Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
1.Het geding in eerste aanleg
primair:het verzoek van de moeder om haar in het ouderlijk gezag over [minderjarige] te herstellen alsnog toe te wijzen, al dan niet in combinatie met een ondertoezicht-stelling;
primair:een omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige] wekelijks contact zal hebben met de moeder, waarna toegewerkt wordt naar een omgangsregeling waarbij [minderjarige] één weekend in de veertien dagen bij de moeder thuis verblijft, althans een regeling te bepalen die het hof juist acht;
- het F9-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 26 januari 2023, ingekomen ter griffie van het hof op 13 juni 2023;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 12 juli 2023.
3.De beoordeling
- haar te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- de maatregelen te beëindigen en te gelasten dat [minderjarige] met onmiddellijke ingang bij de moeder wordt teruggeplaatst, met daarbij eventueel een ondertoezichtstelling;
- een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke instantie naar de opvoedkundige capaciteiten en vaardigheden van de moeder en naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder;
- te bepalen dat [minderjarige] wekelijks omgang zal hebben met de moeder, waarna toegewerkt wordt naar een onbegeleide omgang bij de moeder thuis, althans een regeling te bepalen die de rechtbank juist acht.
volledigeregie van de GI. Het hof constateert echter op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat zowel de moeder, als [minderjarige] en de pleegouders belang hebben bij duidelijkheid en structuur over de omgang. Het hof stelt ook vast dat deze duidelijkheid op dit moment volledig ontbreekt. Tijdens de mondelinge behandeling is het hof namelijk gebleken dat de planning van de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment nog teveel van incidentele factoren (zoals de vakantieroosters) afhankelijk is, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht. Het hof is van oordeel er zo snel mogelijk duidelijkheid dient te komen over hoe de omgang tussen de moeder en [minderjarige] er op dit moment en in de nabije toekomst uit komt te zien. Het hof acht het daarvoor aangewezen dat – zoals door het hof tijdens de mondelinge behandeling met alle betrokkenen besproken – zij in onderling overleg een zogenaamd ‘spoorboekje’ voor de omgang gaan opstellen. In dit ‘spoorboekje’ dient onder meer rekening te worden gehouden met meerdere (toekomstige) scenario’s en dient het verloop van de omgangsmomenten op vaste momenten te worden geëvalueerd. Als startpunt van dit ‘spoorboekje’ zal het hof een minimale regeling tussen de moeder en [minderjarige] vaststellen, zodat op dit moment al enige duidelijkheid en structuur wordt gecreëerd. Het hof zal als uitgangspunt voor deze minimale regeling de thans tussen de moeder en [minderjarige] geldende regeling nemen, waarbij [minderjarige] één keer per maand gedurende één uur begeleide omgang met de moeder heeft. Het hof laat de verdere regie (over onder meer de verdere opbouw van de omgang, de begeleiding en de locatie van de omgang) over aan de GI. Het hof merkt daarbij op dat de moeder het gedeeltelijk zelf in de hand heeft of in de toekomst deze minimale regeling eventueel verder kan worden uitgebreid, omdat dit een andere opstelling van haar vergt dan in het verleden en thans het geval is. De moeder zal daarbij moeten laten zien dat zij betrouwbaar is in het nakomen van de gemaakte afspraken en dat zij – hoe moeilijk ook – accepteert dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt.
4.De beslissing
volledigaan de GI heeft overgelaten;