Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9208264 21-2966)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
- de memorie van grieven d.d. 4 oktober 2022 met één productie;
- de memorie van antwoord d.d. 21 februari 2023.
3.De beoordeling
'artikel 5 Staat van de onroerende zaak, gebruik
1. Feitelijke staat van het gekochte
Het doel van een verkennend bodemonderzoek is door een relatief geringe inspanning een inzicht te verkrijgen in de bodemgesteldheid. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
€ 21.010,40 inclusief btw te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen
[geïntimeerde] heeft aangevoerd aan haar leveringsplicht te hebben voldaan, dat er geen sprake is van verzuim en/of non-conformiteit, dat het beroep op dwaling niet houdbaar is en dat door haar niet onrechtmatig tegenover [appellante] is gehandeld.
Volgens de kantonrechter komt het, omdat partijen met uitzondering van de bestemming van de grond niet met elkaar hebben gesproken over wat onder 'bouwgrond' moet worden verstaan, bij de uitleg van dit begrip in het bijzonder aan op de gebruikte bewoordingen en hoe partijen die redelijkerwijs hebben mogen opvatten. [appellante] heeft niets gesteld waaruit volgt dat zij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de bouwgrond “bouwrijp” gemaakt was. Volgens de kantonrechter staat vast dat partijen nooit met elkaar gesproken hebben over de kwaliteit van de grond. Dat overeengekomen zou zijn dat de geleverde bouwgrond uit zwarte grond zou bestaan is niet komen vast te staan. Er is niet gebleken dat [geïntimeerde] wist van het puin. Dwaling en bedrog zijn, aldus de kantonrechter, evenmin aan de orde.
De eerste grief richt zich namelijk tegen de overwegingen 4.1 en 4.2 van de kantonrechter in het vonnis van 17 februari 2022 en voor wat betreft rechtsoverweging 4.2 met name tegen het volgende gedeelte:"...
en waarvan [appellante] de aanwezigheid niet behoefte te betwijfelen."
Of [appellante] de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen is verder niet relevant. Het gaat uitsluitend om de vraag of de geleverde percelen de eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als bouwgrond c.q. bouwkavels. Met andere woorden: als vaststaat dat het aangetroffen puin, plastic en hout een eigenschap is die een normaal gebruik in de weg staat, is [geïntimeerde] daarvoor aansprakelijk, aldus [appellante] .
"
De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien". De (geobjectiveerde) verwachting van [appellante] is derhalve wel degelijk relevant en zal in het vervolg van de beoordeling – ook door het hof - meewegen, naast hetgeen hierna zal worden aangegeven. De grief wordt verworpen.
De taalkundige betekenis die kan worden toegekend aan de woorden 'bouwgrond' en 'bouwkavel' is aldus [appellante] , verwijzend naar Van Dale’s woordenboek, dat het dient te gaan om grond waarop een gebouw kan worden gezet. Door [geïntimeerde] is - aldus [appellante] - door het enkele gebruik van het begrip ‘bouwgrond’ bij [appellante] de verwachting geschapen dat [appellante] grond zou kopen die hij kon bebouwen
zonder belemmeringen. Daarbij valt te denken aan belemmeringen als puin, vervuiling en verontreiniging.
Ten onrechte heeft volgens [appellante] de kantonrechter in rechtsoverweging 4.5 overwogen dat er voor de uitleg van normaal gebruik uitsluitend moet worden gekeken naar hetgeen partijen elders in de overeenkomst zijn overeengekomen (lees: de bestemming).
Met een normaal gebruik als bouwgrond c.q. bouwkavel hebben partijen bedoeld dat de grond geschikt moet zijn om op te bouwen, niet alleen dat het juridisch mogelijk moet zijn maar ook feitelijk. Dat is de kern van [appellante] ’s betoog: de bouwwerkzaamheden (hadden) moeten gestart kunnen worden zonder dat er diverse sanerings-, herstel- en of andere werkzaamheden moeten plaatsvinden. Het gaat immers om bouwgrond, grond die geschikt is om op te bouwen vanuit meerdere perspectieven. [appellante] begrijpt dat zij geen onbeperkte bebouwingsmogelijkheden mocht verwachten. Zij begrijpt dat zij [geïntimeerde] niet kan aanspreken voor een kleine hoeveelheid puin. Het gaat hier echter om een enorme hoeveelheid puin die is aangetroffen, aldus [appellante] . Het aangetroffen puin gaat de te verwachten aanvaardbare norm te boven. Tussen partijen staat vast – aldus [appellante] - dat 1100 m3 puin is aangetroffen (ca. 30 hoge containers).
In vergelijking tot de koopprijs van € 220.000,00, bedragen de extra werkzaamheden maar liefst 10 % van de koopprijs. [appellante] hoefde dergelijk bodemvreemd materiaal niet te verwachten en het staat het normaal gebruik van het verkochte in de weg. [appellante] mocht gezien alle omstandigheden van het geval gerechtvaardigd verwachten dat het perceel niet de aangetroffen hoeveelheid puin zou bevatten. Door het aangetroffen puin werd [appellante] belemmerd in de feitelijke bebouwing. Het puin moet immers worden afgegraven en worden afgevoerd. Dat betekent niet alleen extra kosten, ook liep het bouwproject vertraging op. aldus [appellante] . [geïntimeerde] moet bij het plaatsen van het hekwerk gemerkt hebben dat er zich puin in de grond van het verkochte perceel bevond. [geïntimeerde] heeft de garantie afgegeven dat [appellante] onbelemmerd kon gaan bouwen, aldus [appellante] . In het kader van grief III heeft [appellante] nog opgemerkt dat de prijs, die voor de percelen werd gevraagd (en die door [appellante] is betaald) de prijs is die betaald wordt voor grond die bebouwd mag worden. Er werd immers, afgerond, een prijs betaald van € 180,00 per m2. Deze prijs ligt aanzienlijk hoger dan de marktprijs, die in 2020 in de Gemeente Deurne voor (bouwrijpe) industriegrond betaald werd. Deze prijs lag immers beneden een prijs van
€ 145,00 per m2.
Volgens [geïntimeerde] dient onder het begrip "bouwgrond" of "bouwkavel", dat partijen in de overeenkomst niet nader hebben gedefinieerd, verstaan te worden een terrein dat nog niet kant en klaar is om met de feitelijke bouwwerkzaamheden aan te vangen. Een bouwkavel dient wel bestemd te zijn om te worden bebouwd en dient ook geschikt te zijn om daarop te bouwen maar dat betekent niet dat er geen enkele hindernis meer mag bestaan. Het moet wel mogelijk zijn om het terrein te bebouwen (zie – aldus [geïntimeerde] - ECLl:NLRBLIM:2019:9760). Volgens [geïntimeerde] tracht [appellante] echter het begrip "bouwgrond" ten onrechte op te rekken tot het begrip "
bouwrijpe grond".
[geïntimeerde] betwist uitdrukkelijk dat partijen bedoeld zouden hebben dat het bouwperceel niet alleen juridisch maar ook feitelijk geschikt moet zijn om op te bouwen zonder hindernis van sanerings-, herstel- en of andere werkzaamheden. Dit heeft [geïntimeerde] namelijk nimmer gesteld noch bedoeld. [geïntimeerde] heeft het bouwperceel uitsluitend over willen dragen in de staat waarin het perceel zich bevond op het moment van het tot stand komen van de koopovereenkomst met alle zichtbare en onzichtbare gebreken. Dit sluit ook aan bij artikel 5.1 van de koopovereenkomst (zie onderdeel 2.5.).
Daarbij komt bovendien dat zelfs volgens de door [appellante] ingeschakelde deskundige Archimil het bouwperceel geschikt is om bebouwd te worden, aldus [geïntimeerde] .
De aanwezigheid van puinhoudende grond komt – aldus [geïntimeerde] reeds in haar conclusie van antwoord – in industriegrond in Nederland frequent voor en vormt aldus [geïntimeerde] een feit van algemene bekendheid. Evenmin is er volgens [geïntimeerde] sprake van dat tussen partijen zou vaststaan dat er 1100 m3 puin zou zijn aangetroffen. [geïntimeerde] verwijst in dit verband naar de door [appellante] overgelegde offerte (prod. 6 dagv. eerste aanleg) waaruit blijkt dat er slechts 100 m3 puin aanwezig is. Er is namelijk geoffreerd om 1200 m3 grond te zeven en de na het zeven resterende hoeveelheid grond van 1100 m3 af te voeren. Dat maakt derhalve dat er 100 m3 puin aanwezig is. Deze hoeveelheid van 100 m3 dient vervolgens gezien te worden in het licht van de totale oppervlakte van het bouwperceel ter grootte van 1251 m2. Er is dus geen sprake van een enorme hoeveelheid puin zoals [appellante] wil doen geloven, aldus [geïntimeerde] . Voorts is btw verrekenbaar voor [appellante] dus dat kan geen onderdeel vormen van de gestelde schade.
Juist – aldus [geïntimeerde] eveneens in het kader van grief IIII - waar [appellante] aanvullende eigenschappen verlangde die afwijken van het normale begrip bouwgrond c.q. bouwkavel zoals hiervoor betoogd, had volgens [geïntimeerde] het wel degelijk op de weg van [appellante] gelegen om in voldoende mate onderzoek te plegen of het bouwperceel aan de door haar gewenste aanvullende eigenschappen voldeed. In casu heeft zodoende op [appellante] de plicht gerust om vooraf onderzoek te doen naar de bodemgesteldheid. Vast staat dat [appellante] dat heeft verzuimd. [geïntimeerde] bestrijdt (nogmaals) de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] door haar mededelingen en de inhoud van de overeenkomst de verwachting zou hebben gewekt dat er geen puin in de grond aanwezig zou zijn. Partijen zijn niet overeengekomen dat het bouwperceel geen puin zou bevatten. Wel zijn partijen in artikel 5.1 van de koopovereenkomst overeengekomen dat het bouwperceel aan [appellante] geleverd zou worden in de staat waarin het zich bevond ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met alle zichtbare en onzichtbare gebreken, waaronder het puin begrepen dient te worden dat pas na graafwerkzaamheden zichtbaar werd.
[geïntimeerde] herhaalt dat zij door het plaatsen van de erfafscheiding niet bekend is geraakt met het aanwezige puin. [geïntimeerde] heeft de erfafscheiding namelijk door een gespecialiseerd bedrijf laten plaatsen. [geïntimeerde] is daar niet bij aanwezig geweest en is ook niet geïnformeerd over eventueel puin. De palen van dergelijke hekwerken worden meestal geplaatst met behulp van pneumatisch gereedschap waarbij de palen in de grond worden getrild zonder dat vooraf met behulp van een grondboor een gat is gemaakt. Wat daar ook van zij, [geïntimeerde] is door het (laten) plaatsen van het hekwerk niet bekend geraakt met het gestelde puin. [geïntimeerde] is zodoende niet tekort geschoten in haar informatieplicht jegens [appellante] .
Terecht heeft de kantonrechter vastgesteld dat inzowel de koopovereenkomst als de akte van levering hieraan ook wordt gerefereerd met de zinsnede dat de koper op de hoogte is van het bestemmingsplan. Dat de geleverde bouwgrond niet volgens die bestemming kan worden gebruikt - dat daarop (in het geheel) niet zou mogen worden gebouwd - is niet gesteld noch gebleken, zodat vaststaat dat het geleverde in zoverre aan de overeenkomst beantwoordt.
Uit de door [appellante] zelf overgelegde rapportage van Archimel blijkt dat er op zich op de bouwgrond kan worden gebouwd, indien de puin c.a. is verwijderd.
[appellante] heeft vóór de koop evenmin vragen gesteld omtrent het al dan niet bouwrijp zijn van de grond en omtrent de eventuele aanwezigheid van ‘verontreinigingen”, en de haar begeleidende deskundige, haar makelaar, heeft dit evenmin gedaan.
[appellante] wist niet dat puin van de omvang als aan de orde in het perceel zat. [geïntimeerde] stelt dat ook zij geen kennis had van puin in de bodem. [appellante] betwist dat, maar voor (wederzijdse) dwaling wordt er door [appellante] gemakshalve van uitgegaan dat [geïntimeerde] niet wist dat er puin van dermate omvang in de bodem zit.
Indien bij [appellante] wel het vermoeden zou zijn gerezen dat de grond mogelijk vervuild zou zijn, dan had zij voor de koop een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren en daar met [geïntimeerde] afspraken over gemaakt. Dat is niet het geval geweest.
a. het feit dat [geïntimeerde] wist dat [appellante] een perceel zocht om op te bouwen;
[geïntimeerde] heeft zelf immers niet gedwaald. [geïntimeerde] wenste het bouwperceel namelijk te verkopen met alle zichtbare en onzichtbare gebreken, hetgeen zij ook heeft gedaan blijkens artikel 5.1 van de koopovereenkomst. Het bouwperceel bezit ook alle eigenschappen die nodig zijn voor het normale gebruik als bouwgrond c.q. bouwkavel, hetgeen uitvoerig in het voorgaande is betoogd en tussen partijen reeds een vaststaand feit is middels artikel Fl van de leveringsakte.
Voor zover bij [appellante] al daadwerkelijk sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken, dient het gevolg hiervan voor rekening van [appellante] zelf te blijven (6:228 lid 2 BW).
[appellante] heeft ook niet betoogd en onderbouwd dat dit anders was. Ook hier geldt dat partijen, als door deskundigen bijgestaan, in het geheel niet hebben gesproken over ‘bouwrijp’ dan wel puin in de grond (of niet).