Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 4]
1.Het geding bij de kantonrechter
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 14 tot en met 20, tevens houdende vermeerdering van eis in reconventie;
- de memorie van antwoord zijdens [geïntimeerden 3 en 4] ;
- de memorie van antwoord zijdens [geïntimeerden 1 en 2] met producties 21 tot en met 26;
- de met een H3-formulier van 28 februari 2023 door [appellante] ingediende akte tevens houdende vermeerdering van eis met producties 21 tot en met 27 en 29 tot en met 36, ingekomen op 1 maart 2023 en bij de mondelinge behandeling in het geding gebracht;
- de met een H3-formulier van 14 maart 2023 door [geïntimeerden 1 en 2] ingediende antwoordakte met producties 27 tot en met 30, ingekomen op 15 maart 2023 en bij de mondelinge behandeling in het geding gebracht;
- de met een H3-formulier van 14 maart 2023 door [appellante] ingediende productie 28, ingekomen op 18 maart 2023 en bij de mondelinge behandeling in het geding gebracht;
- de mondelinge behandeling, waarbij [appellante] en [geïntimeerden 3 en 4] spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
in conventie[geïntimeerden 1 en 2] niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen [naam] ingestelde vordering, omdat [naam] geen mede-eigenaar is van de woning gelegen aan de [adres 4] en evenmin van het perceel [nr. 1] . Verder heeft de kantonrechter jegens [appellante] en [geïntimeerden 3 en 4] :
“dat het het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij arrest behage, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, Cluster I Civiele kantonzaken, onder zaak-/rolnummer 9101947/CV EXPL 21-933 gewezen vonnissen d.d. 4 mei 2021 en 1 december 2021 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
tot aande ‘knik’ van die bestrate uitweg in oostelijke richting langs de achterzijde van het perceel van [geïntimeerden 1 en 2] , en dat [geïntimeerden 1 en 2] dan aldaar zijwaarts zijn perceel zal kunnen betreden, desgewenst met een personenauto. De door [appellante] gewenste verlegging leidt er zodoende toe dat [geïntimeerden 1 en 2] niet langer via het deel van de bestrate uitweg dat is gelegen voorbij de ‘knik’ en langs de achterzijde van het perceel van [geïntimeerden 1 en 2] in oostelijke richting, zijn sinds 2006 aldaar gesitueerde garage kan bereiken en verlaten met een personenauto en/of voorwerpen aan de hand en/of te voet.
niettot uitoefening van hun bevoegdheid tot het plaatsen aldaar van het hekwerk met deur kunnen komen, gelet op de onevenredigheid tussen hun belang daarbij en het belang van [geïntimeerden 1 en 2] dat daardoor wordt geschaad. Het hof wijst daartoe op het volgende.