ECLI:NL:GHSHE:2023:2837

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
20-001559-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en criminele organisatie met betrekking tot hennepteelt en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1966, was eerder vrijgesproken van oplichting en het doen van een valse opgave, maar is nu opnieuw berecht na terugwijzing door de Hoge Raad. De Hoge Raad had eerder het beroep van de verdachte tegen een arrest van het hof van 19 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard voor een deel van de tenlastelegging en de zaak terugverwezen voor herbehandeling van andere feiten. Het hof heeft zich nu geconcentreerd op de feiten 8 en 9, die betrekking hebben op witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van oplichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij [bedrijf] heeft bewogen tot het tenietdoen van een schuld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 57.660,00, dat hij in zijn woning had, en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk zou zijn opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie die zich bezighield met hennepteelt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001559-22
Uitspraak : 24 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van
12 juli 2022, (rolnummer 20/03468) op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2015, parketnummer 03-702600-09 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres 1] .
Procesverloop
De rechtbank Limburg, zitting houdende te Maastricht, heeft de verdachte bij vonnis van 17 juli 2015 vrijgesproken van – kort gezegd – het oplichten van SNS-Bank samen met (een) ander(en)/althans alleen (feit 5) en het doen van een valse opgave in een authentieke akte samen met (een) ander(en)/althans alleen (feit 6). De verdachte is – kort gezegd – ter zake van:
  • het telen van hennep samen met (een) ander(en) in de uitoefening van een bedrijf (feit 1);
  • het invoeren van hennep samen met (een) ander(en), meermalen gepleegd (feit 2);
  • het verwerken/bewerken van hennep samen met (een) ander(en) in de uitoefening van een bedrijf (feit 3);
  • het in bezit hebben van cocaïne (feit 4);
  • het oplichten van [bedrijf] samen met (een) ander(en) (feit 8);
  • witwassen en witwassen samen met (een) ander(en), (door de rechtbank – gelet op de bewezenverklaring - ten onrechte enkel gekwalificeerd als medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd (feit 9);
  • het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 10),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 15 juni 2015 de feiten 7 en 9, het tweede gedachtestreepje, afgesplitst en de zaak voor wat betreft die feiten voor onbepaalde tijd aangehouden. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank geen afzonderlijke beslissing (meer) genomen met betrekking tot die feiten.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 19 oktober 2020 (parketnummer 20-002373-15) de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 5 en 6 ten laste gelegde, en heeft de zaak wat betreft de feiten 7 en 9, het tweede gedachtestreepje, teruggewezen naar de rechtbank Limburg teneinde met inachtneming van de uitspraak van het hof recht te doen. Verder is de verdachte vrijgesproken ter zake van de feiten 1, 2, 3, 5 en 6:
De verdachte is ter zake van –kort gezegd –:
  • het in bezit hebben van cocaïne (feit 4);
  • het oplichten van [bedrijf] samen met (een) ander(en) (feit 8);
  • witwassen, meermalen gepleegd en medeplegen van witwassen(feit 9);
  • het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 10),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is op 28 oktober 2020 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 12 juli 2022 (rolnummer 20/03468) het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht is tegen de beslissing van het hof tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg wat betreft de feiten 7 en 9 tweede gedachtestreepje. Verder heeft de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigd, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 8 tenlastegelegde en het 9 tenlastegelegde met uitzondering van het tweede gedachtestreepje en de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
Omvang van het hoger beroep
De Hoge Raad heeft het bestreden arrest van dit hof van 19 oktober 2020 partieel vernietigd. Dit houdt concreet in dat de bewezenverklaring van het onder feit 4 en feit 10 tenlastegelegde, de kwalificaties daarvan en de beslissing dat de verdachte strafbaar is, in cassatie stand hebben gehouden.
Het hof dient daarom thans uitsluitend een oordeel te geven over het onder feit 8 en feit 9, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde en de strafoplegging.
In zoverre zal het hof de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw berechten en afdoen. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat thans – na terugwijzing – nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 8 en feit 9, het vierde gedachtestreepje, aan hem ten laste is gelegd, het overige onder feit 9 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 530 dagen.
De verdediging heeft primair integraal vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde– ten laste gelegd dat:
8.
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2005 tot en met 13 april 2010, in de gemeente Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid elektriciteit en/of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in het pand [adres 2] , valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk (een) zegel(s) van de elektrische installatie verwijderd en/of verbroken en/of het telwerk van de elektrische installatie teruggedraaid, waardoor [bedrijf] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, dan wel een inschuld aan [bedrijf] werd teniet gedaan;
9.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 mei 2004 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland en/of in Thailand, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) het/ de navolgende tijdstip(pen) (telkens) (krachtens die gewoonte) (één of meer van) de/het navolgende (grote) geldbedrag(en) en/of onroerende goed(eren), te weten:
- ( hof: eerste gedachtestreepje) een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [adres 3] ) en/of
- ( hof: derde gedachtestreepje) een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 449.610 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning ( [adres 4] ) op het bouwproject [projectnaam] te Pattaya (Thailand)) en/of
- ( hof: vierde gedachtestreepje) een (in aanbouw zijnd) appartement (met appartementsindex 2) en/of een (deel van een) bedrijfsruimte/restaurant (in aanbouw), (beide gelegen aan de [adres 5] ) en/of een (deel van een) parkeerplaats (in aanbouw) (gelegen tegenover [adres 6] ) (verkregen op of omstreeks 11 december 2009) en/of
- ( hof: vijfde gedachtestreepje) een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 57.660 euro, althans een groot geldbedrag, (aangetroffen op of omstreeks 19 januari 2010 in zijn, verdachtes, woning aan [adres 7] ) en/of
-(hof: zesde gedachtestreepje) een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 17.920 euro, althans een groot geldbedrag (ontvangen op of omstreeks 18 mei 2004 naar aanleiding van de (door)verkoop van perceel [adres 8] )
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (één of meer van) voornoemde geldbedrag(en) en/of onroerend(e) goed(eren), gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) en/of die/dat onroerend(e) goed(eren) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 8 tenlastegelegde het (mede)plegen van oplichting, omdat geen bewijs voorhanden is dat [bedrijf] is bewogen tot het tenietdoen van een inschuld en evenmin dat een inschuld aan [bedrijf] teniet werd gedaan.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte het onder 9, het eerste gedachtestreepje, het derde gedachtestreepje, het vierde gedachtestreepje en het zesde gedachtestreepje tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het eerste gedachtestreepje:Witwassen van € 34.107,50 voor verbouwing/inrichting [adres 9]
Op grond van de voorhanden zijnde stukken kan het hof, mede gelet op hetgeen de verdediging hieromtrent heeft aangevoerd, in onvoldoende mate vaststellen dat de verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer ander(en) zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag van € 34.107,50, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Het derde gedachtestreepje:Witwassen van € 449.610,00 voor aankoop/bouw/inrichting van een woning te Pattaya (Thailand)
Op grond van de voorhanden zijnde stukken kan het hof evenmin vaststellen dat de verdachte zich, al dan niet in vereniging met een of meer ander(en), schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 449.610,00 voor aankoop/bouw/inrichting van een woning te Pattaya (Thailand).Het tenlastegelegde witwassen acht het hof dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Het vierde gedachtestreepje: De [adres 5]

Op basis van het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
  • Het perceel [adres 5] is in 2004 gekocht door [medeverdachte 1] en diens echtgenote [betrokkene 1] .
  • In 2009 heeft [medeverdachte 1] het pand gesplitst (in drie appartementen, een commerciële ruimte en een parkeerplaats). In de loop van 2009 heeft [medeverdachte 1] vervolgens 1/3 deel verkocht aan medeverdachte [medeverdachte 2] , 1/3 aan zijn drie dochters en 1/3 aan medeverdachte [medeverdachte 3] .
  • Op 11 december 2009 heeft [medeverdachte 3] zijn 1/3 deel doorverkocht aan verdachte. Daarbij is afgesproken dat de verdachte € 2.500,00 direct moet betalen. Het restant van de koopprijs (zijnde € 60.000,00) dient hij te voldoen in maandelijkse termijnen van
€ 280,00.
Uit het bovenstaande blijkt dat de verdachte inderdaad op 11 december 2009 1/3 deel van het complex [adres 5] heeft verkregen, zoals hem in de tenlastelegging wordt verweten. De koopprijs hiervan bedroeg € 62.000,00. Een klein deel hiervan heeft hij contant voldaan. Het overige liep via een afbetalingsregeling met de verkoper [medeverdachte 3] .
Blijkens het dossier heeft de verdachte voor het appartement echter slechts € 2.500,00 contant hoeven te betalen. De rest van het verschuldigde bedrag is via een lening van de verkoper gegaan. Wat men daarvan ook moge denken, daarmee staat niet vast dat de verdachte dit geld direct heeft moeten betalen. Een vraag is nog hoe de aflossing van de lening aan de verkoper is verlopen maar daar is geen onderzoek meer naar gedaan, althans dat blijkt niet uit het dossier.
Het hof kan derhalve niet vaststellen dat de verdachte ineens een zodanig geldbedrag heeft moeten neerleggen dat het wel van misdrijf afkomstig moet zijn. Het tenlastegelegde witwassen, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, acht het hof dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Het zesde gedachtestreepje:Witwassen van € 17.920,00 door (door)verkoop [adres 8]
Uit het dossier blijkt dat ene [betrokkene 2] voornemens was de woning gelegen aan de [adres 8] te verkopen aan ene [betrokkene 3] voor € 125.000,00. Net voordat de koop plaatsvindt krijgt [betrokkene 3] van makelaar [betrokkene 4] te horen dat de verkoop nu via hem gaat en dat de woning € 135.000,00 moet kosten. [betrokkene 3] is het hier niet mee eens, maar gaat toch akkoord en koopt de woning voor € 135.000,00.
Uit gegevens van het Kadaster blijkt dat de woning niet rechtstreeks van [betrokkene 2] naar [betrokkene 3] is overgegaan. [betrokkene 2] heeft de woning namelijk eerst op 19 maart 2004 verkocht aan [verdachte] voor € 125.000,00. Drie dagen later (op 22 maart 2004) heeft [verdachte] de woning vervolgens weer doorverkocht aan [betrokkene 3] voor € 135.000,00. [verdachte] maakte hierbij dus een winst van € 10.000,00. Tevens heeft hij (vanwege de snelle doorverkoop) een bedrag van € 7.920,00 aan overdrachtsbelasting teruggekregen. De notaris heeft beide bedragen (samen € 17.920,00) overgemaakt op de bankrekening van verdachte.
Met de rechtbank overweegt het hof dat de bovenstaande constructie op het eerste gezicht lijkt te passen in de klassieke witwastypologieën. Door een 'onderonsje' bij de verkoop van een woning wordt een prijsstijging – en daarmee winst – voorgewend die vervolgens als rechtvaardiging van inkomen en/of vermogen kan worden gebruikt. In de onderhavige zaak ontbreekt echter bewijs voor het benodigde 'onderonsje'. Uit de stukken volgt dat de verdachte een woning heeft gekocht voor € 125.000,00, dat hij deze vervolgens weer heeft verkocht voor € 135.000,00 en dat de koper deze hogere prijs ook daadwerkelijk heeft betaald. Het moge geen alledaagse gang van zaken zijn, bewijs dat het zo niet daadwerkelijk is gebeurd, ontbreekt.
Gelet op het bovenstaande acht het hof niet bewezen dat hier sprake is van witwassen en zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 9 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
9.
hij op 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, op het navolgende tijdstip het navolgende (grote) geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 57.660 euro, (aangetroffen op 19 januari 2010 in zijn, verdachtes, woning aan [adres 7] ), voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Bespreking verweer van de verdediging met betrekking tot feit 9, vijfde gedachtestreepje
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de door de politie opgestelde kasopstelling onvoldoende is voor een bewezenverklaring van witwassen. Op basis hiervan kan immers niet worden vastgesteld dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn dan wel de goederen die zijn opgenomen in de tenlastelegging met contant illegaal geld zijn aangeschaft. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van de verdachte omtrent het aangetroffen geldbedrag van 57.660 euro concreet is, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand onaannemelijk is.
Anders dan de rechtbank zal het hof voor het bewijs niet bezigen het proces-verbaal strafrechtelijk onderzoek, voor zover dat ziet op de kasopstelling, d.d. 1 maart 2012. Het verweer van de verdediging dienaangaande behoeft derhalve geen bespreking.
Juridisch kader
In de onderhavige zaak is de vraag of een grond- of brondelict ten grondslag ligt aan het bewezenverklaarde witwassen.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf' is kan – indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf – niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (vgl. HR 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, rov. 2.3.1.-2.4.).
Brondelict
Het hof stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting allereerst vast dat de verdachte bij arrest van het hof d.d. 19 oktober 2020 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het lidmaatschap van een criminele organisatie in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, die – kort gezegd - als oogmerk had het telen, verwerken /verkopen van hennep en de invoer daarvan in Nederland.
Het hof stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, verwerken en verkopen van hennep veel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1.700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen [1] , brengt volgens de ervaringsregels van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) meer dan € 150.000,00 op.
Hoeveel geld de verdachte precies aan de bewezenverklaring deelneming aan een criminele organisatie heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
De verdachte had in die criminele organisatie een belangrijke rol als boekhouder/ administrateur van de organisatie, aldus het hof in dat deel van het arrest van 19 oktober 2020 (pagina 27), dat niet bij de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2022 is vernietigd.
Hieruit vloeit het vermoeden voort dat verdachte met dit strafbare feit aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Het hof heeft bij voornoemd arrest verwezen naar de camera opname waar verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] een uur lang geld telt. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de verdiensten met betrekking tot de criminele organisatie. Uit het bewezenverklaarde van feit 10, de criminele organisatie, leidt het hof af dat er een geldstroom is geweest die los staat van de legale inkomsten.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van de verdachte deels – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf. Het hof is tevens van oordeel dat de verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.

Het vijfde gedachtestreepje:

5) voorhanden hebben van een contant bedrag van € 57.660,00

Bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] , gelegen aan [adres 7] , op 19 januari 2010 is achter de lade van het keukenblok een contant bedrag van € 57.660,00 aangetroffen. [2] De verdachte zelf is niet over dit feit gehoord, omdat hij in een eerder verhoor bij de politie had aangegeven niet(s) meer te zullen verklaren.
Het hof overweegt dat het voorhanden hebben van een dergelijk groot bedrag aan contant geld, in combinatie met het beperkte legale inkomen van de verdachte en zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Voorts brengt het vervoer van zulke contante geldbedragen grote risico’s met zich mee en is het in huis, op niet afgesloten plaatsen zoals achter de lade van het keukenblok, bewaren van dergelijke contante geldbedragen volstrekt onlogisch. Dit is slechts anders indien de verdachte een verklaring voor het geld kan geven die niet hoogst onaannemelijk is. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het hof, mede gelet op de (ontbrekende) verklaring van de verdachte, ervan uitgaat dat het aangetroffen geldbedrag niet onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf van verdachte. De vraag of het geld werd verhuld is daarom niet aan de orde.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte namens zijn cliënt verklaard dat het geld niet van de verdachte was, maar van [afkorting] [verdachte] had het geld ontvangen van (een) klant(en) voor een bestelling. Die bestelling was vervolgens niet doorgegaan. Het geld had dus eigenlijk terug gemoeten naar [afkorting] de betreffende klant(en). De namen van deze klant(en) wilde de verdachte niet noemen. Ook ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte geen namen willen noemen van de klanten.
Naar oordeel van het hof is de verklaring die namens de verdachte voor het geld is gegeven erg vaag en niet concreet genoeg. Er zijn geen details gegeven over hoeveel klanten het ging, om welke bestelling en wanneer deze bestelling(en) zijn gedaan. Omdat de verdachte de namen van de betreffende klanten niet noemt, is zijn verklaring ook niet verifieerbaar. Dat een en ander zou blijken uit de [afkorting] -boekhouding, volgens de raadsman, doet aan dat oordeel niet af, nu met deze enkele verder niet concreet onderbouwde verwijzing door de verdediging nog steeds niet wordt geconcretiseerd om welke klant(en) het gaat/gaan, zodat de verklaring van de verdachte niet te verifiëren is.
Gelet op dit alles acht het hof de verklaring hoogst onaannemelijk en kan deze onvoldoende tegenwicht bieden voor de verdenking van witwassen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf en derhalve dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals aan hem onder 9, het vijfde gedachtestreepje, is tenlastegelegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 9 bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Nu de Hoge Raad het bestreden arrest van het hof met betrekking tot de strafoplegging heeft vernietigd, dient het hof thans bij de strafoplegging het onder 4 en 10 bij cassatie door de Hoge Raad in stand gelaten bewezenverklaarde te betrekken. Bij arrest van dit hof van 19 oktober 2020 is onder 4 bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk 8 gram cocaïne aanwezig had en onder 10 is bewezen verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het hof dient aldus ten aanzien van deze niet aan zijn oordeel onderworpen bewezenverklaarde feiten, alsmede ter zake van het bij dit arrest onder 9, het vijfde gedachtestreepje, bewezenverklaarde feit, één straf op te leggen.
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd, kort gezegd inhoudende dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats is gelet op het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 57.660,-. Het hof is van oordeel dat witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie vormt en de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft, zoals overwogen, bij arrest van 19 oktober 2020 het onder feit 4 en 10 bewezenverklaard, kort gezegd, het opzettelijk aanwezig hebben van 8 gram cocaïne en, alsmede deelname aan een criminele organisatie. Deze organisatie hield zich bezig met grootschalige hennepteelt. De verdachte had binnen die organisatie geruime tijd een belangrijke rol als boekhouder.
De teelt van hennep zorgt regelmatig voor overlast en voor gevaarlijke situaties. Vaak vindt de teelt immers in gewone woonhuizen plaats terwijl de omgeving daarvan overlast ondervindt. Ook zijn de voorzieningen vaak niet adequaat zodat bijvoorbeeld brandgevaar ontstaat voor de thuisteler en/of zijn buren. Daarnaast zijn met name de economisch zwakkeren in de samenleving makkelijk te verleiden tot het plaatsen van een hennepplantage onder het mom van makkelijk geld en lage straffen als men gepakt wordt. Gemakshalve wordt vergeten dat, als men gepakt wordt, de gevolgen toch heel groot zullen zijn. Naast de straf is er vaak sprake van sluiting van de woning voor lange tijd en ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De kwekers blijven dan vaak een stuk berooider achter dan zij al waren en zitten dus nog dieper in de problemen. De personen die hierachter zitten, zoals verdachte, blijven echter doorgaans onzichtbaar op de achtergrond en leven verder in grote weelde. Gelet op het vorenstaande heeft het hof er dan ook zeker geen moeite mee de rekening een keer daar neer te leggen waar deze in de eerste plaats thuishoort.
Bovendien gaat het hier om deelneming aan een criminele organisatie. Hoe verdachte hierbij betrokken is geraakt weet het hof niet. Het hof weet wel dat hij er nadrukkelijk voor heeft gekozen om op criminele wijze geld te verdienen en de geldende regels aan zijn laars te lappen en dat gedurende een periode van ongeveer twee jaar en acht maanden.
Hoewel het hof het hele complex van handelingen van de verdachte als zeer verwerpelijk beschouwt, is anderzijds ook wel enige relativering op zijn plaats. De criminele organisatie richtte zich op de hennepteelt, van betrokkenheid bij de productie en/of handel van de veel schadelijkere harddrugs is bijvoorbeeld niet gebleken. Daarbij komt dat in dit land het consumeren van hennep gedoogd wordt, wat de vraag naar dit product ook bevorderd. Een vraag waarin enkel via illegale teelt kan worden voorzien. Verder is het voor het hof van belang dat het in dit dossier geen sporen heeft aangetroffen van geweld of andere vormen van intimidatie.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 april 2023, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dat verband naar voren gebracht dat de strafbare feiten enorme gevolgen hebben gehad voor hem. Hij ondervindt tot op heden veel hinder, op zakelijk en financieel vlak. Zo worden zakelijke en privérekeningen opgezegd en heeft de ING hem voor 8 jaar geplaatst op een zwarte lijst.
Het hof is van oordeel dat – in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding – niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Al hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht legt, tegenover de ernst van de feiten en de hiervoor genoemde omstandigheden, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Hierin ligt tevens besloten dat het hof geen grond aanwezig acht om geen onvoorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen, zoals bepleit door de raadsman.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof komt mede tot een lagere strafoplegging dan de rechtbank omdat in hoger beroep minder feiten bewezen worden verklaard dan in eerste aanleg.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof heeft zich ook rekenschap gegeven van het vraagstuk van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 19 januari 2010, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 17 juli 2015 vonnis gewezen. In eerste aanleg is dus sprake geweest van een termijnoverschrijding, nu de behandeling niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de ingangsdatum van de redelijke termijn. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 3,5 jaar.
De verdachte heeft op 22 juli 2015 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij arrest van 19 oktober 2020 de verdachte veroordeeld. Het hof stelt derhalve vast dat de overschrijding van de redelijke termijn in het aanvankelijke hoger beroep eveneens is overschreden, nu de behandeling in het aanvankelijke hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt bijna 3 jaar en 3 maanden.
Voor beide overschrijdingen geldt dat die slechts voor een deel rechtvaardiging vinden in de complexiteit en omvang van de zaak (de zaak tegen de verdachte maakt deel uit van een megazaak met een groot aantal verdachten) en in het aantal getuigenverhoren dat heeft plaatsgevonden.
Het hof zal daarom aan de overschrijding van de redelijke termijn in zowel eerste aanleg als in het aanvankelijke hoger beroep consequenties verbinden. Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 140, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 8 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 9 tenlastegelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder 9 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 24 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Brouwer voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het 'Beschluss' van Amtsgericht Mönchengladbach tegen [naam 1] en [naam 2] d.d. 15 april 2009, pagina 1873-1885, 'Fortsetzung der Beschuldigtenvernehmung' van [naam 3] d.d. 18 april 2009, pagina 2379-2383, 'Fortsetzung der Beschuldigtenvernehmung van [naam 3] d.d. 24 april 2009, pagina 2389-2394 (met fotobijlage pagina 2392 t/m 2399), het proces-verbaal van de Federale Gerechtelijke Politie Tongeren – Afdeling Drugs – resultaat uitvoering rechtshulpverzoek, pagina 2401-2403 en het proces-verbaal zaak 02: Hennepknipplaats [adres 10] , pagina 2651 en 2652.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 11116.