ECLI:NL:GHSHE:2023:2970

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
20-001560-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en valsheid in geschrifte met betrekking tot hypothecaire lening

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere feiten, waaronder valsheid in geschrifte en oplichting. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het hof voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte, een hypotheekadviseur, betrokken was bij het opmaken en indienen van valse documenten om een hypothecaire lening van € 91.000,- te verkrijgen. De verdachte heeft een inkomensverklaring valselijk opgemaakt en een taxatierapport ingediend dat de indruk wekte dat het pand niet verhuurd was, terwijl dit wel het geval was. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van oplichting en valsheid in geschrifte. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Gezien de lange tijdsduur sinds het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft het hof besloten om geen straf of maatregel op te leggen, maar de verdachte wel schuldig te verklaren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001560-22
Uitspraak : 24 juli 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 juli 2022, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2015, parketnummer 03-703099-09 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1] .
Procesverloop
De rechtbank Limburg, zitting houdende te Maastricht, heeft de verdachte bij vonnis van 17 juli 2015 vrijgesproken ter zake van – kort gezegd – het (mede)plegen van valsheid in geschrifte (feit 1), het (mede)plegen van oplichting (feit 2), het (mede)plegen van (gewoonte)witwassen (feit 3) en deelname aan een criminele organisatie (feit 4).
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 19 oktober 2020 (ressortsparketnummer 20-002456-15) de verdachte vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde gewoonte maken van witwassen en van het tenlastegelegde witwassen na het tweede en het derde gedachtestreepje alsmede vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde, te weten de deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft het onder 1, 2 en feit 3 (eerste gedachtestreepje) tenlastegelegde bewezen verklaard en de hiervoor genoemde feiten als volgt gekwalificeerd:
- ‘ medeplegen van valsheid in geschrifte’ (feit 1);
- ‘ medeplegen van oplichting’ (feit 2) en
- ‘medeplegen van witwassen’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis, zulks met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 juli 2022 (nummer: 20/03447) geoordeeld dat het beroep in cassatie kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 impliciet primair tenlastegelegde gewoontewitwassen, het onder 3 impliciet subsidiair tenlastegelegde witwassen na het tweede en het derde gedachtestreepje en het onder 4 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie. Verder heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en de zaak teruggewezen naar het hof, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
Het hof verstaat de beslissing van de Hoge Raad aldus dat het cassatieberoep tegen het arrest van het hof van 19 oktober 2020 kennelijk niet gericht is tegen de vrijspraak van het hof van het onder 3 impliciet primair tenlastegelegde gewoontewitwassen, het onder 3 impliciet subsidiair tenlastegelegde witwassen na het tweede en het derde gedachtestreepje en het onder 4 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie. Deze feiten zijn dus thans niet (meer) aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat thans – na terugwijzing – nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 1, 2 (eerste gedachtestreepje) en 3 tenlastegelegde, en het onder 2 (tweede en derde gedachtestreepje) tenlastegelegde bewezen zal verklaren en zal bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft primair integraal vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te nemen beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover thans nog aan de orde– ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 23 januari 2008, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een inkomensverklaring (ten behoeve van de verkrijging van een hypothecaire geldlening), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft laten opmaken en/of heeft laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op die inkomensverklaring vermeld en/of laten vermelden dat zij, verdachte, een jaarinkomen genoot van 22.500 euro, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 januari 2008 tot en met 29 februari 2008, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Stein en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer 91.000 euro voor een hypothecaire geldlening), in elk geval van enig goed, hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse/vervalste inkomensverklaring overlegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat zij, verdachte, een jaarinkomen genoot van (ongeveer) 22.500 euro, en/of
- aan de SNS Bank een valselijk opgemaakt taxatierapport d.d. 20 december 2007 (van (beëdigd) taxateur [betrokkene 1] ) verstrekt, bestaande die valsheid (onder meer) hierin dat in dat taxatierapport enkel waarden vrij van huur waren vermeld en/of dat in antwoord op de vraag "wordt het object volledig bewoond door de eigenaar" was ingevuld "wordt nog opgeleverd", waardoor -in strijd met de waarheid- de indruk werd gewekt dat genoemd perceel niet verhuurd was of zou worden en/of bestemd was voor eigen bewoning en/of
- aan de SNS Bank een formulier "Aanvraag hypothecaire geldlening" verstrekt, waarin in strijd met de waarheid stond opgenomen dat de reden van aankoop door verdachte was om het pand als primaire woning te gaan gebruiken, waardoor, althans mede waardoor genoemde SNS-Bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 februari 2008 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) de navolgende tijdstippen (telkens) (krachtens die gewoonte) (één of meer van) de navolgende onroerende goed(eren) en/of het navolgende roerende goed, te weten:
- een appartement aan [adres 2] (verkregen op of omstreeks 29 februari 2008),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (één of meer van) voornoemde onroerend(e) goed(eren) en/of voornoemd roerend goed, gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat onroerend(e) goed(eren) en/of dat roerend goed -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat uit de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de inkomensverklaring valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken dan wel van een valse inkomensverklaring gebruik heeft gemaakt. De tenlastelegging van feit 1 houdt direct verband met de tenlastelegging van feit 2, het eerste gedachtestreepje. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte een valse of vervalste inkomensverklaring heeft overgelegd, dient de verdachte ook ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde is het hof eveneens met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij in de periode van 23 januari 2008 tot en met 29 februari 2008, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (91.000 euro voor een hypothecaire geldlening), hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid:
- aan de SNS Bank een valselijk opgemaakt taxatierapport d.d. 20 december 2007 (van (beëdigd) taxateur [betrokkene 1] ) verstrekt, bestaande die valsheid hierin dat in dat taxatierapport enkel waarden vrij van huur waren vermeld en dat in antwoord op de vraag "wordt het object volledig bewoond door de eigenaar" was ingevuld "wordt nog opgeleverd", waardoor -in strijd met de waarheid- de indruk werd gewekt dat genoemd perceel niet verhuurd was of zou worden en bestemd was voor eigen bewoning en
- aan de SNS Bank een formulier "Aanvraag hypothecaire geldlening" verstrekt, waarin in strijd met de waarheid stond opgenomen dat de reden van aankoop door verdachte was om het pand als primaire woning te gaan gebruiken,
waardoor genoemde SNS-Bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 2, het tweede en het derde gedachtestreepje, tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat nergens uit blijkt dat de verdachte bekend was met de inhoud van het taxatierapport, wist dat het in dat taxatierapport gestelde in strijd met de waarheid zou zijn en wist dat het taxatierapport is ingediend bij de SNS-Bank. Voorts is aangevoerd dat uit de aangifte van de SNS-Bank blijkt dat geen andere stukken bij de SNS-Bank zijn ingediend dan de inkomensverklaring en dat uit het dossier niet blijkt dat het taxatierapport aan de SNS-Bank is verstrekt. Ten aanzien van het derde gedachtestreepje is bepleit dat niet bewezen kan worden dat in de aanvraag voor een hypothecaire geldlening in strijd met waarheid is vermeld dat de reden van aankoop voor de verdachte was om het pand als primair woning te gaan gebruiken en dat evenmin bewezen kan worden dat die valse opgave een oplichtingsmiddel is. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de aanvraag voor een hypothecaire lening is opgesteld op 20 augustus 2007, terwijl gesteld wordt dat het pand aan [adres 2] vanaf november 2007 werd verhuurd en het pand aan [adres 3] vanaf december 2007. Gelet hierop heeft de verdachte in augustus 2007 niet in strijd met de waarheid opgegeven dat het pand was bestemd voor primaire bewoning, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op basis van de gebezigde de bewijsmiddelen [1] het volgende vast.
Uit het Kadaster blijkt dat door [verdachte] op 29 februari 2008 een appartement gelegen aan [adres 2] wordt gekocht voor de prijs van € 81.250,-. Door de SNS-bank wordt een hypothecaire geldlening verstrekt van € 91.000,- aan [verdachte] . [2] In de aanvraag voor een hypothecaire geldlening is opgenomen de vermelding dat het pand als primaire woning zou worden gebruikt. [3] In het taxatierapport van 20 december 2007 is vermeld dat het object onbewoond is en bedoeld is voor bewoning door de eigenaar. [4]
Door verdachte wordt een pand gekocht, waarbij de financiering plaatsvindt door het verkrijgen van een hypotheek waarbij aan verdachte een bedrag van € 91.000,00 wordt uitgekeerd. Blijkens de aangifte, is de bank door de aangeleverde stukken bewogen om een hypotheekakte op te maken en een bedrag van € 91.000,00 af te geven.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangifte namens SNS Reaal [5] , blijkt dat de aangever heeft verklaard dat als de taxateur wist dat het pand verhuurd was op het moment van taxatie, hij dan valsheid in geschrifte pleegde, aangezien in het taxatierapport aangegeven wordt dat het object niet door derden wordt bewoond. Uit de omstandigheid dat de SNS-bank kennis had van de inhoud van het bewuste taxatierapport, leidt het hof af dat de SNS-Bank ook de beschikking had over het rapport dat ten behoeve van de hypotheekaanvraag was opgesteld en dat dit daarmee direct of indirect door de verdachte en/of haar mededader aan de SNS-Bank was verstrekt. Naar oordeel van het hof doet daaraan niet aan af dat in de aangifte van de SNS-Bank wordt aangegeven dat geen andere stukken bij de SNS-Bank zijn ingediend dan de inkomensverklaring, omdat dit onderdeel van de aangifte specifiek zag op stukken met betrekking tot de vaststelling van het jaarinkomen van de verdachte.
Het hof stelt voorop dat de aanvraag voor een hypothecaire lening op naam van de verdachte niet is opgesteld op 20 augustus 2007, zoals door de verdediging wordt gesteld, nu deze ongedateerd is, zodat de stelling van de verdediging feitelijke grondslag mist.
Nu de door verdachte en haar adviseur ondertekende inkomensverklaring, (waarbij een inkomen is vermeld van Eur. 22.500,--) die benodigd is voor het verkrijgen van een hypotheek, is gedateerd 23 januari 2008, stelt het hof vast dat de uiteindelijke aanvraag hypothecaire geldlening aan de SNS bank is gedaan tussen 23 januari 2008 en 29 februari 2008, zijnde de datum waarop de geldlening door de SNS bank aan verdachte is verstrekt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof verder vast dat de verdachte
nimmer op het adres [adres 2] heeft gewoond en dat de vader van de verdachte de woning – die de verdachte heeft gekocht – wilde hebben voor de verhuur. [6] Voorts stelt het hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de woning (gelegen aan [adres 2] ) blijkens een in de woning van de vader van de verdachte aangetroffen huurovereenkomst reeds vanaf 1 november 2007 werd verhuurd, terwijl de koopovereenkomst door de verdachte op 21 december 2007 is gesloten en de woning op 29 februari 2008 aan haar is geleverd, en dat de huurder vanaf 28 november 2007 maandelijks de huur overmaakte naar de gezamenlijke bankrekening van de vader en moeder van de verdachte. [7] Gelet hierop kan naar oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het verstrekken van de aanvraag hypothecaire geldlening aan de SNS-Bank niet de intentie had om het pand als primaire woning te gebruiken, zodat in de verstrekte aanvraag hypothecaire geldlening in strijd met de waarheid is opgenomen dat de reden van aankoop door de verdachte was om het pand als primaire woning te gaan gebruiken.
Het hof merkt op dat in het taxatierapport van [betrokkene 1] niet het pand [adres 2] staat vermeld, maar [adres 3] . Het hof gaat ervan uit dat dit op een vergissing berust. Het hof merkt hierbij op, dat ter zake van beide panden [adres 2] en [adres 3] een taxatierapport is opgemaakt door [betrokkene 1] , waarin staat vermeld dat het pand niet is verhuurd. Het pand [adres 3] is verkocht aan medeverdachte [medeverdachte 1] , de moeder van verdachte, en ook dat pand werd verhuurd vóór de datum waarop de hypotheekakte voor het pand [adres 2] werd afgesloten. Dit pand is verhuurd vanaf 1 december 2007. Bij onderzoek van rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte 1] blijkt dat sedert 3 december 2007 door [betrokkene 2] maandelijks een huurbedrag van € 575,00 werd overgemaakt. [8] Gelet op het voorgaande wekt het taxatierapport van 20 december 2007 de (valse) indruk dat het pand niet was of zou worden verhuurd maar bestemd was voor eigen bewoning.
Er is valselijk op de stukken vermeld dat het pand niet verhuurd zou zijn. Door de gegevens vals in te vullen en vervolgens ook bij de bank in te dienen en daarbij een hypotheekakte te tekenen, bewerkstelligt de verdachte dat zij een bedrag van € 91.000,00 aan hypotheek kan verkrijgen en het pand kon kopen.
Het doel van het opmaken van de valse geschriften is geweest een hypotheekverstrekking van € 91.000,00 te verkrijgen en daarmee het pand te kunnen kopen. Het hof concludeert dan ook dat deze bescheiden werden opgemaakt met het oogmerk om zichzelf en/of een ander te bevoordelen.
Medeplegen
Het hof stelt als toetsingskader het volgende voorop. Op grond van bestendige jurisprudentie voor medeplegen moet daarbij sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht dient te zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Een belangrijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht en derhalve eerder zien op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan in dat geval onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Het beslissingskader zoals dat in het hier voorgaande is weergegeven kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. in dezen: HR 02 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411).
Uitgaande van bovenstaand toetsingskader komt het hof tot het oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen van verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] , tussenpersoon en (hypotheek)adviseur. Verdachte heeft met hulp en bemiddeling van deze [medeverdachte 2] een huis gekocht. Daartoe is een koopcontract opgesteld dat door [verdachte] is ondertekend en vervolgens is ter zake van de levering van de woning een afspraak gemaakt bij de notaris. Deze levering is vergezeld gegaan met het opmaken van een hypotheekakte. Er is bij de bank een hypotheek aangevraagd, daartoe zijn een hypotheekaanvraag en inkomensgegevens aangeleverd. Er is tevens een woonlastenverzekering aangevraagd. De valse bescheiden die hiervoor nodig waren zijn tot stand gekomen in samenwerking met de tussenpersoon [medeverdachte 2] en zijn door verdachte (mede) ondertekend. Het is de verdachte die de valse bescheiden (mede) heeft ondertekend en de hypotheek heeft aangevraagd. Dat heeft zij gedaan in samenspraak met de tussenpersoon [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] bereidde alles voor en stelde de verdachte daardoor in staat de woning te kopen. Zonder medewerking van [medeverdachte 2] was het verdachte niet gelukt om de SNS-bank op te lichten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben hiermee naar het oordeel van het hof in nauwe en bewuste samenwerking de feiten gepleegd, waarbij ieders intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals aan haar onder 2, het tweede en derde gedachtestreepje, is tenlastegelegd.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
De raadsman heeft zich, indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard, in die zin dat is verzocht om te volstaan met toepassing van het bepaalde bij artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de enorme gevolgen die de onderhavige feiten heeft gehad voor de verdachte. Zo kan de verdachte privé en zakelijk geen lening afsluiten. Ook kan zij geen hypotheek afsluiten en wordt geweigerd een verklaring omtrent het gedrag af te geven.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan
oplichting van een bank door gebruik te maken van valse geschriften om zo een hypothecaire geldlening te kunnen verkrijgen. Met haar handelen heeft verdachte het vertrouwen, dat in de juistheid van dergelijke geschriften moet kunnen worden gesteld, geschaad.
Het hof heeft in het kader van de straftoemeting acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 april 2023, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, in het bijzonder de financiële gevolgen die zij van haar handelen heeft ondervonden, waardoor zij bijvoorbeeld geen leningen of een hypotheek kan afsluiten, welke gevolgen naar zeggen van de raadsman tot op de dag van vandaag voortduren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is in beginsel oplegging van een straf passend en geboden. Het hof heeft echter ook oog voor het gegeven dat het tenlastegelegde feit ziet op de periode van 23 januari 2008 tot en met 29 februari 2008 en dat er aldus sprake is van een extreem lang tijdsverloop sinds het begaan van het onderhavige feit. De verdachte was ten tijde van het begaan van het delict 17 jaar (bijna 18 jaar) en is inmiddels 33 jaar.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat bij de strafvervolging van de verdachte in eerste aanleg de redelijke termijn voor berechting is geschonden. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 3,5 jaar. Voorts is de redelijke termijn in het aanvankelijke hoger beroep met 3 jaar en 3 maanden overschreden.
In het vorengaande – in combinatie met het blanco strafblad en de voormelde overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is naar het oordeel van het hof geen redelijk effect van enig strafdoel (meer) gediend met het opleggen van een straf aan de verdachte.
Het hof ziet, met de advocaat-generaal en de raadsman, in het vorenstaande aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en zal de verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en
mr. H.N. Brouwer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 24 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Brouwer voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Limburg Zuid, Divisie Regionale Recherche, Afdeling Georganiseerde Criminaliteit, Euregionaal Opsporingsteam, Onderzoek Kerilia, dossiernummer 245130804, sluitingsdatum 11 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie, werkzaam bij de Politie Limburg Zuid, met als bijlagen in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en/of andere geschriften, voorzien van doorlopend genummerde pagina's.
2.Het proces-verbaal zaakdossier 18, [adres 2] d.d. 13 januari 2012, pagina 6984-6998, een afschrift uit het Kadaster van de Akte van levering d.d. 29 februari 2008, pagina 7048-7052 en
3.Aanvraag hypothecaire geldlening d.d. 20 augustus 2007, ongedateerd, pagina 7068-7072.
4.Taxatierapport inzake de te stichten appartementen [adres 2] en [adres 3] , pagina 7095-7100.
5.Het proces-verbaal van aangifte namens SNS Reaal, pagina 7144-7153.
6.Het proces-verbaal Onroerend goed [adres 2] d.d. 29 augustus 2011, pagina 6999-7016.
7.Het proces-verbaal Onroerend goed [adres 2] d.d. 29 augustus 2011, pagina 6999-7016.
8.Het proces-verbaal Onroerend goed [adres 2] d.d. 29 augustus 2011, pagina 7012.