Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2022;
- een V6-formulier namens [de werknemer] met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2022;
- het verweerschrift in hoger beroep met 1 productie, ingekomen ter griffie op 23 september 2022;
3.De beoordeling
– veroordeling van [de werkgever] tot betaling van een billijke vergoeding van € 45.740,-- bruto, te vermeerderen met wettelijke rente, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- veroordeling van [de werkgever] tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 25.000,-- op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- ontheffing van [de werknemer] van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en tot veroordeling van [de werkgever] tot vergoeding van de aan [de werknemer] opgelegde eigen bijdragen in het kader van de gefinancierde rechtshulp en kosten griffierecht.
op lange termijn(onderstreping hof) gunstig is. In het verslag van 10 september 2020 (ruim 9 maanden na het uitvallen van [de werknemer] ) wordt melding gemaakt van een ongewijzigde situatie en dat
herstel lange tijd in beslag zal nemen(onderstreping hof). Hieruit leidt het hof af dat tot het gesprek op 19 oktober 2020 geen verbetering was opgetreden in de medische situatie van [de werknemer] , dat het ondanks een ingezette adequate medische behandeling niet goed ging met haar en dat zij ook na 10 maanden ziekte niet in staat was enige (aangepaste) werkzaamheden te verrichten. Die situatie is nadien tot het moment van de toekenning van de WIA-uitkering in november 2021 (na 104 weken wachttijd) feitelijk ongewijzigd gebleven. Uit de latere verslagen van de bedrijfsarts (vermeld onder 3.2.16) valt niet af te leiden dat het voortduren van de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte tot het moment van de toekenning van de WIA-uitkering met ingang van 7 december 2021 het gevolg is van de confrontatie van [de werknemer] met het [bedrijfsrecherchebureau] -onderzoek, de onderzoeksbevindingen, de tijdelijke schorsing van [de werknemer] of het niet nakomen van verplichtingen van [de werkgever] in het kader van de re-integratie.
“Beste mevr [de werknemer]
a. [de werkgever] heeft [de werknemer] in het ongewisse gelaten na de aankondiging in de brief van 19 oktober 2020 (onder meer over een toe te passen loonsanctie);
b. [de werkgever] heeft geen pogingen gedaan om in contact te komen met [de werknemer] ;
c. [de werkgever] heeft geen enkele re-integratie inspanning gedaan na 19 oktober 2020. Zo heeft [de werkgever] ondanks het met ingang van 19 oktober 2020 ontstane conflict niet conform de STECR-richtlijnen gehandeld.