ECLI:NL:GHSHE:2023:2806

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
20-002949-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een wethouder door het plaatsen van beledigende berichten op sociale media

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte eerder was vrijgesproken van belediging van een wethouder. De verdachte had beledigende berichten geplaatst op een openbare Facebookpagina, waarin hij de wethouder beschuldigde van valsheid in geschriften en hem een 'professionele pathologische leugenaar' noemde. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde belediging. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte niet bijdroegen aan een publiek debat en dat ze de eer en goede naam van de wethouder aantastten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde smaadschrift, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van belediging wel bewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002949-22
Uitspraak : 4 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-076876-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep integraal vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft ter zake het primair tenlastegelegde
(smaadschrift)primair bepleit dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde
(belediging)dient te worden vrijgesproken dan wel dat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en het ook overigens niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 april 2021 tot en met 27 april 2021 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland
opzettelijk,
de eer en/of de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand,
door telastlegging van een bepaald feit,
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of
door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,
immers heeft hij, verdachte, zakelijk weergegeven, op de facebookpagina " [accountnaam] " (een) bericht(en) geplaatst met de tekst:
- " De Wethouder zal zich dan moeten verantwoorden voor valsheid in geschriften en liegen in de raad en ronde" en/of
- " Wethouder [benadeelde] is een professionele pathologische leugenaar." en/of
- " Wethouder [benadeelde] gaat over lijken om zijn leugens te verbergen. Daarvoor gebruikt hij lokale media, zijn loyale GOB leger, de coalitie, de secretaris, heel veel ambtenaren, een complete juridische afdeling en uiteraard Burgemeesters die hem alle ruimte geven om zijn onaantastbare status te behouden."
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 april 2021 tot en met 27 april 2021 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, in het openbaar bij geschrift, opzettelijk [benadeelde] heeft beledigd, immers heeft hij, verdachte, zakelijk weergegeven, op de facebookpagina '' [accountnaam] '' (een) bericht(en) geplaatst met de volgende tekst:
- '' De wethouder zal zich dan moeten verantwoorden voor valsheid in geschriften en liegen in de raad en ronde'' en/of
- '' Wethouder [benadeelde] is een professionele pathologische leugenaar'' en/of
- '' Wethouder [benadeelde] gaat over lijken om zijn leugens te verbergen. Daarvoor gebruikt hij lokale media, zijn loyale GOB leger, de coalitie, de secretaris, heel veel ambtenaren, een complete juridische afdeling en uiteraard burgemeesters die hem alle ruimte geven om zijn onaantastbare status te behouden''.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft op gronden zoals nader in de pleitnota vermeld, ten aanzien van het primair tenlastegelegde bepleit tot nietigverklaring van de dagvaarding. Daartoe is samengevat aangevoerd dat hetgeen in de tenlastegelegde na de gedachtestreepjes 1, 2 en 3 is opgenomen, niet kan worden aangemerkt als telastlegging van een bepaald feit in de zin van artikel 261 Wetboek van Strafrecht
(hierna: Sr).De dagvaarding is derhalve innerlijk tegenstrijdig, waardoor deze op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1989:ZC8250) nietig dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De geldigheid van de dagvaarding wordt onder andere beoordeeld op de duidelijkheid van de tenlastelegging. Gelet op artikel 258, eerste lid, Sv, in samenhang bezien met artikel 261, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv)en de artikelen 348 en 350 Sv, strekt de tenlastelegging ertoe voor zowel de verdachte en het openbaar ministerie als de strafrechter de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261 Sv een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het zou zijn begaan. De dagvaarding dient ingevolge laatstgenoemd artikel tevens de vermelding te behelzen van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Het gaat er uiteindelijk om of de dagvaarding voldoende duidelijk is, in die zin dat voldoende inzichtelijk is wat de beschuldiging inhoudt waartegen de verdachte zich aldus heeft te verdedigen.
Het hof is van oordeel dat tegen de achtergrond van het dossier voldoende duidelijk is dat het openbaar ministerie met het tenlastegelegde na de drie gedachtestreepjes een invulling heeft willen gegeven aan een bepaald feit, zoals bedoeld in artikel 261 Sr.
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en ook overigens, voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261, eerste lid, Sv.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde (smaadschrift) overweegt het hof als volgt.
De verdachte staat ingevolge hetgeen primair aan hem ten laste is gelegd, terecht ter zake van smaadschrift. Het hof ziet zich bij de beoordeling of de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, mede voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met het plaatsen van de berichten op Facebook de eer en/of goede naam van de [benadeelde] heeft aangerand door ‘telastlegging van een bepaald feit’. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van telastlegging van een ‘bepaald feit’ als bedoeld in artikel 261 Sr, indien het feit op een zodanige wijze is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het ‘feit’ niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging.
Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat de berichten in de tenlastelegging, zoals weergegeven onder de drie gedachtestreepjes, niet kunnen worden aangemerkt als op zodanige wijze tenlastegelegde feiten, dat deze één of meer duidelijk te onderkennen concrete gedragingen van [benadeelde] aanwijzen.
Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje overweegt het hof in aanvulling daarop als volgt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:331) volgt dat het oordeel van het hof, inhoudende dat sprake is van telastlegging van een bepaald feit zoals bedoeld in artikel 261 Sr, niet onbegrijpelijk is, mede in aanmerking genomen dat het bericht niet slechts vermeldt het ‘niet van kleine kinderen af kunnen blijven’, maar ook dat de politie daarvan sinds augustus 2013 op de hoogte is, alsmede in aanmerking genomen dat uit de overige door het hof vastgestelde feiten blijkt dat verdachte ook ter kennis van het publiek heeft gebracht dat aangever haar kind heeft misbruikt. Het hof stelt vast dat de verdachte in onderhavige zaak een bericht op Facebook heeft geplaatst met de tekst “De wethouder zal zich dan moeten verantwoorden voor valsheid in geschriften en liegen in de raad en ronde”. Een nader toespitsen op een meer geconcretiseerde gedraging zoals in de zojuist aangehaalde uitspraak, ontbreekt, waardoor het hof van oordeel is dat geen sprake is van telastlegging van een bepaald feit in de zin van artikel 261 Sr.
Het hof zal de verdachte aldus vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 23 april 2021 tot en met 27 april 2021 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, in het openbaar bij geschrift, opzettelijk [benadeelde] heeft beledigd, immers heeft hij, verdachte, op de facebookpagina '' [accountnaam] '' berichten geplaatst met de volgende tekst:
- '' De wethouder zal zich dan moeten verantwoorden voor valsheid in geschriften en liegen in de raad en ronde'' en
- '' Wethouder [benadeelde] is een professionele pathologische leugenaar'' en
- '' Wethouder [benadeelde] gaat over lijken om zijn leugens te verbergen. Daarvoor gebruikt hij lokale media, zijn loyale GOB leger, de coalitie, de secretaris, heel veel ambtenaren, een complete juridische afdeling en uiteraard burgemeesters die hem alle ruimte geven om zijn onaantastbare status te behouden''.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de districtsrecherche Zuid-West-Limburg, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , inspecteur van politie Eenheid Limburg, gesloten d.d. 19 november 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-49. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 7-9, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde] :

Ik doe aangifte van (…) opzettelijke belediging.
Ik maak deel uit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Sittard-Geleen en ben wethouder. Als zodanig neem ik deel aan de raadsvergaderingen
van de gemeente Sittard-Geleen. [verdachte] , de persoon tegen wie ik klacht doe, maakt deel uit van de gemeenteraad van de gemeente Sittard-Geleen.
Op 22 april 2021 vond behandeling plaats in de raadsvergadering. Tijdens deze
raadsvergadering die openbaar was en dus voor publiek toegankelijk in welke vorm dan
ook, werd door [verdachte] medegedeeld dat ik in het verleden rapporten vervalst
had. Ook kondigde [verdachte] aan dat hij dit alles via sociale media ging delen. Ik
zou in zijn ogen een blok aan het been zijn bij zaken als vertrouwen, misstanden en
bestuurscultuur. Ook zou door mij voorstellen niet aan de gemeenteraad en het college
zijn voorgelegd. Ook kondigde [verdachte] aan dat hij een deel van zijn bijdragen op
Facebook ging delen omdat hij in de gemeenteraad c.q. het college geen gehoor vond.
(…)
Vervolgens uitte [verdachte] op sociale media Facebook middels de pagina’s [verdachte]
en [accountnaam] diverse uitingen over mij als wethouder dus ook als persoon.
[verdachte] beticht mij van liegen en het bepalen van een bepaalde bestuurscultuur.
Ook zegt [verdachte] op Facebook dat hij zich niet door corrupte bestuurders laat
voorliegen of de mond snoeren. Hij doelt hierbij duidelijk op mij als persoon.
Ook moedigt [accountnaam] het aan dat ik aangifte ga doen met de mededeling dat ik
mij dan zal moeten verantwoorden voor het plegen van valsheid in geschrifte en
liegen. In een ander bericht van [accountnaam] word ik weggezet als pathologische
leugenaar. Ik zou hierbij gebruik maken van alle middelen die mij ter beschikking
staan om mijn gelijk te halen.
(…)
Ik voel mij door de uitlatingen die [verdachte] opzettelijk in een openbare
raadsvergadering van de gemeente Sittard-Geleen gedaan heeft en door verhalen
opzettelijk over mij te publiceren op voor iedereen toegankelijke Facebook sites, in
mijn eer en goede naam aangerand. [verdachte] beticht mij ervan corrupt te zijn,
rapporten van de gemeente Sittard-Geleen vervalst te hebben en de gemeenteraad te
hebben voorgelogen. Ook zou ik een pathologische leugenaar zijn.

2.

Een geschrift, te weten een hoeveelheid berichten op de Facebookpagina van de [accountnaam] , dossierpagina’s 14-36, voor zover inhoudende:

(p. 24)
[accountnaam]
April 27
(het hof begrijpt: 27 april 2021)
Wethouder [benadeelde] is een professionele leugenaar.
(…)
Wethouder [benadeelde] gaat over lijken om zijn leugens te verbergen. Daarvoor gebruikt hij lokale media, zijn loyale GOB leger, de coalitie, de secretaris, heel veel ambtenaren, een complete juridische afdeling en uiteraard Burgemeesters die hem alle ruimte geven om zijn onaantastbare status te behouden.
(…)
(p. 29)
[accountnaam]
April 23
(het hof begrijpt 23 april 2021)
De wethouder zal zich dan moeten verantwoorden voor valsheid in geschriften en liegen in raad en ronde.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 november 2021, dossierpagina’s 41-46, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: We hebben u verteld waarvan u verdacht wordt, we houden u citaten uit de berichten
voor van de facebook berichten.
V: Wie heeft deze berichten geschreven en online gezet?
A: Ik heb de facebookpagina's, [accountnaam] en [verdachte] . Ik ben de enige
beheerder van deze sites.
O: Dus alles wat daarop geschreven is, is door u geschreven. (…)
A: Dat klopt.
V: U schrijft ook op deze pagina's dat wethouder [benadeelde]
(het hof begrijpt hier en telkens hierna: [benadeelde] )een "professionele pathologische leugenaar" is?
A: Dat klopt, u zegt het goed het is wethouder [benadeelde] .
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft, voor zover nog aan de orde, op gronden zoals nader in de pleitnota vermeld, bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem subsidiair tenlastegelegde belediging. Daartoe is samengevat aangevoerd dat een strafrechtelijke veroordeling ter zake van belediging in strijd zou zijn met artikel 10 EVRM. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte de uitlatingen heeft gedaan in het kader van het publieke debat en dat hij zich daarbij niet onnodig grievend heeft uitgelaten. Hij heeft een waardeoordeel over wethouder [benadeelde] geveld, maar heeft daarbij geen gebruik gemaakt van scheldwoorden. De context waarin de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan, leidt er aldus toe dat geen sprake is van strafbare belediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting niet aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr in de weg staat indien zo een veroordeling op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van de uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is (vgl. HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:541).
Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt naar Nederlands recht onder meer begrensd door de strafbaarstelling van belediging in artikel 266 Sr. Artikel 266, tweede lid Sr bepaalt dat niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.
Deze strafbaarstelling valt dus onder de beperkingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid EVRM: de beperking is voorzien bij de wet, dient een gerechtvaardigd doel en is daartoe in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de bescherming van de goede naam van anderen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op 23 april 2021 en 27 april 2021 op de Facebook-pagina van [accountnaam] een drietal berichten heeft geplaatst, te weten: ‘Wethouder [benadeelde] is een professionele leugenaar’, ‘Wethouder [benadeelde] gaat over lijken om zijn leugens te verbergen. Daarvoor gebruikt hij lokale media, zijn loyale GOB leger, de coalitie, de secretaris, heel veel ambtenaren, een complete juridische afdeling en uiteraard Burgemeesters die hem alle ruimte geven om zijn onaantastbare status te behouden’ alsmede ‘De wethouder zal zich dan moeten verantwoorden voor valsheid in geschriften en liegen in raad en ronde’.
Het hof is van oordeel dat de berichten van de verdachte geen bijdragen kunnen leveren aan het publieke of maatschappelijke debat en niet ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, hetgeen onder de bescherming van artikel 10 EVRM en artikel 266, tweede lid, Sr valt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de berichten eenzijdige uitlatingen van de verdachte betreffen die zonder enige context of onderbouwing op een openbare facebookpagina zijn geplaatst. Ze nodigen derhalve geenszins uit tot een publiek debat en geven wethouder [benadeelde] ook geen handvatten zich daartegen gemotiveerd teweer te stellen. De berichten zijn naar het oordeel van het hof louter grievend, strekken ertoe wethouder [benadeelde] in een kwaad daglicht te zetten en tasten onmiskenbaar de eer en goede naam van die [benadeelde] aan.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof verwijst voor wat betreft de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en hetgeen de raadsman daarover heeft aangevoerd naar het hiervoor overwogene. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de belediging van wethouder [benadeelde] . De verdachte heeft beledigende berichten geplaatst op de openbare Facebookpagina van [accountnaam] . Niet alleen getuigt dit gedrag van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De verdachte heeft door zijn gedrag de wethouder in zijn eer en goede naam aangetast. Ambtenaren met een publieke taak, zoals wethouders, behoren te kunnen functioneren zonder daarbij op een dergelijke wijze, zonder enige context of onderbouwing, beledigd te worden.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte onder meer naar voren gebracht dat hij schulden heeft van in totaal 140.000 euro en getracht heeft het traject van schuldhulpverlening in te gaan, maar dat deze aanvraag is afgewezen.
Alles afwegende acht het hof, daarbij mede gelet op de financiële situatie van de verdachte, oplegging van een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 266 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 4 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.