ECLI:NL:GHSHE:2023:2900

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
20-001013-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake hennepteelt en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 2 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985 en woonachtig te [adres], was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor de hennepteelt. De rechtbank had de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 03/866055-17 gewijzigd en de verdachte vrijgesproken van feit 4. De verdachte had tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, maar dit was partieel ingetrokken voor bepaalde feiten. Het hof heeft het hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan de feiten die hem ten laste zijn gelegd, met uitzondering van de vrijgesproken feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 200,- voor het voorhanden hebben van een imitatiepistool. Het hof heeft de strafmaat gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001013-21
Uitspraak : 17 augustus 2023
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 april 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-866055-17 en 03-866112-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
In eerste aanleg is de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 03/866055-17 gewijzigd. Deze tenlastelegging heeft de navolgende feitnummering: 1, 3 en 4.
De rechtbank heeft de dagvaarding voor wat betreft feit 1 in parketnummer 03/866055-17 nietig verklaard en heeft verdachte vrijgesproken van feit 4 onder dat parketnummer.
Ten aanzien van:
parketnummer 03/866055-17
-feit 3: “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”; en
Parketnummer 03/866112-17
-feit 1: “voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten”;
-feit 2: “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de wet Wapens en Munitie”;
-feit 3: “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”;
is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Op 16 april 2021 is door verdachte tegen voormeld vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 2 augustus 2023 heeft verdachte het hoger beroep partieel ingetrokken voor wat betreft de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van
parketnummer 03/866055-17
-feit 1 (nietigheid tenlastelegging);
-feit 4 (vrijspraak);
parketnummer 03/866112-17
-feit 2 (kort gezegd: voorhanden hebben imitatiepistool)
-feit 3(kort gezegd: aanwezig hebben 80 gram hasjiesj).
Het hoger beroep moet gelet op deze partiële intrekking worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder:
-Parketnummer 03/866055-17, feit 3; en
-Parketnummer 03/866112-17, feit 1;
is tenlastegelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, hierna een straf zal bepalen voor:
-parketnummer 03/866112-17, feiten 2 en 3;
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – zal vernietigen, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake van:
-parketnummer 03/866055-17, feit 3; en
-parketnummer 03/866112-17, feit 1,
zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
Ten aanzien van:
-parketnummer 03/866112-17, feiten 2 en 3;
heeft de advocaat-generaal op de voet van artikel 423 lid 4 Sv gevorderd te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 9a Sr.
De verdediging heeft ten aanzien van parketnummer 03/8660155-17, feit 3 en parketnummer 03/866112-17, feit 1, primair een vrijspraakverweer gevoerd en subsidiair een strafmaatverweer.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
parketnummer 03-866055-17:
3.
hij, in of omstreeks de periode van 20 december 2016 tot en met 28 februari 2017, in de gemeente Heerlen en/of Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [locatie] ) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
parketnummer 03-866112-17:
1.
hij, op of omstreeks 19 september 2016, in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten 30 assimilatielampen en/of een ventilator en/of klimaatbeheersingsapparatuur en/of een droognet en/of 41 lampenkappen en/of 2 voorschakeleenheden en/of 3 tijdschakelaars en/of 3 thermometers en/of een knipschaar, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-866055-17 onder feit 3 en in de zaak met parketnummer 03-866112-17 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 03-866055-17:
3.
hij in de periode van 20 december 2016 tot en met 28 februari 2017, in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [locatie] een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
parketnummer 03-866112-17:1.
hij op 19 september 2016, in de gemeente Heerlen voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten 30 assimilatielampen en een ventilator en klimaatbeheersingsapparatuur en een droognet en 41 lampenkappen en 2 voorschakeleenheden en 3 tijdschakelaars en 3 thermometers en een knipschaar, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunten verdediging
Parketnummer 03/866055-17, feit 3
De verdediging heeft zich ten aanzien van parketnummer 03/866055, feit 3, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Feitelijk is door de verdediging een alternatief scenario geschetst namelijk dat niet is uitgesloten dat een ander dan verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1] hennep heeft geteeld. Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat de door de getuige [medeverdachte 2] opgegeven leeftijdsindicatie (40-50 jaar ) van de man die mogelijk betrokken is bij de kwekerij niet strookt met de leeftijd van verdachte (30 jaar). Bovendien spoort het door [medeverdachte 2] opgegeven signalement van de betreffende man niet met het signalement van verdachte en is ook het telefoonnummer van verdachte, anders dan van de medeverdachte [medeverdachte 1] , niet aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 2] . Een sterke aanwijzing dat de medeverdachte [medeverdachte 1] met een ander dan verdachte mogelijk de hennep heeft geteeld is dat [medeverdachte 2] tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 17 november 2022, [medeverdachte 3] heeft herkend als degene die de planten in zijn woning 1 of 2 keer per week water kwam geven. .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft omtrent de juistheid van de verklaring van [medeverdachte 2] het volgende overwogen (p.5):
“De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] te twijfelen. Hij is immers degene geweest die de woning aan de [locatie] voor de teelt van hennep ter beschikking heeft gesteld en het contact met de verantwoordelijken voor deze plantages, zijnde de verdachte en zijn tweelingbroer (hof: bedoeld is [medeverdachte 1] ), heeft onderhouden. Bovendien wordt zijn verklaring ondersteund door het aantreffen van het telefoonnummer van de verdachte (hof: [medeverdachte 1] ) opgeslagen onder het contact ‘tweeling’ in zijn mobiele telefoon en de bevindingen van de politie, inhoudende dat de verdachte en zijn tweelingbroer kort voor de ontmanteling van de plantages meermalen in de woning aanwezig zijn geweest.”
Het hof heeft geen reden anders te overwegen dan de rechtbank heeft gedaan, neemt deze overweging over en maakt deze tot de zijne en overweegt aanvullend dat aan de juistheid van de verklaring van [medeverdachte 2] verder bijdraagt dat hij bij zijn verhoor ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 17 november 2022 de roepnamen van verdachte en zijn tweelingbroer, te weten [medeverdachte 1] en [verdachte] , heeft genoemd als de personen die de kwekerij hebben opgezet en hebben verzorgd.
Met de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat het de verdachte is geweest die met zijn tweelingbroer, [medeverdachte 1] , de plantage in de woning van [medeverdachte 2] heeft opgebouwd en heeft verzorgd. Dat de door [medeverdachte 2] opgegeven leeftijdsindicatie en signalement niet geheel overeenkomt met dat van verdachte doet daaraan niet af. Evenmin doet hieraan af dat [medeverdachte 2] tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris [medeverdachte 3] heeft herkend. [medeverdachte 2] heeft immers over deze persoon bij de raadsheer-commissaris duidelijk verklaard dat het niet één van de twee broers was (
hof: die de kwekerij hebben opgezet en verzorgd) en dat [medeverdachte 3] enkel, 1 of 2 keer per week kwam om de planten water te geven. De beperkte rol van [medeverdachte 3] bij de hennepkwekerij sluit derhalve de rol van verdachte bij de hennepkwekerij niet uit. Tenslotte doet evenmin aan dit oordeel af dat niet het telefoonnummer van verdachte als contact in de telefoon van [medeverdachte 2] is opgenomen. Integendeel. De omstandigheid dat het telefoonnummer van zijn tweelingbroer (
hof: [medeverdachte 1]) onder de aanduiding “Tweeling” wel in de contacten van [medeverdachte 2] is opgenomen is naar het oordeel van het hof juist een aanwijzing voor betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij omdat verdachte simpelweg de tweelingbroer is van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat een ander dan verdachte als medepleger bij de hennepkwekerij is betrokken wordt door het hof – gelet op het vorenstaande – niet aannemelijk geoordeeld en het daarop gebaseerde verweer wordt daarom verworpen.
Parketnummer 03/866112-17, feit 1
De verdediging heeft zich ten aanzien van parketnummer 03/866112, feit 1, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is in – in de kern aangevoerd – dat de onder een trap in de woning van verdachte aangetroffen kweekmaterialen, gebruikt, oud en versleten waren en daar lagen om afgevoerd te worden. Volgens de verdediging waren deze goederen niet bestemd tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Daarbij moet het immers gaan om strafbare feiten die nog gepleegd moeten gaan worden en niet om strafbare feiten die al zijn gepleegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voorop dient te worden gesteld dat voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is (vgl. HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328).
In het licht van deze vooropstelling stelt het hof het navolgende vast.
Bij een controle door de politie op 19 september 2016 werd een auto gecontroleerd met de medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder en de verdachte als bijrijder. Daarbij werd achter de bijrijdersstoel een jerrycan met daarop de tekst “CANNA” aangetroffen. Het was de verbalisanten ambtshalve bekend dat deze jerrycans worden gebruikt bij het telen van hennepplanten. Op de achterbank van het voertuig werden een zestal dozen aangetroffen welke volledig gevuld waren met hennepplantjes.
Met toestemming van de verdachte werd vervolgens op dezelfde dag diens woning aan de [adres] doorzocht. Daarbij werden in een kluis een vuurwapen en 207 geldbiljetten van € 50,- aangetroffen. In een ruimte onder de trap werd een grote hoeveelheid goederen aangetroffen welke worden gebruikt bij de binnenteelt van hennepplanten. Er werden assimilatielampen met daarbij behorende lampenkappen, voorschakeleenheden, voedingsmiddelen voor planten, middelen voor insectenbestrijding en een droogrek aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat uit het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien volgt dat verdachte op het moment dat de kweekmaterialen werden aangetroffen nog volop actief was in de hennephandel/teelt. Daarop duidt ook het grote aangetroffen geldbedrag in kleine coupures en het aangetroffen wapen. Aanwijzingen dat – zoals de verdediging heeft verklaard – de kweekmaterialen oud en gebruikt waren en dat verdachte deze wilde wegdoen ontbreken. Dit geldt temeer nu de kweekmaterialen werden aangetroffen in een ruimte binnen in de woning van de verdachte, namelijk in een ruimte onder de trap, waardoor zij niet alleen beschermd en droog lagen, maar ook direct voorhanden waren voor gebruik.
Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat de onder de trap aangetroffen hennepmaterialen, mede gelet op de hoeveelheid en de professionele aard ervan, strekten tot voorbereiding of vergemakkelijking van grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt en daartoe bestemd waren als bedoeld in artikel 11a Opiumwet. Het ten laste gelegde is bewezen en het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met
parketnummer 03-866055-17onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het in de zaak met
parketnummer 03-866112-17onder 1 bewezenverklaarde levert op:
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft voor de hennepteelt en de voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11a Opiumwet een gevangenisstraf gevorderd van 6 maanden met aftrek van voorarrest. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf kan worden volstaan. De verdediging heeft daarbij gewezen op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte; hij is mantelzorger voor zijn partner, heeft sinds kort werk en heeft geen nieuwe strafbare feiten gepleegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging het navolgende overwogen (p. 9 vonnis):
De verdachte heeft zich samen met zijn broer (hof: de medeverdachte [medeverdachte 1] ) schuldig gemaakt aan de grootschalige teelt van hennep. In de woning aan de [locatie] zijn in een kweekruimte 3901 hennepstekken aangetroffen. Daarnaast waren er nog twee andere kweekruimtes aanwezig. De verdachte heeft door het telen van hennep een bijdrage geleverd aan de handel in hennep. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Afgezien van het feit dat hennepteelt verboden is, kan het ook gevaarlijke situaties zoals brandgevaar opleveren. De verdachte heeft de belangen van de maatschappij aan zijn laars gelapt voor zijn eigen financiële gewin. Daarbij heeft de verdachte ook voorbereidingshandelingen voor de professionele hennepteelt gepleegd.
(..)..
De rechtbank acht strafverzwarend dat de verdachte de feiten in vereniging heeft gepleegd (hof: bedoeld zal zijn ter zake hennepteelt).
Ook is sprake van moederplanten die in de woning aan de [locatie] zijn geteeld. Daarnaast heeft de verdachte apparatuur in zijn woning opgeslagen met het kennelijke doel wederom een hennepplantage op te (laten) zetten.
Op basis van de inhoud van het dossier heeft de rechtbank de indruk bekomen dat de verdachte en zijn broer, gelet op de omvang van de kwekerijen alsmede de duur van de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, moeten worden gezien als een belangrijk onderdeel van de georganiseerde hennepteelt.
Uit de documentatie blijkt dat de verdachte in het verleden eerder is veroordeeld, voor overtreding van de Opiumwet.”
Het hof heeft geen reden anders te overwegen dan de rechtbank heeft gedaan, neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd ,niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De rechtbank is – met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn – gekomen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zonder daarbij echter aan te geven welke gevangenisstraf het voor verdiscontering van de overschrijding van de redelijke termijn tot uitgangspunt heeft genomen. Het hof neemt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden tot uitgangspunt.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg is overschreden. Met de rechtbank stelt het hof de aanvang van die termijn vast op de datum van het eerste verhoor van verdachte op 9 maart 2017. Het vonnis van de rechtbank is van 2 april 2021 waardoor de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op 2 jaren wordt gesteld, met meer dan twee jaar is overschreden.
In de fase van het hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op 16 april 2021 zijnde de datum waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld. De termijn is geëindigd met het arrest van dit hof van 17 augustus 2023. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans eveneens op twee jaar wordt gesteld met vier maanden overschreden.
Het hof ziet in vorenstaande overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding een andersoortige straf op te leggen. Het hof merkt daarbij op dat de problemen van de partner van verdachte bij hem al jaren bekend zijn, zoals blijkt uit de door haar ingestuurde brief, en desondanks de verdachte er niet van hebben weerhouden om strafbare feiten te plegen, waarbij verdachte moet hebben beseft dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij een veroordeling ter zake van deze feiten kan volgen. Ook de (zeer) recente baan van verdachte, die overigens voor bepaalde tijd is, maakt niet dat een andersoortige straf in de rede ligt.
Strafbepaling op de voet van artikel 423 lid 4 Wetboek van Strafvordering
Gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof een straf bepalen ten aanzien van de niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen door de rechtbank bewezenverklaarde feiten 2 en 3 van parketnummer 03/866112-17.
Voor feit 2 (voorhanden hebben van een imitatiepistool) bepaalt het hof de straf op een geldboete van € 200,-.
Voor feit 3 (opzettelijk aanwezig hebben 80 gram hasjiesj) bepaalt het hof als uitgangspunt een gevangenisstraf van 14 dagen maar zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg de straf bepalen op een gevangenisstraf van 12 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep , voor zover aan het oordeel van dit hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-866055-17 onder 3 en in de zaak met parketnummer 03-866112-17 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-866055-17 onder 3 en in de zaak met parketnummer 03-866112-17 onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 03-866112-17 onder 2 en 3 bewezenverklaarde op:
-feit 2:
een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
-feit 3:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 17 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F. Dekking is buiten staat dit arrest te ondertekenen.