ECLI:NL:GHSHE:2023:2959

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
200.322.833_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsregeling in familiezaken met meerderjarige en minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van een vader met zijn kinderen. De vader, die geen belang meer heeft bij het gezag over zijn inmiddels meerderjarige dochter, verzocht om een omgangsregeling met zijn twee jongere kinderen. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag en omgangsregeling afgewezen, wat de vader in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds 2017 geen contact meer heeft gehad met zijn kinderen, wat heeft geleid tot ernstige bezwaren van de kinderen tegen omgang met hem. De moeder heeft de zorg voor de kinderen op zich genomen en de vader heeft zich niet actief betrokken bij hun opvoeding. Het hof heeft de verzoeken van de vader met betrekking tot de meerderjarige dochter afgewezen en de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de jongste dochter bekrachtigd. Voor de jongste zoon is een BOR II-traject opgelegd om de omgang met de vader te herstellen, waarbij de invulling van dit traject aan een zorgaanbieder wordt overgelaten. Het hof houdt verdere beslissingen omtrent het gezag van de vader over de jongste zoon aan in afwachting van de resultaten van het BOR II-traject.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 september 2023
Zaaknummer: 200.322.833/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/295441 / FA RK 21-3093
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs.
Deze zaak gaat over:
  • [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats ] ;
  • [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats ] ;
  • [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats ] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
I. een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de vader [kind 1] en [kind 2] , inhoudende een maandelijks telefonisch contact met daarbij de mogelijkheid tot uitbreiding;
II. een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de vader en [kind 3] , inhoudende een maandelijks omgangsmoment van twee uren op de eerste zaterdag van de maand met daarbij de mogelijkheid tot uitbreiding.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 april 2023, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van den Dungen;
-de moeder, bijgestaan door mr. Schreurs en door de beëdigd tolk (in het Turks) P. Bosscha (tolkennummer 170);
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft [kind 1] en [kind 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter heeft op 4 juli 2023 buiten de aanwezigheid van partijen en de raad met [kind 1] en [kind 2] (afzonderlijk) gesproken.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van genoemde gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 16 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] geboren.
Partijen zijn op 3 mei 2012 gehuwd.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.1.1.
De vader heeft de Turkse nationaliteit en de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Bij beschikking van 14 juni 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 4 september 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij die beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang – conform het door partijen opgestelde ouderschapsplan van 13 april 2017 – een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat, de kinderen eenmaal per week op zaterdag van 15:00 uur tot 18:00 uur bij de vader verblijven.
3.3.
De moeder heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag en bepaling dat het ouderlijk gezag over de kinderen voortaan aan haar alleen toekomt.
3.4.
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om het verzoek van de moeder omtrent de wijziging van het gezag, af te wijzen.
3.4.1.
Verder heeft de vader – bij wege van zelfstandig verzoek – de rechtbank verzocht om ter zake de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een onderzoek door de raad te gelasten teneinde te bezien wat in het belang van de kinderen is.
3.5.
Bij beschikking van 27 oktober 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen aan de rechtbank over zowel het gezag over de kinderen als over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag zal toekomen over de kinderen.
De rechtbank heeft verder het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen, afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Ten aanzien van het gezag
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag over de kinderen zal toekomen. De vader is in staat om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, hetgeen ook door de raad in het rapport wordt erkend. De raad heeft in het rapport geadviseerd om geen wijziging in het gezag over de kinderen door te voeren. De raad heeft geconstateerd dat het uitoefenen van het gezag in het verleden wel bemoeilijkt is, maar niet onmogelijk is gebleken. De raad heeft daarbij overwogen dat de communicatie tussen de ouders minimaal is, maar dat de vader wel heeft meegewerkt aan het nemen van de belangrijke beslissingen. Dit blijkt ook uit het feit dat de moeder tot op heden geen vervangende toestemming bij de rechtbank heeft hoeven vragen. De vader zal zijn medewerking verlenen aan gezagsbeslissingen en hij zal deze niet frustreren. Hij heeft in het verleden niet doelbewust de vakanties van de kinderen willen doorkruisen. De vader heeft geen toestemming voor de vakanties verleend omdat hij de angst had dat de moeder met de kinderen naar Turkije zou emigreren. Hij is daar nu niet langer bang voor. De vader heeft de laatste keer wel zijn toestemming verleend voor de vakantie van de kinderen naar Turkije. Wanneer de vader met behulp van de moeder meer inzicht in het leven van de kinderen krijgt en hij door haar ook meer wordt meegenomen in de weg naar de gezagsbeslissingen toe, dan kan hij ook gemakkelijker zijn medewerking verlenen aan deze beslissingen. Er wordt door de moeder nu alleen om een handtekening gevraagd. Hij wordt niet door de moeder geïnformeerd en er wordt geen gesprek met hem gevoerd; dit roept weerstand op bij de vader. Hij kan wanneer hij meer zicht heeft op het leven van de kinderen bovendien beter hun belangen overzien. Indien de vader het gezag wordt afgenomen, dan krijgt hij het gevoel dat hij uit zijn vaderschap wordt gezet. De vader wordt door de moeder niet op de hoogte gehouden over de ontwikkeling van de kinderen, ondanks de door de moeder gedane toezegging bij de rechtbank. De vader wil betrokken zijn bij het leven van de kinderen. De afgelopen tijd heeft de vader geen contact opgenomen met de kinderen en met de scholen van de kinderen omdat hij bang is dat dat een averechtse werking zal hebben.
Ten aanzien van de omgang
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vader, inhoudende het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen afgewezen. De vader begrijpt dat het direct vastleggen van de regeling zoals die door hem is verzocht niet het gewenste effect zal hebben. Het is echter wel in het belang van de kinderen dat wordt nagedacht om de weg naar de vader weer bereikbaar te maken. Door de invloeden van de moeder, maar ook door het tijdsverloop, zijn de meningen van de kinderen over de vader beïnvloed. Ook beïnvloeden de kinderen elkaar. Op dit moment is het in het belang van de kinderen dat zij weer met de vader in aanraking komen. Indien de kinderen worden losgelaten in deze beslissing, zal het alleen maar lastiger worden om de stap naar toenadering tot de vader te zetten. Het is niet in het belang van de kinderen om hen zelf deze afweging te laten maken. De vader kan zelf geen contact met de kinderen leggen omdat hij op sociale media door hen wordt geblokkeerd. Hij erkent dat er in het verleden tijdens de omgang met de kinderen zaken zijn voorgevallen. De vader is richting de kinderen te dwingend geweest met betrekking tot de acceptatie van zijn nieuwe partner. Hij wilde echter te graag een nieuwe gezinssituatie voor de kinderen creëren.
Ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] verzoekt de vader het hof om een opbouwende regeling vast te stellen waarbij gestart wordt met een minimale (online) omgang. Dit kan telefonisch of via een videoverbinding. Vervolgens dient er naar een fysieke ontmoeting te worden toegewerkt.
Ten aanzien van [kind 3] heeft de raad geadviseerd om de omgang op te starten. Ook de raad is bezorgd om [kind 3] . [kind 3] is jong en staat aan het begin van zijn puberteit en de daarbij behorende identiteitsontwikkeling. In zijn algemeenheid is bekend dat jongeren die opgroeien zonder contact met hun vader moeilijkheden kunnen gaan ervaren. De vader kan zich met deze visie van de raad verenigen. Gezien de leeftijd van [kind 3] , de invloeden vanuit zijn zussen en de moeder en door het tijdsverloop, is het lastig geworden om een beslissing over omgang bij [kind 3] neer te leggen en hem te vragen om een objectieve keuze te maken. Uit het rapport van de raad blijkt dat [kind 3] de ontmoeting met de vader oké vond en dat hij geen negatieve gevoelens richting de vader heeft. [kind 3] dient daarom te worden geholpen om weer in contact te komen met de vader. Hoewel de vader het liefste onbegeleide omgang met de [kind 3] zou willen hebben, kan hij nu ook instemmen met een begeleide omgangsregeling (BOR). De rechtbank heeft het verzoek van de vader om een omgangsregeling met [kind 3] vast te stellen te vroeg afgewezen.
3.9.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Ten aanzien van het gezag
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De vader legt te veel de schuld buiten zichzelf en hij kijkt niet naar de rol die hij zelf in het hele proces heeft gespeeld. Gedurende het huwelijk heeft de moeder steeds de zorg voor de kinderen op zich genomen. De vader had daarin weinig tot geen bemoeienis; na het huwelijk is dat niet anders geworden. Met gezags-beslissingen heeft de vader zich al jaren niet meer bezig gehouden. Indien de vader al een keer om toestemming werd gevraagd, dan weigerde hij of reageerde hij pas dusdanig laat, dat de moeder alweer iets anders had geregeld. Er zijn geen voorbeelden te noemen waarin de vader op het eerste verzoek van de moeder zijn toestemming heeft verleend. De moeder heeft haar leven en dat van de kinderen zo ingericht, dat zij niet langer afhankelijk is van het al dan niet verkrijgen van de toestemming van de vader. Dat is iets heel anders dan aannemen dat de vader zijn medewerking verleent omdat de moeder tot op heden geen vervangende toestemming bij de rechtbank heeft gevraagd. De vader heeft geen idee van hetgeen in het leven van de kinderen speelt en waar zij zich mee bezighouden. De vader stelt dat hij in staat is om uitvoering te kunnen geven aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag, maar hij heeft geen oog voor de belangen van de kinderen. Ook laat hij op geen enkele wijze zien dat hij in staat is om samen met de moeder tot het nemen van belangrijke beslissingen te komen. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord. Indien de moeder contact met de vader opneemt over de kinderen, dan geeft hij haar herhaaldelijk te kennen dat hij niets met de moeder en de kinderen te maken wil hebben.
Ten aanzien van de omgang
De moeder betwist dat er sprake is van beïnvloeding van de kinderen door haar. De kinderen hebben zelf verklaard wat er in het verleden tijdens de omgangsmomenten is voorgevallen waardoor zij thans geen omgang meer met de vader willen hebben. De vader heeft de kinderen gedwongen omgang te hebben met zijn nieuwe partner, terwijl zij dat niet wilden. Ook heeft hij tegen [kind 1] een vernederende opmerking gemaakt. De vader heeft vanaf medio 2017 geen enkele poging meer gedaan om het contact tussen hem en de kinderen te herstellen. De moeder staat open voor contactherstel, maar wel pas op het moment dat de kinderen daar zelf behoefte aan hebben. Die behoefte ontbreekt op dit moment. De moeder peilt van tijd tot tijd of die behoefte er is en zij zal, op het moment dat één van de kinderen omgang wil met de vader, hen ondersteunen in hetgeen nodig is om dit te bewerkstelligen. Het afdwingen van omgang heeft alleen maar een averechtse werking en voegt nog een negatieve ervaring toe aan de negatieve ervaringen die [kind 1] en [kind 2] reeds met de vader hebben. Ook [kind 3] wil, net als zijn zussen, geen omgang met de vader. Het vastleggen van een regeling ten aanzien van [kind 3] zou betekenen dat [kind 3] gedwongen wordt tot iets wat hij niet wil. Het raadsonderzoek is ingestoken vanuit de angst dat de kinderen moeilijkheden zouden kunnen gaan ondervinden in hun identiteitsontwikkeling omdat zij geen omgang met de vader hebben. Uit het raadsonderzoek is gebleken dat die angst ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] onterecht is. Zij doen het goed. Ook [kind 3] zal zich er wel doorheen slaan. De kans op een ontwikkelingsbedreiging bij [kind 3] is groter wanneer de omgang met de vader gedwongen tot stand komt, dan wanneer [kind 3] opgroeit zonder omgang met de vader te hebben. Deze ontwikkelingsbedreiging is er onder meer in gelegen dat [kind 3] klem komt te zitten op het moment dat hij de enige is in het gezin die omgang heeft met de vader; dit kan grote gevolgen voor de gezinsdynamiek hebben. De moeder is verder bang dat de vader [kind 3] tegen haar en zijn zussen zal opzetten, welke angst voortkomt uit ervaringen met de vader uit het verleden. De vader zou ook zelf de eerste stap in het contactherstel met [kind 3] kunnen zetten. De raad heeft de vader in het raadsrapport een ingang geboden door te benoemen op welke wijze hij het initiatief tot contact kan nemen. De vader heeft hier sinds de bestreden beschikking nog niets mee gedaan. Twee van de drie kinderen zijn jarig geweest en hij heeft hen niet gefeliciteerd. De moeder had gehoopt dat de vader die momenten zou hebben aangegrepen om contact met de kinderen te zoeken.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij instemt met een BOR-traject en dat zij hieraan haar medewerking zal verlenen.
3.10.
De raad voert ter mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Ten aanzien van het gezag
De raad heeft in het raadsrapport geadviseerd om geen wijziging in het gezag over de kinderen aan te brengen. De raad wijzigt dit advies nu. Gelet op het consistente standpunt van [kind 1] en [kind 2] dat zij geen omgang meer met de vader willen hebben, kan het in hun belang zijn dat het gezag van de vader over hen wordt beëindigd.
Het gezag van de vader over [kind 3] dient wel in stand te blijven. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk verklaard dat hij toestemming zal verlenen voor gezagsbeslissingen zoals vakanties. De moeder heeft een informatieplicht jegens de vader en zij dient hem op de hoogte te houden over de ontwikkeling van de kinderen. Ook de moeder neemt te weinig verantwoordelijkheid om te kijken naar haar eigen aandeel in de ontstane situatie.
Ten aanzien van de omgang
De raad handhaaft het advies dat op dit moment geen omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] dient te worden vastgesteld omdat zij van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader hebben doen blijken. [kind 1] en [kind 2] zijn consistent in hun standpunt. De raad heeft de indruk dat het de eigen wens van [kind 1] en [kind 2] is om geen omgang meer met de vader te willen; deze wens is gebaseerd op hun negatieve ervaringen met vader in het verleden.
De raad heeft in het raadsrapport en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geadviseerd om een BOR II vast te stellen tussen de vader en [kind 3] . Aan de uitzonderingspositie van [kind 3] binnen het gezin, als hij als enige omgang met de vader zal hebben, dient binnen het kader van het BOR II-traject aandacht te worden besteed. Mogelijk kan deze regeling in de toekomst voor een ingang tot omgang tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] zorgen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.11.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe, nu de kinderen ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht van toepassing.
Omvang van het geschil
3.11.2.
[kind 1] is op de datum van de uitspraak van het hof inmiddels meerderjarig geworden. Dit brengt met zich dat het hof de verzoeken in hoger beroep van de vader ten aanzien van [kind 1] – wegens een gebrek aan belang – zal afwijzen.
Het hof dient mitsdien alleen een beslissing te nemen over het gezag van de vader over [kind 2] en [kind 3] en over de omgang tussen de vader en [kind 2] en [kind 3] .
3.11.2.1. Het hof zal bij de beslissing omtrent het gezag over de kinderen en de beslissing omtrent de omgang tussen de vader en de kinderen een onderscheid maken tussen [kind 2] en [kind 3] , nu het hof van oordeel is dat hun positie ten opzichte van de vader verschillend is.
Ten aanzien van het gezag
3.11.3.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind 2] en [kind 3] zijn blijven uitoefenen.
3.11.4.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.5.
Nu door de vader geen grief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat er
– kort gezegd – sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden omdat de vader sinds 2017 geen contact meer met [kind 2] en [kind 3] heeft, zal ook het hof hiervan uitgaan. Dit brengt met zich dat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
[kind 2]
3.11.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat wijziging van het gezag over [kind 2] in het belang van het [kind 2] noodzakelijk is.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.11.7.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep en het kindgesprek dat de voorzitter met [kind 2] heeft gevoerd komt naar voren dat [kind 2] , ten aanzien van de uitoefening van het gezag van de vader over haar, van ernstige bezwaren heeft doen blijken. Deze ernstige bezwaren zijn gebaseerd op de negatieve ervaringen die [kind 2] in het verleden met de vader heeft opgedaan. Het hof is van oordeel dat [kind 2] – gelet op haar leeftijd (bijna 17 jaar) en de consistentie in haar uitspraken – serieus moet worden genomen in haar standpunt. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook zijn standpunt omtrent het gezag van de vader over [kind 2] heeft gewijzigd. Ook de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat – gelet op de weerstand van [kind 2] ten aanzien van het gezag – het in het belang van [kind 2] kan zijn om het gezag van de vader over haar te beëindigen. Daarbij komt dat vast staat dat ieder contact tussen de vader en [kind 2] sinds 2017 volledig ontbreekt en dat de vader al jaren geen enkele betrokkenheid bij en interesse in [kind 2] heeft getoond. Ook staat vast dat de vader – toen hij nog wel met het gezag over [kind 2] was belast – niet bij de moeder en/of de school naar het welzijn en de ontwikkeling van [kind 2] heeft geïnformeerd. De vader is hierdoor niet in staat om op een verantwoorde wijze beslissingen van enig belang over [kind 2] te nemen die aansluiten bij haar ontwikkeling(sfase). Gelet op genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het belang van [kind 2] vergt dat het gezag van de vader over [kind 2] wordt beëindigd en dat voortaan het gezag over [kind 2] alleen aan de moeder toekomt.
Grief 1 van de vader, voor zover deze ziet op het gezag van de vader over [kind 2] , faalt.
[kind 3]
3.11.8.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onvoldoende voorgelicht om op dit moment omtrent het gezag van de vader over [kind 3] een definitieve beslissing te kunnen nemen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [kind 3] pas 11 jaar oud is en dat hij – in tegenstelling tot zijn zussen – geen negatieve ervaringen met de vader heeft gehad. Ook staat vast dat de moeder de vader op geen enkele manier informatie over (de ontwikkeling van) [kind 3] heeft verstrekt, terwijl zij daartoe als verzorgende ouder wel gehouden is. Ook de tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank door de moeder gedane toezegging om de vader te informeren, is de moeder – na de bestreden beschikking – niet nagekomen. Omdat het hof, om redenen die het hof hieronder in deze beschikking nader uiteen zal zetten, een BOR-II traject zal opleggen, zal het hof iedere verdere beslissing omtrent het gezag van de vader over [kind 3] zo lang aanhouden.
Ten aanzien van de omgang
3.11.9.
Het hof stelt voorop dat het verzoek van de vader in eerste aanleg en in hoger beroep, voor wat betreft de omgang, er in feite op neerkomt dat hij om een wijziging verzoekt van de eerder in het door partijen opgestelde ouderschapsplan en de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in de beschikking van 14 juni 2017 opgenomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.11.10.
Ingevolge artikel 1:377e van het BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.11.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen uitvoering meer wordt gegeven aan de eerder in het ouderschapsplan en in de beschikking van 14 juni 2017 opgenomen regeling. Het hof is daarom van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling toekomt.
[kind 2]
3.11.12.
Het hof stelt voorop dat een omgangsregeling tussen een niet-verzorgende ouder en een minderjarige in beginsel nodig is voor een goede (identiteits)ontwikkeling van een minderjarige. Het hof stelt echter op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep en het kindgesprek vast dat [kind 2] van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader heeft doen blijken. De eerder in het ouderschapsplan opgenomen en in de beschikking van 14 juni 2017 vastgestelde regeling wordt sinds 2017 niet meer nagekomen. [kind 2] heeft – tijdens de omgangsmomenten die na het uiteengaan van partijen nog wel hebben plaatsgevonden – negatieve ervaringen met de vader opgedaan. De vader heeft [kind 2] onder meer gedwongen om ook omgang met zijn nieuwe partner te hebben en respect voor haar te tonen. De vader heeft dit tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend. Hij heeft daarover verklaard dat hij graag een nieuwe gezinssituatie voor de kinderen wilde creëren. Onder andere deze gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat [kind 2] consistent aangeeft geen omgang meer met de vader te willen hebben. Gelet op de leeftijd van [kind 2] en haar ernstige weerstand tegen omgang met de vader, acht het hof het niet in het belang van [kind 2] dat zij thans wordt gedwongen tot omgang met de vader. Ook de raad heeft in het rapport van 21 juni 2022 geadviseerd om geen omgangsregeling tussen de vader en [kind 2] vast te stellen, omdat [kind 2] van ernstige bezwaren tegen de omgang met de vader heeft doen blijken. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dit standpunt gehandhaafd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank – gelet op genoemde feiten en omstandigheden – terecht het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met [kind 2] , heeft afgewezen.
Grief 2 van de vader, voor zover deze ziet op de omgang tussen hem en [kind 2] , faalt.
[kind 3]
3.11.13.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van omgang met [kind 3] te vroeg heeft afgewezen. Weliswaar ontbreekt ook sinds 2017 ieder contact tussen de vader en [kind 3] , maar – in tegenstelling tot zijn zussen – heeft [kind 3] zelf geen negatieve ervaringen met de vader opgedaan. Ook acht het hof [kind 3] nog erg jong – hij is pas 11 jaar oud – om reeds nu te oordelen dat omgang niet in het belang van [kind 3] is. Het hof verwijst daarbij naar de inhoud van de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) op grond waarvan de rechter – kort gezegd – gehouden is alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om omgang tussen een ouder en een kind te realiseren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ook de raad in het rapport van 21 juni 2022 de rechtbank heeft geadviseerd om een BOR II- traject op te leggen. De raad heeft dit advies ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gehandhaafd. Het hof is, met de raad, van oordeel dat het opleggen van een BOR II-traject in het belang van [kind 3] is. Het contactherstel tussen [kind 3] en de vader kan op die manier in een veilige setting onder begeleiding van professionals plaatsvinden. Daarbij dient door de begeleidende instantie ook aandacht te worden besteed aan de uitzonderingspositie die [kind 3] , vanwege de omgang met de vader, in het gezin van de moeder krijgt. Er moet voorkomen worden dat [kind 3] hierdoor klem komt te zitten. Voor zover de moeder in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat ook [kind 3] uitdrukkelijk heeft verklaard geen omgang met de vader te willen, gaat het hof hieraan voorbij. Hieraan kan, mede gelet op zijn jonge leeftijd, geen doorslaggevende waarde worden toegekend. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat deze uitspraak van [kind 3] mogelijk verklaard kan worden door de (gezins)situatie waarin [kind 3] zich bevindt.
3.11.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof partijen verwijzen naar een BOR II-traject bij [instantie] , dan wel bij een andere zorgaanbieder in de regio Limburg. De invulling van het traject wordt overgelaten aan [instantie] , dan wel aan een andere zorgaanbieder. Het doel is om binnen dit traject te komen tot een contactherstel tussen de vader en [kind 3] , zodat er begeleide omgang tussen hen kan plaatsvinden. Daarbij dient de aard, de duur en de frequentie van de omgang te worden bepaald door de desbetreffende zorgaanbieder. Zowel de vader als de moeder (subsidiair) hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard met een verwijzing naar een BOR II-traject in te stemmen en hieraan hun medewerking te zullen verlenen. Partijen dienen zich eventueel met behulp van hun advocaten, al dan niet via de gemeente, aan te melden bij [instantie] , dan wel bij een andere zorgaanbieder voor genoemd BOR II-traject.
3.11.15.
Alvorens het hof een eindbeslissing kan geven op de verzoeken in hoger beroep van de vader ten aanzien van [kind 3] dient de advocaat van de vader, als meest gerede partij, het eindrapport van het BOR II-traject in het geding te brengen. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk hierop te reageren. De vader en de moeder dienen aan te geven wat de inhoud van deze rapportage en het resultaat van het BOR II-traject betekent voor hun standpunten in hoger beroep. Verder dienen zij aan te geven of en, zo ja, waarom een nieuwe mondelinge behandeling in hoger beroep noodzakelijk is vóórdat het hof op de thans nog voorliggende verzoeken van de vader ten aanzien van [kind 3] beslist.
3.11.16.
Het hof gaat er vanuit dat mochten er voorafgaand en/of gedurende het BOR II-traject problemen ontstaan waardoor het BOR-traject niet kan worden opgestart, dan wel dat het BOR-traject voortijdig wordt beëindigd, het hof daarvan door de advocaten van partijen zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld.
3.11.17.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak acht maanden aanhouden,
derhalve tot 14 mei 2024 PRO FORMA, teneinde de resultaten van het BOR II-traject af te wachten.
3.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof de bestreden beschikking voor zover ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] gewezen zal afwijzen respectievelijk bekrachtigen. Iedere beslissing ten aanzien van [kind 3] zal worden aangehouden in afwachting van voormeld BOR II-traject.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af de verzoeken van de vader met betrekking tot [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats ] ;
bekrachtigt de beschikking voor zover ten aanzien van [kind 2] , geboren op
[geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats ] , gewezen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
bepaalt dat de vader en [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats ] , gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar in het kader van een BOR II-traject bij [instantie] , dan wel bij een andere zorgaanbieder in de regio Limburg, waarbij de invulling van het BOR II-traject wordt overgelaten aan [instantie] , dan wel aan een andere zorgaanbieder;
houdt iedere verdere beslissing omtrent het gezag van de vader over [kind 3] en de omgang van de vader met [kind 3] aan
tot 14 mei 2024 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van het BOR II-traject;
verzoekt de advocaat van de vader het hof tijdig vóór bovenstaande pro forma datum het eindrapport van het BOR II-traject in het geding te brengen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en aan de raad;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 14 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid de griffier.