Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Inleiding
2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/366552 / HA ZA 19-767)
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 1.1 tot en met 1.8;
- de memorie van antwoord;
- de mondelinge behandeling, waarbij de advocaat van de vrouw spreekaantekeningen heeft overgelegd.
4.De feiten
5.De omvang van het geschil
in conventiede vrouw te veroordelen
in reconventie:
6.De motivering van de beslissing
vrouwbetoogt dat de rechtbank in het bestreden vonnis de feiten onjuist althans incompleet heeft weergegeven. Anders dan in rov. 2.7 van dat vonnis staat omschreven, heeft zij namelijk niet ‘tot op heden geweigerd’ het bedrag van € 36.874,-- aan de man terug te betalen. Dit raakt nu juist de kern van het geschil: de man stelt dat de vrouw het bedrag niet heeft voldaan en tot (terug)betaling aan hem dient te worden veroordeeld, terwijl de vrouw betoogt dat zij het bedrag middels verrekening al wel aan de man heeft voldaan. De (terug)betalingsweigering van de vrouw is dus ten onrechte als feit aangemerkt.
manheeft verweer gevoerd. Tot op heden heeft de vrouw wel degelijk geweigerd het bedrag van € 36.874,-- dat zij hem verschuldigd is, terug te betalen. Op de vraag tot terugbetaling heeft zij nooit gereageerd. Een eventuele verrekening komt daarna pas aan de orde.
hofis van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij haar grief. Zij heeft de zaak ter beoordeling aan het hof voorgelegd. Het hoger beroep strekt in dit geval tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak, zodat het aan het hof is om zelfstandig een oordeel te geven over de in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en ingenomen standpunten.
vrouw, samengevat, het volgende aan. De enkele omstandigheid dat er alsnog een wijziging zou kunnen komen in hetgeen partijen in het convenant zijn overeengekomen, betekent niet dat haar thans geen beroep op verrekening toekomt. De verrekening is reeds op 18 januari 2018 geëffectueerd. De rechtszekerheid verzet zich ertegen daar bijna twee jaar later nog tegen op te komen.
manheeft daartegen, samengevat, aangevoerd dat doordat de vrouw heeft erkend dat verlaging van de partneralimentatie in de rede lag, zij haar opdracht aan het LBIO heeft stopgezet en niet meer reageerde, hij er vanuit mocht gaan dat hij te veel aan partneralimentatie betaalde en dat daarover tussen partijen overeenstemming bestond. Gezien zijn financiële situatie, mocht hij er ook van uitgaan dat hij daarvoor niet een gerechtelijke procedure hoefde te beginnen.
hofoverweegt als volgt.