ECLI:NL:GHSHE:2023:2791

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.668_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de moeder over minderjarigen en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2007 en 2012. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzocht om het gezag niet te beëindigen en een omgangsregeling vast te stellen. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig zou worden bedreigd door de situatie van de moeder, die psychische problemen en alcoholgebruik zou hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen zijn sinds januari 2019 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, waarbij de oudste bij de grootmoeder verblijft en de jongste bij de vader in België. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over beide kinderen is beëindigd. De omgangsregeling tussen de moeder en de jongste is voorlopig niet gewijzigd, en het hof heeft benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat. De moeder heeft geen hulpverlening voor zichzelf geaccepteerd en er zijn zorgen over haar functioneren. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de kinderen, waarbij de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen centraal stonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 augustus 2023
Zaaknummer : 200.327.668/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/402001 / FA RK 22-4432
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Wouters,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
en over de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] (België) (hierna te noemen: de vader);
-
[grootmoeder (vz)], wonende te [woonplaats] , (hierna te noemen: de grootmoeder (vz)).
Als informant wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming West,regio [regio] , locatie [locatie] , de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad strekkende tot beëindiging van het gezag af te wijzen en een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] vast te stellen inhoudende dat de moeder een weekend per twee weken onbegeleide omgang zal hebben met [minderjarige 2] , waarbij de vader [minderjarige 2] brengt en ophaalt, althans een omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 27 juni 2023, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Wouters
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader (via videoverbinding en telefoon aangesloten).
De grootmoeder (vz) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met productie 11 van de advocaat van de moeder van 6 juli 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 februari 2023, overgelegd door de advocaat van de moeder op 18 jul 2023;
2.6.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder, zoals tijdens de mondelinge behandeling afgesproken, bij V6 formulier van 25 juli 2023 als productie 9 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 5 april 2023 overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de affectieve relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds [kalenderdag] januari 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot [kalenderdag] april 2024.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds [kalenderdag] januari 2019 uit huis geplaatst. [minderjarige 1] verblijft bij de grootmoeder (vz) en [minderjarige 2] verblijft bij de vader in België.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en bepaald dat de moeder en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar éénmaal per twee weken gedurende anderhalf uur onder begeleiding van [ambulante hulpverlening] dan wel een nader aan te wijzen instantie in België, alsmede eens per twee dagen via een belmoment.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De moeder heeft een moeilijke periode doorgemaakt waarin incidenten hebben plaatsgevonden. Zij ziet dat de kinderen goed verzorgd worden door respectievelijk de vader en de grootmoeder (vz). Het is dan ook de vraag of een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen bestaat. De beëindiging van het gezag zorgt juist eerder voor een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Ter onderbouwing van het verzoek gebruikt de raad zaken die in het verleden hebben gespeeld. De moeder heeft in maart 2022 aangegeven dat zij het toekomstperspectief van de kinderen accepteert, maar wel wil dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. De kinderen zijn hier ook van op de hoogte. Daarom is het niet passend om het gezag te beëindigen. De moeder is in staat om de moederrol te vervullen en wil een belangrijke rol in het leven van [minderjarige 2] blijven spelen. Dat wordt haar bij gezagsbeëindiging onmogelijk gemaakt omdat dan de hulpverlening binnen Nederland wegvalt. De instantie in België die het contact tussen moeder en [minderjarige 2] zou gaan begeleiden heeft aangegeven de zorgvraag niet te kunnen uitvoeren. De begeleiding vanuit [ambulante hulpverlening] is inmiddels ook stopgezet. Tussen de moeder en [minderjarige 1] geldt een losse contactregeling die voor beiden goed werkt.
Als al aan de gronden ex art. 1:266 BW is voldaan, dan is toewijzing van het verzoek van de raad strijdig met art. 8 EVRM. Het recht op family life wordt in deze specifieke situatie geschonden, omdat door de gezagsbeëindiging de hulpverlening op grond van de Jeugdwet wegvalt en er tot op heden geen redelijk alternatief is.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat een begeleide omgangsregeling moet worden vastgesteld en is een foutieve frequentie van contactmomenten vastgelegd. Het afgelopen jaar is er vanuit de moeder geen belastend gedrag naar de kinderen gezien. De bezoekregeling met [minderjarige 2] loopt goed. Indien een onbegeleide contactregeling niet in het belang van [minderjarige 2] is, zou door de GI onderzocht moeten worden of een contactregeling onder begeleiding van de grootmoeder (vz) tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank heeft overwogen dat de frequentie van de contactregeling 1,5 uur per week moet zijn, maar heeft een contactregeling vastgesteld van 1,5 uur per twee weken.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan. De raad maakt zich zorgen over moeders functioneren en haar belastbaarheid. De huidige situatie, waarin het gezag van de moeder is beëindigd, heeft rust gebracht voor en bij alle betrokkenen. Niet gebleken is dat de moeder hulpverlening voor haarzelf heeft geaccepteerd. Zij heeft nog steeds dezelfde partner als ten tijde van het raadsonderzoek. Dat maakt dat er nog altijd zorgen bestaan nu niet blijkt dat de moeder hulp heeft geaccepteerd, met name in het vergroten van haar pedagogische inzicht, over bijvoorbeeld de impact die deze relatie heeft gehad op de kinderen en met name [minderjarige 1] .
De problemen met betrekking tot de omgang kunnen geen reden zijn om niet tot een gezagsbeëindiging over te gaan. Wel moet met alle betrokkenen en de gezinsvoogd naar mogelijkheden worden gezocht, zodat de moeder en [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) onbelast contact kunnen hebben samen. De aanvaardbare termijn is voor de kinderen verstreken. Bij toewijzing van het hoger beroep vreest de raad dat opnieuw de gehele situatie onder druk zal komen te staan. Ook wordt gevreesd dat in de toekomst belangrijke beslissingen niet genomen kunnen worden indien de moeder het met bepaalde zaken/afspraken/behandelingen oneens is.
Er dient een goed en onbelast contact te zijn tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het belang van de kinderen en de veiligheid van de kinderen staan centraal.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. Onderzocht moet worden vanuit welke gemeente de hulpverlening gefinancierd moet worden. Op dit moment is dat de gemeente [gemeente] . Pleegzorg loopt wel gewoon door; daar valt ook begeleiding en hulpverlening onder. De gezagsbeëindiging moet worden doorgezet. De GI ziet geen garantie dat het wisselend gedrag van de moeder is gestopt en vreest dat de moeder opnieuw belemmerend gezag zal inzetten. Redelijk recent heeft de moeder nog onder invloed naar de vader gebeld.
[minderjarige 1] maakt zich zorgen dat de moeder in de toekomst een vakantie zal tegenhouden. Het heeft voor [minderjarige 2] te lang geduurd voordat de moeder achter haar medische behandeling kon staan.
Beëindiging van het gezag leidt er niet toe dat de moeder [minderjarige 2] niet meer zal zien.
Een weekendregeling zoals de moeder die wenst is nu niet mogelijk. Er worden momenteel gesprekken gevoerd over wat wel mogelijk is. Er wordt gewerkt aan onbegeleide bezoeken. De begeleiding wordt afgebouwd en de contacten worden uitgebreid in tijdsduur. De rechtbank heeft een minimumregeling vastgelegd. De moeder ontvangt bijzondere bijstand voor haar reiskosten in Nederland. Wellicht kan de moeder voor de reiskosten in België nog gebruikmaken van een strippenkaart om de kosten te drukken.
3.8.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. Als de moeder vragen heeft over [minderjarige 2] dan beantwoordt de vader die. De vader wil dat de beslissing over het gezag blijft zoals deze is, zodat de vader geen toestemming voor beslissingen aan de moeder hoeft te vragen. In België zijn geen begeleide omgangsmogelijkheden. De moeder blijft altijd de moeder van [minderjarige 2] . Zij mag [minderjarige 2] blijven zien. Het is echter te vroeg voor een (onbegeleide) weekendregeling. Het is voor de vader niet mogelijk om [minderjarige 2] voor het contact naar de moeder te brengen en weer op te halen. Als de vader bij grootmoeder (vz) op bezoek gaat, kan hij [minderjarige 2] meenemen. De moeder ontvangt een vergoeding voor de reiskosten.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.9.1.
[minderjarige 2] heeft haar gewone verblijfplaats in [verblijfplaats] , België. De rechtbank heeft overwogen dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat alle belanghebbenden de rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van de forumkeuze ex artikel 10 Brussel II-ter uitdrukkelijk hebben aanvaard. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om over het verzoek ter zake van [minderjarige 2] te beslissen.
Ingevolge artikel 10 lid 3 Brussel II-ter neemt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen, deze bevoegdheid een einde zodra (a) tegen de in de procedure gegeven beslissing geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend of (b) de procedure om een andere reden is beëindigd. Nu niet is gebleken dat partijen anders zijn overeengekomen, constateert het hof dat de forumkeuze die partijen bij de rechtbank hebben gedaan, ingevolge sub a hiervoor genoemd, ook in hoger beroep geldt. Het hof is derhalve ook bevoegd om over het verzoek ter zake van [minderjarige 2] te beslissen.
Reikwijdte artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW)
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:266 BW kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.3.
Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens (EHRM) op basis van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een iets andere dan die van onze wetgever in artikel 1:266 BW. Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. In de rechtspraak van het EHRM (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66) wordt ten aanzien van een gezagsbeëindiging het volgende overwogen.
“The deprivation of parental rights is a particularly far-reaching measure which deprives a parent of his or her family life with the child and is inconsistent with the aim of reuniting them. Such measures should be applied only in exceptional circumstances and can only be justified if they are motivated by an overriding requirement pertaining to the child’s best interests […].
66. In identifying the child’s best interests in a particular case, two considerations must be borne in mind: firstly, it is in the child’s best interests that his ties with his family be maintained except in cases where the family has proved particularly unfit; and secondly, it is in the child’s best interests to ensure his development in a safe and secure environment […]. It is clear from the foregoing that family ties may only be severed in very exceptional circumstances and that everything must be done to preserve personal relations and, where appropriate, to “rebuild” the family […]. It is not enough to show that a child could be placed in a more beneficial environment for his upbringing […]. However, where the maintenance of family ties would harm the child’s health and development, a parent is not entitled under Article 8 to insist that such ties be maintained.”
In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:267 BW kan beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad.
3.9.5.
Voordat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of de raad een verzoek tot gezagsbeëindiging van de niet-verzorgende ouder kan doen in de situatie waar sprake is van een uithuisplaatsing bij de andere gezagdragende ouder en waarin ook de verzorgende ouder met een beroep op artikel 1:253n BW de rechtbank zou kunnen verzoeken het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, waarbij het hof verwijst naar de uitspraak van dit hof van 27 juni 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:2325) en aansluitend daarop het volgende overweegt.
Hoewel uit de parlementaire geschiedenis niet zonder meer volgt dat de wetgever bij de invoering van de nieuwe kinderbeschermingsmaatregelen ook een situatie als de onderhavige voor ogen heeft gehad, is niet uitgesloten dat gezagsbeëindiging op de voet van artikel 1:266, eerste lid onder a BW, ook in een situatie als de onderhavige gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan, zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van een van de ouders dermate belastend is voor de kinderen en in strijd met hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de voorwaarde van artikel 1:266, eerste lid onder b BW zijn voldaan.
Gelet op het voorgaande is het de raad toegestaan om een verzoek om een dergelijke maatregel in te dienen. Het is vervolgens aan de rechter om te beslissen of aan de gronden voor een gezagsbeëindiging is voldaan.
Beëindiging ouderlijke gezag van de moeder
3.9.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daaraan toe dat beide kinderen zich hebben gehecht aan hun opvoeders en de plek waar zij nu wonen. Zij hebben zich op een positieve manier ontwikkeld en stappen gezet. Er zijn nog steeds zorgen om het functioneren en de belastbaarheid van de moeder. De moeder is op diverse momenten onvoldoende emotioneel en fysiek beschikbaar geweest voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De problemen die hieraan ten grondslag liggen (psychische problemen, alcoholgebruik, gewelddadige relaties) worden door de moeder ontkend of gebagatelliseerd. Niet is gebleken dat de moeder hulpverlening voor zichzelf heeft geaccepteerd. De moeder neemt een vermijdende houding aan tegenover de GI, maar ook tegenover de vader.
Het hof acht een beëindiging van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan ook nodig. [minderjarige 1] ervaart veel onrust als zijn moeder beslissingen over hem kan nemen. Zo heeft de moeder in de zomer van 2022 een incident met haar partner gefilmd en naar [minderjarige 1] gestuurd. De moeder belast [minderjarige 1] met volwassen zaken. Hoewel [minderjarige 1] inmiddels weer contact heeft met zijn moeder, geeft hij aan dat hij niet wil dat zijn moeder nog iets over hem te zeggen heeft. Hij is bang dat de moeder in de toekomst een vakantie zal tegenhouden. [minderjarige 1] heeft het nodig dat zijn moeder geen gezag dragende ouder meer is.
Wat betreft [minderjarige 2] heeft de moeder meerdere keren uitgesproken dat zij de zorg voor [minderjarige 2] weer op zich wil nemen. Ook geeft zij aan een belangrijke rol in het leven van [minderjarige 2] te willen blijven spelen. Redelijk recent heeft de moeder nog onder invloed naar de vader gebeld.
Een voortzetting van de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het vrijwillig kader behoort niet tot de mogelijkheden. Dat de moeder de plaatsingen accepteert heeft zij voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg gezegd. In het verleden is de moeder erg wisselend geweest in haar standpunt ten aanzien van de plaatsingen. Het ontbreekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot op heden aan duidelijke emotionele toestemming van de moeder om op te mogen groeien bij de grootmoeder (vz) respectievelijk de vader. Van een goede samenwerking tussen de moeder en de grootmoeder (vz) en de vader is evenmin gebleken. Dat is zeker van belang rondom de medisch noodzakelijke behandeling van [minderjarige 2] waarin de moeder voor vertraging heeft gezorgd door haar toestemming niet te geven. De ouders communiceren niet met elkaar. De GI treedt op als tussenpersoon.
3.9.7.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken en onderbouwd dat de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geschaad als de moeder het gezag behoudt en dat hiermee ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Dat de hulpverlening bij beëindiging van het gezag zou wegvallen maakt het voorgaande niet anders. Bovendien geldt dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot april 2024 is verlengd zodat vooralsnog vanuit een gedwongen kader hulpverlening kan worden ingezet.
Omgang
3.9.8.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.9.9.
De door de moeder verlangde weekendregeling met [minderjarige 2] is op dit moment nog niet aan de orde. De huidige omgangsregeling wordt uitgebreid en er wordt gewerkt naar onbegeleid contact. De vader kan in verband met zijn werk en de zorg voor zijn partner niet voor het halen en brengen zorgen. De moeder heeft daarvoor wel tijd. In de kosten wordt zij tegemoet gekomen in de vorm van bijzondere bijstand. Wat betreft de reiskosten die de moeder in België moet maken voor openbaar vervoer, gaat het hof ervan uit dat de vader daarvan de helft aan de moeder vergoedt.
Het verzoek van de moeder om de omgangsregeling met [minderjarige 2] te wijzigen, wordt derhalve afgewezen.
Mitsdien wordt beslist als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 31 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.