Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[de vader] ,beide zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de moeder en de vader, dan wel gezamenlijk: de ouders,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- mr. N. Schiettekatte, waarnemend voor mr. Pool, namens de moeder;
- de vader.
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De beoordeling
De ouders hebben in gesprekken met de GI en de raad uitdrukkelijk ontkend dat [minderjarige] al ten minste gedurende een jaar als behorend tot het gezin van appellanten werd verzorgd en opgevoed. Uit het door appellanten overgelegde ouderschapsplan kan alleen worden afgeleid dat [minderjarige] met ingang van 12 juli 2022 op een min of meer permanente basis bij appellanten zou verblijven.
Voor zover appellanten zich beroepen op de beschikking van 24 maart 2023, stelt de raad dat de ouders wisselende uitlatingen doen over wat er in het verleden is gebeurd en hoe de zorg voor de kinderen vormgegeven was. Het is voor de raad niet na te gaan hoe de situatie zich feitelijk heeft voorgedaan. De raad kan zich niet aan de indruk onttrekken dat ouders onder druk verschillende uitlatingen doen, hetgeen ook uit het raadsonderzoek is gebleken. Buiten de uitlatingen van de ouders tijdens de zitting op 10 maart 2023, zijn er geen omstandigheden die aantonen dat [minderjarige] al ten minste gedurende een jaar als behorende tot het gezin van appellanten verbleef en door hen werd verzorgd en opgevoed.
[minderjarige] verbleef veel bij appellanten en zij zijn altijd goed voor hem geweest. De laatste anderhalf jaar verbleef [minderjarige] bij appellanten in de weekenden en op een gegeven moment werd het dagelijks, gemiddeld vijf dagen per week, met soms overnachten.
family lifeofwel een gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen appellanten en [minderjarige] . Een uithuisplaatsing vormt een inmenging in dat gezinsleven. De procedure die tot een dergelijke beslissing leidt, raakt hen dan ook rechtstreeks. Gelet hierop is het hof van oordeel dat appellanten op grond van artikel 798 lid 1 Rv als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt in de onderhavige procedure en als gevolg hiervan ontvankelijk dienen te worden verklaard in het hoger beroep.
uiterlijk 12 oktober 2023alsnog het procesdossier in eerste aanleg, inclusief de bestreden beschikking, in te dienen bij het hof. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de GI (voortvarend) medewerking zal verlenen als appellanten (stukken uit) dit procesdossier opvragen bij de GI.
uiterlijk 26 oktober 2023een (nader) verweerschrift in te dienen.
6.De beslissing
donderdag 16 november 2023 om 13.00 uurin het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch;