Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de advocaat van de vrouw van 10 mei 2023 met producties E tot en met N;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 12 mei 2023 met productie O;
- het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 14 mei 2023 met productie P (zijnde een brief van de vrouw);
- het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 15 mei 2023 met als bijlage de aangepaste brief van 10 mei 2023 met het verzoek de eerder verzonden brief van 10 mei 2023 en de daarbij gevoegde productie L te vernietigen en daarop geen acht te slaan.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manverzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen, doch uitsluitend wat de beslissing betreft over de aandelen in de bv, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen.
vrouwverzoekt het hof in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikkingen te vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing over de woning, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
manheeft in principaal hoger beroep drie grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De
vrouwheeft in incidenteel hoger beroep ook drie grieven gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
- de aandelen in de bv. (grief 1 tot en met 3 van de man, grief 3 van de vrouw);
- de waarde van de onroerende zaken (grief 1 en 2 van de vrouw).
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte de aandelen in de bv heeft verdeeld. De aandelen in de bv hebben nimmer tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoord. Na de eindbeschikking van de rechtbank van 10 december 2021 is gebleken dat de aandelen in de bv deel uitmaken van de onverdeelde nalatenschap van zijn in 2010 overleden moeder. De notaris heeft hem hier op gewezen. De notaris heeft aangegeven dat uit de archieven niet blijkt van een aandeelhoudersregister waarin de aandelen op naam van de man zijn gesteld. Ook de man beschikt niet over een dergelijk aandeelhoudersregister. Bij de Kamer van Koophandel staat de man alleen als bestuurder vermeld en niet als 100% aandeelhouder. Als de aandelen aan hem waren overgedragen, was dat laatste wel het geval. De man is voor 1/8e aandeel gerechtigd in de nalatenschap van zijn moeder. In het testament van de moeder van de man is voorts een uitsluitingsclausule opgenomen. Dit betekent dat dit 1/8e aandeel niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. Het behoort tot het privévermogen van de man.
vrouwbehoren de aandelen wél tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. Zij voert daartoe het volgende aan.
"De dierenwinkel is op zichzelf niet rendabel, maar de man heeft daarin gespaard, om daaruit bij pensionering een inkomen te hebben".
'De vader van de man runde een dierenspeciaalzaak. Na zijn overlijden eind 1994 heeft de man die dierenspeciaalzaak overgenomen"
hofoverweegt als volgt.
Uit de door u toegezonden stukken kan ik dit niet herleiden. De aandelen zijn destijds verkregen door uw ouders.
U heeft aangegeven dat de aandelen tijdens leven van moeder aan u zijn overgedragen (onderstreping hof).
vrouwvoert het volgende aan. Zij is het niet eens met de waarde waartegen de rechtbank de onroerende zaken aan de man heeft toegedeeld. De taxatie dateert van 24 juni 2021 (de opname van februari 2021), terwijl de onroerende zaken pas op 10 december 2021 door de rechtbank aan de man zijn toegedeeld en de overgang op 5 april 2022 heeft plaatsgevonden. In die periode heeft er een aanzienlijke waardestijging van onroerende zaken plaatsgevonden. Bij de bepaling van de waarde had daarom moeten worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de ‘feitelijke verdeling’. Dit kan nimmer een taxatie van 24 juni 2021 zijn als de verdeling op 10 december 2021 (aldus bijna 6 maanden later) wordt gelast. De deskundige dient daarom de uitkomst van de taxatie te corrigeren met de sinds 24 juni 2021 tot primair 5 april 2022, dan wel subsidiair 10 december 2021 ingetreden waardeverandering van de onroerende zaken.
manheeft de stellingen van de vrouw weersproken. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. Om een goede afweging te kunnen maken, heeft de rechtbank met instemming van partijen, een deskundige aangewezen die de waarde van de onroerende zaken heeft getaxeerd. Die deskundige heeft uitgebreid onderzoek gedaan en een uitvoerig rapport opgesteld met daarin een reactie op de van beide zijden opgeworpen vragen en op- en aanmerkingen. De deskundige heeft de waarde bepaald op € 490.000,--. Dat de rechtbank vervolgens haar oordeel baseert op dat deskundigenrapport en de door deskundige genoemde waarde is dan een logisch vervolg. De vrouw heeft de inhoud van dat rapport niet bekritiseerd in haar reactie naar de rechtbank. Sterker nog, zij heeft de rechtbank zélf gevraagd om van de door de deskundige vastgestelde waarde uit te gaan (zie productie D bij het beroepschrift; rov 2.4.1 van de bs van 10 dec. 2021).
hofoverweegt als volgt.