Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in 2015 (zaaksnummer 200.132.742/01)
2.Het geding in de herroepingsprocedure
- de herroepingsdagvaarding van 13 augustus 2021 met drie producties;
- de conclusie van antwoord van 14 december 2021;
- de conclusie van repliek van 22 maart 2022;
- de conclusie van dupliek van 3 mei 2022;
- de brief van de advocaat van ABN AMRO van 18 juli 2023 met één productie;
- de spreekaantekeningen van partijen als tijdens de mondelinge behandeling overgelegd.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
3.De beoordeling
Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan.
€ 77.411,65 vanaf 1 mei 2012 tot de dag van de volledige betaling, en tevens veroordeeld in de beslagkosten ad € 2.416,54 en in de proceskosten ad € 4.568,64.
Na aanleiding van ons gesprek jl. zijn er afspraken gemaakt, die zal ik onderstaand weergegeven.
[appellant] beschikt niet over de in de Brief genoemde bijlage, de gewijzigde overeenkomst van 30 januari 2006, omdat dat stuk bij zijn zoon in het ongerede is geraakt.
beslissende aardzou zijn geweest. Hierbij zal het hof veronderstellende wijs aannemen dat het stuk daadwerkelijk door de zoon van [appellant] op de betreffende dag is overhandigd en vervolgens door de door [appellant] gestelde medewerker van ABN AMRO in ontvangst is genomen en ook voor ontvangst getekend is. Door [appellant] is daarbij gesteld dat degene tot wie de Brief zich richt, [persoon 1] , die dag niet aanwezig was. Voorts heeft [appellant] gesteld dat ook ten tijde van de mondelinge behandeling hij niet beschikt over de in de Brief gestelde overeenkomst van 30 januari 2006, tussen de zoon van [appellant] enerzijds en ABN AMRO anderzijds, waarbij door ABN AMRO [appellant] en zijn echtgenote uit de “borgstelling” zouden zijn ontslagen.
Geachte [naam 1] ,
Op datum 24 Juli 2010 stuurde ik U namens [B.V. 2] een schrijven als reactie op Uw schrijven van 19 Juli 2010,
eerderin januari 2006 namens [B.V. 1] was opgetreden en blijkbaar op wijziging van de naam van de gemachtigde had aangestuurd. Het ongeluk dat [appellant] stelt eind december 2006 te hebben gehad, voldoet niet als verklaring.
Dat vervolgens door de bank een paar dagen later al zou zijn ingestemd met een ontslag uit de borgstelling van [appellant] en zijn echtgenote (bedoeld is hoofdelijk aansprakelijkheid, tegenwoordig door de bank blijkbaar zakelijke borg genoemd) acht ABN AMRO kort gezegd onzinnig. Ook het hof begrijpt niet waarom ABN AMRO, vrijwel meteen na gebruik van een verhogingsmogelijkheid die ABN AMRO in ieder geval heeft geboden, zou afzien van de zekerheid van de hoofdelijke aansprakelijkheid en voortaan genoegen zou nemen met een in de Brief genoemde verhaalsmogelijkheid van verhaal op de zaken van [B.V. 1] . Deze laatste mogelijkheid kwam immers de bank al zonder meer toe op grond van de niet betwiste kredietovereenkomst uit 2003, waarin [appellant] namens [B.V. 1] een stil pandrecht verleend heeft op alle zaken van [B.V. 1] .
Voorts is de ondertekening van een overeenkomst op 30 januari 2006 niet goed te rijmen met het door de bank betrokken standpunt dat op 24/25 januari 2006 een overeenkomst was gesloten met [appellant] namens [B.V. 1] ter zake kredietverhoging, als onweersproken in ieder geval feitelijk geeffectueerd en nagenoeg terstond door [B.V. 1] benut. Van de door ABN AMRO gestelde overeenkomst van 24/25 januari 2006 is wel een afschrift voorhanden, zij het dat [appellant] bestrijdt dat die overeenkomst is gesloten. In het arrest uit 2015 heeft het hof die overeenkomst buiten beschouwing gelaten.
achtergehouden, achterwege blijven.
De vordering tot herroeping zal worden afgewezen.
Griffierecht is niet geheven vanwege de aard van de procedure en vormt geen onderdeel van de proceskosten.