ECLI:NL:GHSHE:2023:2783

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.307.945_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en aandelen in besloten vennootschap in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, die op 1 oktober 1982 zijn gehuwd en in 2020 zijn gescheiden. De man en de vrouw zijn in hoger beroep gegaan tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, waarin onder andere de verdeling van de aandelen in een besloten vennootschap (BV) aan de man werd toegewezen. De man stelt dat de aandelen niet tot de huwelijksgemeenschap behoren, terwijl de vrouw betoogt dat deze aandelen wel tot de gemeenschap behoren en dat de man een bedrag van € 90.275,50 aan haar moet voldoen wegens overbedeling.

De rechtbank had eerder beslist dat de aandelen in de BV aan de man moesten worden toegedeeld, maar de man betwist dit en stelt dat de aandelen deel uitmaken van de nalatenschap van zijn overleden moeder. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en geconcludeerd dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.307.945/01
zaaknummer rechtbank : C/01/341020 / FA RK 18-5887
beschikking van de meervoudige kamer van 31 augustus 2023 (bij vervroeging)
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.M. Schutte te Eindhoven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Houtman te Oirschot.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2021 en de daaraan voorafgegane tussenbeschikking van 5 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 10 maart 2022 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikkingen van 5 februari 2021 en 10 december 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 6 mei 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 28 juni 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 10 mei 2023 met producties E tot en met N;
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 12 mei 2023 met productie O;
  • het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 14 mei 2023 met productie P (zijnde een brief van de vrouw);
  • het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 15 mei 2023 met als bijlage de aangepaste brief van 10 mei 2023 met het verzoek de eerder verzonden brief van 10 mei 2023 en de daarbij gevoegde productie L te vernietigen en daarop geen acht te slaan.
Het hof heeft met inachtneming van de brief van de advocaat van de vrouw van 15 mei 2023 prod. L uit het procesdossier verwijderd. Deze productie maakt daarmee geen deel meer uit van de gedingstukken.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 24 mei 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.6.
Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van de advocaat van de vrouw van 12 mei 2023 met productie O. Zij voert aan dat het gelet op de aard van het stuk geen pas geeft om dit stuk tegen het einde van de tien dagen termijn in te dienen. Volgens haar is sprake van een overvaltechniek, waardoor er voor haar geen gelegenheid is geweest om nader onderzoek naar dit stuk te doen. De belangen van de man zijn hierdoor geschaad. Zij heeft het hof verzocht om een akte te mogen nemen wanneer productie O wordt toegelaten.
Het hof heeft beslist dat op productie O (een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel inzake “ [C.V.] C.V.”) acht wordt geslagen. Het stuk is tijdig - met inachtneming van de tien dagen termijn - ingediend en is, naar het oordeel van het hof, kort en eenvoudig te doorgronden. Bovendien betreft het een stuk dat betrekking heeft op de onderneming van de man. Het verzoek van de advocaat van de man tot het nemen van een akte wijst het hof af. Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man voldoende gelegenheid gekregen om te reageren op deze productie, en van die gelegenheid heeft zij ook gebruik gemaakt.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
a. Partijen zijn op 1 oktober 1982 te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
Op 3 december 2018 heeft de vrouw het verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Daarop is bij beschikking van 19 oktober 2020 de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 1 december 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 4 november 1975 is bij notariële door de ouders van de man de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘ [B.V.] B.V.’ (hierna ook: de bv) opgericht.
Op 1 januari 1987 heeft de man de commanditaire vennootschap ‘ [C.V.] C.V. (hierna ook: de cv) opgericht.
Op 1 januari 1994 zijn de moeder van de man en de man in functie getreden als bestuurder van de bv.
Op [datum] 1994 is de vader van de man overleden.
Op 31 december 2004 heeft de man de cv ingebracht in de bv.
Op 1 augustus 2007 is de moeder van de man uit functie getreden als bestuurder van de bv. Sindsdien is de man enig bestuurder van de bv.
i. Op [datum] 2010 is de moeder van de man overleden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende beslist:
“3.1. gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van
goederen zoals opgenomen in punt 2.3.10 van de beschikking van 5 februari 2021 en hetgeen in deze beschikking is opgenomen onder punt 2.6.3;
(…)
3.5.
verklaart de beslissing betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.”
Aldus heeft de rechtbank, onder meer, beslist dat de aandelen in de bv moeten worden toegedeeld aan de man onder gehoudenheid van de man om aan de vrouw te voldoen ter zake overbedeling een bedrag van € 90.275,50.
4.2.
De
manverzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen, doch uitsluitend wat de beslissing betreft over de aandelen in de bv, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“1. te verklaren voor recht dat de aandelen in [B.V.] B.V. geen deel hebben uitgemaakt van de gemeenschap van goederen van partijen en dat de man ter zake die aandelen alsmede al hetgeen op enigerlei wijze verband houdt met [B.V.] B.V. niets verschuldigd is jegens de vrouw.
2. te verklaren voor recht dat de man de door partijen ondertekende overeenkomst van 29 november 2020 terecht, op goede gronden, vernietigd heeft;
3. de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking de door de man aan de vrouw onterecht betaalde bedragen verband houdende met de aandelen in [B.V.] BV aan de man terug te betalen.”
4.2.1.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen.
4.3.
De
vrouwverzoekt het hof in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikkingen te vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing over de woning, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“A. De woning aan de man toe te delen tegen een nader te bepalen hogere waarde dan € 490.000,- en met veroordeling van de man de helft van de meerwaarde boven deze € 490.000,- binnen 14 dagen na de nog te wijzen beschikking aan de vrouw te voldoen;
En na aanvulling van het verzoek van de vrouw in hoger beroep:
B. De man te veroordelen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 29 november 2020 en te bepalen dat derhalve het in depot genomen bedrag van € 90.275,50 de vrouw toekomt;
En voor het geval de man slaagt in zijn hoger beroep en bepaald wordt dat de aandelen niet tot de gemeenschap van goederen behoren:
C. Primair: het bezit van de aandelen c.q. de economisch eigendom van de aandelen althans de waarde daarvan, danwel de vordering tot herstel van de tekortkoming in de nakoming aan de man toe te delen met de verplichting terzake overbedeling een bedrag van € 90.275,50 aan de vrouw te voldoen;
D. Subsidiair:
-De rekeningen zoals genoemd in punt 46 en 47:
[nummer 1] , ING betaalrekening;
[nummer 1] , ING Oranje Spaarrekening;
ING rekening met [nummer 2] met gekoppelde bonus spaarrekening;
ING bonusrekening; en
ING Profijtrekening
alsmede het KAS geld op de balans van de BV aan de man toe te delen onder de verplichting de helft van die saldi per peildatum aan de vrouw te betalen. Zulks binnen 14 dagen na de nog te wijzen beschikking en onder toezending van een afschrift waaruit de saldi per peildatum blijkt.
-de nog nader vast te stellen vordering van partijen, terzake aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.] BV uitgeleend geld, aan de man toe te delen onder de verplichting de helft van de waarde daarvan aan de vrouw te betalen.
-de loonvordering op de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.] BV aan de man toe te delen, met de verplichting de vrouw een bedrag van € 90.275,50 te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de nog te wijzen beschikking.
- de man te veroordelen aan de gemeenschap te vergoeden een bedrag van € 180.551,- en derhalve aan de vrouw een bedrag te betalen gelijk aan de helft, aldus € 90.275,50, te betalen binnen 14 dagen na de nog te wijzen beschikking. Althans een dusdanig bedrag als het uw Gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren.
E. De totale wijze van verdeling te gelasten zoals de Rechtbank heeft gedaan (met uitzonderling van de woning) en met inbegrip van eventueel in hoger beroep bepaalde alsnog te verdelen vermogensbestanddelen, met bepaling dat de man aan de vrouw in het kader van die verdeling nog verschuldigd is een nader bedrag van € 90.275,50. Althans een dusdanige verdeling gelasten met bepaling van een dusdanig bedrag dat de man nog nader aan de vrouw dient te voldoen, als het uw Gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren.”
4.3.1.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
4.4.
De
manheeft in principaal hoger beroep drie grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De
vrouwheeft in incidenteel hoger beroep ook drie grieven gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
  • de aandelen in de bv. (grief 1 tot en met 3 van de man, grief 3 van de vrouw);
  • de waarde van de onroerende zaken (grief 1 en 2 van de vrouw).
4.5.
Het
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

De aandelen in de bv (grief 1 tot en met 3 van de man, grief 3 van de vrouw)
5.1.
De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 5 februari 2021 onder het kopje ‘De aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.] ’ geoordeeld dat de aandelen in de bv moeten worden toegedeeld aan de man onder gehoudenheid van de man om aan de vrouw te voldoen ter zake overbedeling een bedrag van € 90.275,50. Hiertegen keren zich de grieven 1 tot en met 3 van de man.
5.2.
De
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte de aandelen in de bv heeft verdeeld. De aandelen in de bv hebben nimmer tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoord. Na de eindbeschikking van de rechtbank van 10 december 2021 is gebleken dat de aandelen in de bv deel uitmaken van de onverdeelde nalatenschap van zijn in 2010 overleden moeder. De notaris heeft hem hier op gewezen. De notaris heeft aangegeven dat uit de archieven niet blijkt van een aandeelhoudersregister waarin de aandelen op naam van de man zijn gesteld. Ook de man beschikt niet over een dergelijk aandeelhoudersregister. Bij de Kamer van Koophandel staat de man alleen als bestuurder vermeld en niet als 100% aandeelhouder. Als de aandelen aan hem waren overgedragen, was dat laatste wel het geval. De man is voor 1/8e aandeel gerechtigd in de nalatenschap van zijn moeder. In het testament van de moeder van de man is voorts een uitsluitingsclausule opgenomen. Dit betekent dat dit 1/8e aandeel niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. Het behoort tot het privévermogen van de man.
Nu de aandelen in de bv nimmer tot de (ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen behoorden, kunnen die aandelen niet aan hem worden toegedeeld. Hij is daarom niet gehouden om aan de vrouw vanwege overbedeling een bedrag van € 90.275,50 te voldoen. De beschikking van de rechtbank dient op dat punt dan ook te worden vernietigd.
5.3.
Volgens de
vrouwbehoren de aandelen wél tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. Zij voert daartoe het volgende aan.
Partijen hebben in de bv gespaard. De man heeft daarover ook zelf verklaard:
"De dierenwinkel is op zichzelf niet rendabel, maar de man heeft daarin gespaard, om daaruit bij pensionering een inkomen te hebben".
Het spaarvermogen (in de bv) bedroeg meer dan twee ton en is door partijen samen opgebouwd. De vrouw heeft ook jarenlang in de dierenspeciaalzaak/winkel geholpen en haar verdiensten daarin zijn onbetaald gebleven. Daarmee is de spaarpot van de bv gespekt.
De man is bestuurder van de bv, maar hij laat na een aandeelhoudersregister over te leggen. Hij is als bestuurder van de bv verplicht dit bij te houden / bij te werken.
De man heeft de onderneming van de bv overgenomen. Daarover zegt de man zelf:
'De vader van de man runde een dierenspeciaalzaak. Na zijn overlijden eind 1994 heeft de man die dierenspeciaalzaak overgenomen"
Al sinds 1 januari 1994 is de man directeur en alleen/zelfstandig bevoegd.
De man betwist niet dat er een aandelentransactie is geweest.
Ten slotte heeft geen van de overige erfgenamen ooit de aandelen opgeëist.
5.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
Op de vrouw rust de stelplicht en, zo nodig de bewijslast, dat de aandelen in de huwelijksgemeenschap vallen. Aan die stelplicht heeft de vrouw – voor zover dat tot haar mogelijkheden behoorde – voldaan. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de man de stellingen van de vrouw voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dat is niet het geval. In de e-mail van de notaris (vws in inc. appel, prod. T) waarop de man zich voor zijn standpunt beroept, staat het volgende:
“Bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is er vanuit gegaan dat de aandelen in [B.V.] B.V. behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap.
Uit de door u toegezonden stukken kan ik dit niet herleiden. De aandelen zijn destijds verkregen door uw ouders.
U heeft aangegeven dat de aandelen tijdens leven van moeder aan u zijn overgedragen (onderstreping hof).
Alvorens ik werkzaamheden kan verrichten met betrekking tot de overdracht van aandelen zal ik dienen te beschikken over de akte waarbij de aandelen aan u zijn overgedragen. Mochten de aandelen niet tijdens het leven zijn overgedragen dan zijn zij krachtens erfrecht verkregen door alle kinderen.”
Naar eigen zeggen van de man zijn de aandelen dus nog tijdens leven van zijn moeder aan hem overgedragen.
Het had voorts op de weg van de man gelegen (omdat i) het gaat om een erfenis van zijn moeder, waarvan hij erkent daartoe gerechtigd te zijn en ii) als niet weersproken vaststaat dat hij bestuurder is van de bv - hij staat ook als bestuurder ingeschreven in het handelsregister - zijn betwisting (dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren) te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden, vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Dit heeft de man nagelaten.
In de e-mail van de notaris staat slechts dat ‘Uit de door [de man] toegezonden stukken (…) niet [te] herleiden [is dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren].’ Op basis daarvan valt niet de slotsom te trekken dat de aandelen inderdaad buiten de huwelijksgemeenschap vallen. Onduidelijk daarbij is ook op welke door de man aan de notaris verstrekte stukken de mededelingen van de notaris zijn gebaseerd.
De man heeft ook geen boedelbeschrijving van de nalatenschap en/of de aangifte/aanslag erfbelasting overgelegd.
De man heeft nagelaten een aandeelhoudersregister (per datum ontbinding huwelijksgemeenschap) over te leggen (ofschoon het bestuur dat register moet bijhouden (art. 2:194 BW) en overigens evenmin uitgelegd wie de aandeelhouder(s) waren (was) die hem tot bestuurder hebben benoemd (dit gelet op art. 2:242 BW (oud) dat bepaalt dat de benoeming van bestuurders door de algemene vergadering (oud: van aandeelhouders) geschiedt).
De stelling van de vrouw dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren, is aldus komen vast te staan. Derhalve falen de grieven 1 tot en met 3 van de man. Dit betekent dat grief 3 van de vrouw geen bespreking meer behoeft.
De waarde van de onroerende zaken (grief 1 en 2 van de vrouw)
5.5.
De rechtbank heeft in rov. 2.6.3 van de bestreden beschikking van 10 december 2021 de onroerende zaken (bestaande uit de woning op het adres [adres 1] te [woonplaats man] en de monumentale molen met pakhuis en bedrijfspand op het adres [adres 2] te [woonplaats man] ) toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 490.000,--. Hiertegen keren zich de grieven 1 en 2 van de vrouw.
5.6.
De
vrouwvoert het volgende aan. Zij is het niet eens met de waarde waartegen de rechtbank de onroerende zaken aan de man heeft toegedeeld. De taxatie dateert van 24 juni 2021 (de opname van februari 2021), terwijl de onroerende zaken pas op 10 december 2021 door de rechtbank aan de man zijn toegedeeld en de overgang op 5 april 2022 heeft plaatsgevonden. In die periode heeft er een aanzienlijke waardestijging van onroerende zaken plaatsgevonden. Bij de bepaling van de waarde had daarom moeten worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de ‘feitelijke verdeling’. Dit kan nimmer een taxatie van 24 juni 2021 zijn als de verdeling op 10 december 2021 (aldus bijna 6 maanden later) wordt gelast. De deskundige dient daarom de uitkomst van de taxatie te corrigeren met de sinds 24 juni 2021 tot primair 5 april 2022, dan wel subsidiair 10 december 2021 ingetreden waardeverandering van de onroerende zaken.
5.7.
De
manheeft de stellingen van de vrouw weersproken. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. Om een goede afweging te kunnen maken, heeft de rechtbank met instemming van partijen, een deskundige aangewezen die de waarde van de onroerende zaken heeft getaxeerd. Die deskundige heeft uitgebreid onderzoek gedaan en een uitvoerig rapport opgesteld met daarin een reactie op de van beide zijden opgeworpen vragen en op- en aanmerkingen. De deskundige heeft de waarde bepaald op € 490.000,--. Dat de rechtbank vervolgens haar oordeel baseert op dat deskundigenrapport en de door deskundige genoemde waarde is dan een logisch vervolg. De vrouw heeft de inhoud van dat rapport niet bekritiseerd in haar reactie naar de rechtbank. Sterker nog, zij heeft de rechtbank zélf gevraagd om van de door de deskundige vastgestelde waarde uit te gaan (zie productie D bij het beroepschrift; rov 2.4.1 van de bs van 10 dec. 2021).
5.8.
Het
hofoverweegt als volgt.
Tussen partijen was de waarde van de onroerende zaken in geschil. De rechtbank heeft daarom een taxatie van de onroerende zaken laten uitvoeren door de heer [deskundige] te [plaats] (hierna: de deskundige). Blijkens het taxatierapport (pr. 16 beroepschrift) heeft de deskundige op 26 februari 2021 de onroerende zaken bezocht en geïnspecteerd. Op 28 april 2021 is het concept taxatierapport opgesteld en op 24 juni 2021 het definitieve taxatierapport. Daarbij is de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 490.000,--. De rechtbank heeft vervolgens in de bestreden beschikking van 10 december 2021 de onroerende zaken verdeeld. Op 5 april 2022 is, door levering, de overgang van de onroerende zaken aan de man gerealiseerd. Het hof acht geen gronden aanwezig, zoals door de vrouw bepleit, de uitkomst van de taxatie te corrigeren voor de sinds 24 juni 2021 tot 5 april 2022, dan wel 10 december 2021 ingetreden waardeverandering van de onroerende zaken. Het is inherent aan een verdelingsprocedure dat een taxatie aan de beslissing tot verdeling vooraf gaat. Dat die beslissing zes maanden later, bij beschikking van 10 december 2021, is genomen, brengt niet mee dat dan de waarde van de onroerende zaken dient te worden aangepast. De grieven 1 en 2 van de vrouw falen mitsdien.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2021 en 10 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en A.J.F. Manders, en is op 31 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.