks, gemiddeld vijf dagen per week, met soms overnachten.
5.5.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd kenbaar gemaakt dat de moeder geen inhoudelijk standpunt wenst in te nemen ten aanzien van de procespositie van appellanten. De focus van de moeder ligt op de thuisplaatsing van de kinderen. Pas als een thuisplaatsing van de kinderen niet aan de orde zou zijn, is een netwerkplaatsing bespreekbaar.
5.6.
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Het hof stelt voorop dat dit hof bij beschikking van 19 januari 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:134) reeds heeft beslist op een min of meer gelijkluidend verzoek van appellanten, destijds in het kader van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Appellanten zijn toen niet-ontvankelijk verklaard in dat verzoek in hoger beroep omdat – kort gezegd – appellanten volgens het hof niet zijn aan te merken als belanghebbenden als bedoeld in artikel 798 lid 1 Rv.
Het hof is thans, mede gelet op nieuwe informatie zoals die tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, van oordeel dat appellanten in de onderhavige procedure als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
5.6.2.
Ingevolge artikel 798 lid 1 Rv wordt in zaken betreffende het personen- en familierecht als belanghebbende aangemerkt degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.
artikel 798 lid 1 Rv, tweede volzin5.6.3. Anders dan appellanten betogen, is niet komen vast te staan dat appellanten [minderjarige] tenminste een jaar behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Het is niet in geschil dat appellanten een langere tijd een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van [minderjarige] . Zo is aannemelijk geworden dat [minderjarige] vanaf juli 2022 het grootste deel van de week bij appellanten verbleef, hetgeen blijkt uit de tussen appellanten en de ouders gesloten overeenkomst van 12 juli 2022. Nu [minderjarige] op 9 november 2022 uit huis is geplaatst, en appellanten aldus feitelijk vanaf juli 2022 maximaal vier maanden voor [minderjarige] hebben gezorgd, wordt niet voldaan aan het vereiste dat appellanten [minderjarige] ten minste een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed.
Dat de rechtbank hier in de beschikking van 24 maart 2023 kennelijk anders over heeft geoordeeld maakt het oordeel van het hof niet anders. De rechtbank heeft de positie van appellanten beoordeeld in het kader van een procedure met een ander toetsingskader, te weten in het kader van het verzoek tot beëindigen van de uithuisplaatsing ex. artikel 1:265d Bw, en de juistheid van die beslissing ligt thans niet aan het hof voor.
Voor zover appellanten voorts hebben betoogd dat zij vóór de overeenkomst van 12 juli 2022 [minderjarige] al anderhalf jaar hebben opgevangen in de weekenden en daarom als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt, volgt het hof dit betoog niet. Zoals in de beschikking van dit hof van 19 januari 2023 is overwogen, kan uit de wet noch uit de jurisprudentie worden afgeleid dat deeltijd- of weekendpleegouders eveneens onder de werking van artikel 798 lid 1 Rv tweede volzin vallen.
artikel 798 lid 1 Rv, eerste volzin5.6.4. Net zoals tijdens de eerdere procedure bij dit hof beroepen appellanten zich op hun recht op ‘family life’ en stellen zij dat zij als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt omdat de procedure met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] een inbreuk maakt op dat recht. In de onderhavige procedure is gebleken dat appellanten het hele leven van [minderjarige] al nauw bij hem zijn betrokken, vanaf dat [minderjarige] enkele maanden oud was. Voldoende is komen vast te staan [minderjarige] van jongs af aan regelmatig gedurende langere of kortere tijd bij appellanten heeft gelogeerd en door hen is verzorgd en opgevangen wanneer de ouders door persoonlijke problematiek niet in staat waren voor [minderjarige] te
zorgen. Zo had [minderjarige] ook een eigen kamer bij appellanten. In de periode direct voorafgaand aan de uithuisplaatsing waren appellanten zeer intensief betrokken bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Zo is aannemelijk geworden dat [minderjarige] vanaf juli 2022 het grootste deel van de week bij appellanten verbleef, hetgeen blijkt uit de tussen appellanten en de ouders gesloten overeenkomst van 12 juli 2022. De vader heeft zowel tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 10 maart 2023 in de procedure die leidde tot de beschikking van de rechtbank van 24 maart 2023, alsmede tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in onderhavige procedure, bevestigd dat appellanten al lange tijd een belangrijke rol spelen in het leven van [minderjarige] . Die rol is in de laatste maanden voorafgaand aan de uithuisplaatsing geïntensiveerd in zoverre dat [minderjarige] toen vijf dagen per week, inclusief overnachting bij appellanten verbleef, zo heeft hij verklaard. Al deze omstandigheden, in onderling verband beschouwd, brengen naar het oordeel van het hof met zich mee dat, anders dan in de beschikking van 19 januari 2023 is geoordeeld, sprake is van
family lifeofwel een gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen appellanten en [minderjarige] . Een uithuisplaatsing vormt een inmenging in dat gezinsleven. De procedure die tot een dergelijke beslissing leidt, raakt hen dan ook rechtstreeks. Gelet hierop is het hof van oordeel dat appellanten op grond van artikel 798 lid 1 Rv als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt in de onderhavige procedure en als gevolg hiervan ontvankelijk dienen te worden verklaard in het hoger beroep.
5.6.5.
Nu appellanten ontvankelijk zullen worden verklaard in het hoger beroep, komt het hof toe aan een inhoudelijke behandeling van de verzoeken van appellanten (zie 2.1.). Het hof zal appellanten, de GI, de raad en de ouders in het dictum van deze beschikking oproepen voor een mondelinge behandeling van deze verzoeken op donderdag 16 november 2023 om 13.00 uur. Tijdens deze mondelinge behandeling worden eveneens de verzoeken van appellanten in zaaknummers 200.330.144/01 en 200.330.979/01 behandeld. Omdat appellanten tot op heden niet als belanghebbenden waren aangemerkt in de onderhavige procedure konden zij niet beschikken over het procesdossier in eerste aanleg waardoor dit procesdossier nog niet is ingediend bij het hof. Appellanten worden in de gelegenheid gesteld om
uiterlijk 12 oktober 2023alsnog het procesdossier in eerste aanleg, inclusief de bestreden beschikking, in te dienen bij het hof. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de GI (voortvarend) medewerking zal verlenen als appellanten (stukken uit) dit procesdossier opvragen bij de GI.
5.6.6.
De raad en de GI hebben in de onderhavige procedure een verweerschrift ingediend dat louter ziet op de ontvankelijkheid van appellanten in het hoger beroep. Nu de verzoeken van appellanten inhoudelijk worden behandeld stelt het hof de raad, de GI en de ouders in de gelegenheid gesteld om
uiterlijk 26 oktober 2023een (nader) verweerschrift in te dienen.
5.7.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart appellanten ontvankelijk in het hoger beroep;
verzoekt appellanten om uiterlijk 12 oktober 2023 het procesdossier in eerste aanleg bij het hof in te dienen;
stelt de GI, de raad en de ouders in de gelegenheid om uiterlijk 26 oktober 2023 een (nader) verweerschrift in te dienen;
roept appellanten, de GI, de raad en de ouders op om op de mondelinge behandeling van het hof te verschijnen, die wordt gehouden op
donderdag 16 november 2023 om 13.00 uurin het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.D.M. van der Linden in tegenwoordigheid van de griffier.