3.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.[appellant] is eigenaar van een motorboot, een Kokkruiser 2000 (hierna: de boot). Bendie houdt zich bezig met het herstel van boten op haar jachtwerf in [vestigingsplaats] aan de Maas.
3.2.2.Bendie heeft op 22 oktober 2019 een offerte afgegeven aan [appellant] voor het verrichten van diverse werkzaamheden aan de buitenkant van de romp, het dek en de opbouw van de boot voor een totaalbedrag van € 15.291,57 (incl. BTW) (hierna: de offerte). In de offerte staat over de door Bendie te verrichten werkzaamheden aan de opbouw vermeld:
Schuren: gehele opbouw, salondak, en roefdak.
Plamuren en primer aanbrengen en schuren: zijkanten opbouw.
3x aflakken: gehele opbouw, salondak en roefdak. Incl. materiaal.
En verder is in die offerte vermeld dat [appellant] zelf slijp- en laswerkzaamheden zal uitvoeren en zelf ramen en accessoires zal (de)monteren.
Kort daarna heeft [appellant] opdracht gegeven voor het uitvoeren van deze werkzaamheden.
3.2.3.Begin 2020, in elk geval voor aanvang van de werkzaamheden, zijn partijen overeengekomen dat de gehele opbouw van de boot ook zal worden geplamuurd, geprimerd en geschuurd.
3.2.4.[appellant] heeft de boot op 11 februari 2020 afgeleverd bij de werf van Bendie. Vervolgens heeft Bendie werkzaamheden aan de boot verricht. Ook [appellant] heeft werkzaamheden aan de boot verricht.
3.2.5.Op 16 juli 2020 is [appellant] op de werf gekomen om zijn boot op te halen. Aanvankelijk heeft Bendie de boot niet willen meegeven omdat er volgens Bendie nog een factuur onbetaald was. De politie is ter plaatse geweest en heeft tegen [appellant] gezegd dat hij de factuur moest betalen om de boot mee te kunnen krijgen. [appellant] heeft die dag de factuur contant betaald, waarna Bendie de rekening heeft afgetekend als “voldaan”. Vervolgens is de politie nog eens ter plaatse gekomen omdat Bendie de boot niet wilde meegeven. Bendie wilde dat niet omdat [appellant] volgens haar, nadat hij contant had afgerekend, het geld en de afgetekende rekening had weggegrist. De politie heeft tegen Bendie gezegd dat met de afgetekende rekening het retentierecht was vervallen en dat de boot dus moest worden meegegeven. Bendie heeft daar nog enkele uren mee gewacht en vervolgens de boot aan [appellant] meegegeven.
De vorderingen in eerste aanleg en het oordeel van de kantonrechter daarover
3.3.1.[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd Bendie te veroordelen om € 10.038,31 te betalen, te vermeerderen met rente en om Bendie in de proceskosten te veroordelen (de vordering in conventie).
Dit bedrag bestond uit de volgende posten:
- € 2.672,08 ( [appellant] noemde een bedrag van € 2.682,68 maar dat betrof een rekenfout) ter zake meerwerk (volgens [appellant] is meer gefactureerd dan overeengekomen);
- € 6.869,19 ter zake minderwerk (volgens [appellant] heeft Bendie niet alle overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd);
- € 486,44 ter zake schadevergoeding (voor sleutels die Bendie volgens [appellant] niet heeft teruggeven).
3.3.2.Bendie heeft in eerste aanleg een tegenvordering ingesteld (de vordering in reconventie). Bendie heeft gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van
- € 6.050,00 ter zake een volgens Bendie (uiteindelijk) onbetaalde factuur (het volgens Bendie weggegriste geld);
- € 677,50 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente en
- proceskosten, waaronder begrepen nakosten.
3.3.3.De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 18 februari 2021 een mondelinge behandeling bepaald.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 oktober 2021:
- geoordeeld dat er niet vanuit kan worden gegaan dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] méér moet betalen dan het geoffreerde bedrag;
- een bewijsopdracht gegeven aan [appellant] met betrekking tot de betaling van € 6.050,00.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 april 2022 geoordeeld dat [appellant] niet in de bewijslevering is geslaagd.
Bij dat laatste vonnis heeft de kantonrechter alle vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de procedure in conventie in de proceskosten veroordeeld en in reconventie heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om aan Bendie te betalen:
- € 3.377,92, ter zake het deel van de facturen dat niet is betaald, vermeerderd met wettelijke rente, en
- € 462,80 ter zake de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente.
De kantonrechter heeft de proceskosten in reconventie gecompenseerd.
De vorderingen in hoger beroep en de omvang van het hoger beroep
3.4.1.[appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen. Zijn hoger beroep is gericht tegen de vonnissen van 21 oktober 2021 en 14 april 2022. Volgens [appellant] moet het hof die vonnissen vernietigen, zijn vorderingen alsnog toewijzen en de vorderingen van Bendie alsnog afwijzen en Bendie veroordelen in alle proceskosten.
3.4.2.De kantonrechter heeft slechts een gedeelte van de vorderingen van Bendie toegewezen. Bendie is niet in hoger beroep gekomen. Dat betekent dat het hof geen oordeel zal geven over het door de kantonrechter afgewezen deel van de vorderingen van Bendie. Dat deel blijft afgewezen.
Wel of geen nadere overeenkomst / meerwerk (grief I)
3.5.1.Met grief I komt [appellant] op tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten, te weten tegen hetgeen het hof hiervoor heeft vermeld onder 3.2.3:
Begin 2020, in elk geval voor aanvang van de werkzaamheden, zijn partijen overeengekomen dat de gehele opbouw van de boot ook zal worden geplamuurd, geprimerd en geschuurd.
Volgens [appellant] zijn partijen geen nadere werkzaamheden tegen betaling overeengekomen. Het hof verwerpt de grief om de volgende redenen.
3.5.2.[appellant] heeft zelf tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter verklaard dat er wat dingen op de offerte ontbraken en dat dit zag op de opbouw. Hieruit volgt dus dat de overeengekomen werkzaamheden niet waren beperkt tot de in de offerte genoemde werkzaamheden. Voor zover [appellant] vreest dat deze overweging van de kantonrechter ertoe leidt dat hij een hoger bedrag aan Bendie is verschuldigd dan het in de offerte genoemde bedrag, faalt de grief, althans heeft [appellant] geen belang bij de grief. Wat dat betreft berust de grief op een verkeerde lezing van het vonnis. De kantonrechter heeft immers in 4.26 tot en met 4.29 van het vonnis van 21 oktober 2021 overwogen dat en waarom Bendie onvoldoende heeft gesteld wat de omvang van het meerwerk was en dat Bendie niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Nadere werkzaamheden tegen betaling (meerwerk) heeft de kantonrechter dus niet vastgesteld.
Minderwerk, althans schadevergoeding (grief II)
3.6.1.Grief II heeft betrekking op minderwerk, althans schadevergoeding. Volgens [appellant] heeft Bendie minder werk verricht dan was overeengekomen, heeft [appellant] een deel van de overeengekomen werkzaamheden zelf verricht en heeft [appellant] herstelwerkzaamheden uitgevoerd omdat hetgeen Bendie had gedaan kwalitatief onvoldoende was. Volgens [appellant] is hij om die reden niet de overeengekomen aanneemsom verschuldigd. Deze grief gaat om de volgende redenen niet op.
3.6.2.Zoals hiervoor al is vermeld, gaat het hof ervan uit dat er meer werkzaamheden zouden plaatsvinden dan in de offerte is vermeld. Het hof gaat er daarbij ook vanuit dat een deel van die werkzaamheden door [appellant] zelf zouden worden uitgevoerd (dat is tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter verklaard), zoals dat ook gold voor een deel van de wel in de offerte vermelde werkzaamheden. Volgens [appellant] staat op de door hem opgemaakte en aan Bendie gestuurde factuur van 13 juli 2020 welke werkzaamheden hij zelf heeft verricht. Dit zijn volgens hem werkzaamheden die in de aanneemsom waren begrepen, dus die Bendie had moeten uitvoeren maar die hij zelf heeft verricht.
Het hof is van oordeel dat in de memorie van grieven onvoldoende duidelijk wordt gemaakt welke werkzaamheden [appellant] heeft verricht waarvan was overeengekomen dat Bendie die zou verrichten. [appellant] had dit duidelijker naar voren moeten brengen. De verwijzing naar productie 4 bij dagvaarding is onvoldoende (vgl. HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7628). Het hof kan met zijn beroep op productie 4 niet afleiden op welke exacte in de offerte genoemde werkzaamheden [appellant] doelt en op welke niet in de offerte maar tevens overeengekomen werkzaamheden [appellant] doelt. Het standpunt in de memorie van grieven dat het gaat om “primeren, plamuren, schuren, spuiten, etc.” is te vaag, omdat kennelijk is gesproken over verschillende delen van de boot, omdat niet duidelijk is wat het hof moet verstaan onder “etc” en omdat “spuiten” niet staat vermeld op productie 4. Voorts blijkt uit productie 4 niet welk door [appellant] uitgevoerd werk op welke wijze correspondeert met de door Bendie geoffreerde bedragen per werkzaamheid en hoe zich dat verhoudt tot het wel door Bendie uitgevoerde werk. Vanwege het ontbreken van een voldoende duidelijke toelichting komt het hof aan bewijslevering niet toe. 3.6.3.Los van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet zonder meer valt in te zien waarom [appellant] in de gegeven omstandigheden een lagere aanneemsom is verschuldigd dan overeengekomen. Wanneer hij vond dat het door Bendie uitgevoerde werk van kwalitatief onvoldoende niveau was, dan had hij Bendie moeten sommeren het werk te herstellen. Dat [appellant] dit werk zelf is gaan verrichten leidt niet automatisch tot prijsvermindering, althans recht op schadevergoeding. Hetzelfde geldt voor zijn standpunt dat hij is gaan meewerken omdat hij vond dat het te lang duurde. In dit verband is van belang dat [appellant] niet heeft aangevoerd dat een termijn was overeengekomen waarbinnen het werk moest zijn voltooid. [appellant] heeft niet aangevoerd dat hij Bendie heeft gesommeerd of in gebreke heeft gesteld om het werk te herstellen en/of binnen een bepaalde periode uit te voeren. Van verzuim is dus geen sprake.
3.6.4.Het hof kan [appellant] evenmin volgen in zijn standpunt dat Bendie hem opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten. Vanwege het feit dat [appellant] opdrachtgever was van Bendie ligt dit niet voor de hand. Wanneer die ‘opdracht’ door Bendie was verstrekt, had [appellant] moeten aanvoeren wanneer Bendie die ‘opdracht’ aan hem had gegeven, wat Bendie dan precies van hem verwachtte, en wat de voorwaarden waren. Dat heeft [appellant] niet aangevoerd. De door [appellant] overgelegde ‘whatsapp-conversatie’ is in dit verband onvoldoende. In de eerste plaats omdat een duidelijk standpunt hierover in de memorie van grieven ontbreekt en in de tweede plaats valt uit die ‘whatsapp-conversatie’ hooguit af te leiden dat [appellant] herhaaldelijk zelf heeft gevraagd of hij werkzaamheden kon komen uitvoeren. Vanwege het ontbreken van duidelijke en concrete stellingen komt het hof ook op dit punt niet aan bewijslevering toe.
De sleutels van de boot (grief III)
3.7.1.Volgens [appellant] heeft hij de sleutels van de boot aan Bendie gegeven toen hij de boot bij de werf afleverde voor het uitvoeren van de werkzaamheden, maar heeft hij die sleutels niet meer teruggekregen toen hij de boot kwam ophalen. [appellant] heeft schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 486,44. Bendie heeft (kort gezegd) aangevoerd dat zij de sleutels nooit heeft gehad. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting door Bendie, onvoldoende heeft gesteld. De kantonrechter is dus niet aan bewijslevering toegekomen. Grief III komt er kort gezegd op neer dat de kantonrechter de vordering had moeten toewijzen omdat Bendie onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd, althans dat [appellant] alsnog de gelegenheid moet krijgen om bewijs te leveren.
3.7.2.Het hof is van oordeel dat Bendie voldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Dan zou vervolgens alsnog aan [appellant] gelegenheid geboden moeten worden om bewijs te leveren, maar als [appellant] slaagt in de bewijslevering dat hij de sleutels bij aanvang van de overeenkomst aan Bendie heeft gegeven, dan betekent dat nog niet dat [appellant] recht heeft op schadevergoeding. Het hof begrijpt de vordering van [appellant] aldus dat hij bedoelt dat Bendie tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de sleutels niet aan [appellant] terug te geven. Om recht te hebben op schadevergoeding is het nodig dat Bendie in verzuim is geraakt. [appellant] heeft echter niet gesteld dat verzuim is ingetreden of dat nakoming blijvend onmogelijk was. Dat laatste had wel van hem mogen worden verwacht, ook omdat het ontbreken van de sleutels er kennelijk niet aan in de weg stond dat de boot te water werd gelaten en [appellant] ermee is weggevaren. Het slagen van deze grief kan dus niet leiden tot een ander oordeel over de vordering.
De contante betaling door [appellant] van € 6.050,00 en het standpunt van Bendie dat [appellant] € 6.050,00 heeft weggegrist (grieven IV,V en VI)
3.8.1.Tussen partijen staat vast dat [appellant] contant € 6.050,00 heeft voldaan aan [persoon A] van Bendie. Dat blijkt uit de afgetekende factuur en dat is ook niet betwist door Bendie.
Bendie heeft echter aangevoerd dat [appellant] dat geld nádat hij had betaald, heeft weggegrist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Bendie dat moet bewijzen. Het hof neemt dat ook tot uitgangspunt.
De kantonrechter heeft Bendie voorshands geslaagd geacht in de bewijslevering en [appellant] de gelegenheid gegeven tegenbewijs te leveren. Vervolgens is de kantonrechter tot het oordeel gekomen dat [appellant] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De grieven zijn met name tegen die twee oordelen gericht.
3.8.2.Ook het hof is van oordeel dat Bendie gelet op de feitelijke omstandigheden voorshands moet worden geacht te zijn geslaagd in de bewijslevering dat [appellant] het geld heeft weggegrist. Partijen twisten over de feitelijke gang van zaken, maar wat wél vast staat is dat [appellant] € 6.050,00 contant aan [persoon A] heeft gegeven en dat [persoon A] de factuur heeft afgetekend, dat wil zeggen, daarop heeft geschreven dat [appellant] die factuur had voldaan en daarop zijn handtekening heeft vermeld. Niettemin heeft Bendie vervolgens de boot niet aan [appellant] willen afgegeven. Er is geen goede reden waarom Bendie niet meteen de boot zou hebben willen meegeven wanneer er geen twijfel zou hebben bestaan over de betaling. Er stonden geen andere facturen meer open. Het is niet logisch dat Bendie de boot niet had willen meegeven wanneer Bendie geen geld meer tegoed zou hebben van [appellant] . In dit verband is ook nog van belang dat de politie heeft geadviseerd om de boot wel meteen mee te geven, maar dat Bendie dat tegen dat advies in niet meteen heeft gedaan en eerst nog enkele uren heeft laten verstrijken (volgens Bendie om na te denken over de situatie) alvorens zij de boot toch heeft meegegeven. Kortom, er is geen logische verklaring voor het feit dat Bendie de boot niet meteen wilde meegeven, indien zij volledig was betaald. Het hof is dus net als de kantonrechter (maar op andere gronden) van oordeel dat Bendie voorshands moet worden geacht te zijn geslaagd in de bewijslevering dat [appellant] het geld heeft weggegrist. Aan dit oordeel doet niet af dat Bendie na enkele uren de boot alsnog heeft meegegeven. Zij heeft daarvoor immers een plausibele verklaring gegeven: volgens Bendie wilde zij definitief een punt zetten achter het geschil met [appellant] want ook haar personeel voelde zich hierbij absoluut niet prettig.
3.8.3.De grief tegen de door de kantonrechter gegeven bewijswaardering slaagt evenmin, ook niet wanneer het hof alle door partijen overgelegde bewijsstukken in de bewijswaardering betrekt, waaronder de door [appellant] in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van de [getuige A] . Volgens de grief mocht de kantonrechter niet aan de verklaring van [appellant] voorbij gaan en hebben [appellant] en [getuige A] concrete verklaringen afgelegd. Het hof is van oordeel dat uit het bestreden eindvonnis blijkt dat de kantonrechter in de beoordeling heeft betrokken dat [appellant] en [getuige A] concreet hebben verklaard. De kantonrechter heeft de verklaringen van beide getuigen echter onvoldoende geloofwaardig geacht en gemotiveerd waarom zij tot dat oordeel is gekomen. Dat acht het hof niet ‘gekunsteld’ zoals [appellant] heeft aangevoerd, maar een duidelijke en overtuigende motivering. Verder is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de verklaring van [getuige A] niet, althans onvoldoende, kan bijdragen aan het ontzenuwen van hetgeen voorshands bewezen is verklaard, om de door de kantonrechter genoemde redenen. Ook dat oordeel is goed gemotiveerd en ook daarmee is het hof het eens.
Volgens [appellant] heeft Bendie geen tegenbewijs geleverd. [appellant] bedoelt klaarblijkelijk dat Bendie heeft afgezien van contra-enquête. [appellant] leidt daaruit af dat [persoon A] en [persoon B] geen verklaring onder ede hebben durven afleggen. Het hof kan [appellant] daarin niet volgen, omdat het hof geen prognose mag geven van (nog) te leveren bewijs. Het is aan [appellant] om te ontzenuwen hetgeen voorshands bewezen is geacht. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellant] daarin niet is geslaagd. [appellant] heeft bewijs aangeboden, maar dat aanbod is, gelet op het feit dat reeds getuigen zijn gehoord, niet voldoende specifiek.
De aan Bendie toegewezen buitengerechtelijke incassokosten (grief VII)
3.9.1.De kantonrechter heeft € 462,80 toegewezen aan buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] heeft met grief VII aangevoerd dat dit onterecht is, omdat Bendie geen buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht.
3.9.2.Bij memorie van antwoord heeft Bendie verwezen naar de door haar gemachtigde aan [appellant] verstuurde sommatiebrief van 1 december 2020. Deze brief voldoet echter niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, aangezien de voorgeschreven termijn niet in acht is genomen (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Het hof zal de vordering dus alsnog afwijzen.