ECLI:NL:GHSHE:2023:2662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
200.322.080_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tenuitvoerlegging van een Surinaamse beschikking inzake erfrecht en onderhandse verkoop van onroerend goed

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tenuitvoerlegging van een beschikking van het Kantongerecht in Paramaribo, Suriname, betreffende de verdeling van een nalatenschap. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A.R. Bissessur, verzocht om vernietiging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 januari 2023, die verlof had verleend voor de tenuitvoerlegging van de Surinaamse beschikking. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.A. Rampersad, voerde aan dat de Overeenkomst tussen Nederland en Suriname inzake de erkenning van rechterlijke beslissingen niet van toepassing is op erfrecht. Het hof oordeelde dat de Overeenkomst inderdaad niet van toepassing is op erfrecht en dat de rechtbank ten onrechte de Overeenkomst van toepassing had geacht. Het hof verleende vervolgens verlof tot tenuitvoerlegging van de Surinaamse beschikking, waarbij de onderhandse verkoop van een woning in Nederland aan de verweerder werd bevolen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een gezamenlijke afwikkeling van de nalatenschap en de rol van de notaris in Suriname bij de verkoop van de onroerende zaken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 17 augustus 2023
Zaaknummer : 200.322.080/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/401062 / HA RK 22-173
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. A.R. Bissessur te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. Y.A. Rampersad te Leiden,
belanghebbenden:
a.
[belanghebbende 1],
wondende te [woonplaats] , Suriname,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] in Suriname,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,
allen – onder a en b – in de hoedanigheid van erven van [erflater] , overleden op [datum] 2014 te [plaats] in Suriname, en [erflaatster] , overleden op [datum] 2015 te [plaats] in Suriname, (hierna gezamenlijk: erflaters).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 tot en met 9), ingekomen ter griffie van dit hof op 30 januari 2023, heeft [appellante] het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 2 januari 2023 te vernietigen, en zo nodig met verbetering van gronden opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek van [verweerder] niet-ontvankelijk te verklaren c.q. af te wijzen.
1.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 24 maart 2023, heeft [verweerder] het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de
beschikking waarvan beroep gestand te doen, zo nodig met verbetering c.q. aanvulling van gronden en opnieuw rechtdoende, het verzoek van [verweerder] toe te wijzen en [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek en grieven af te wijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van deze procedure.
1.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de aantekeningen van de zitting in eerste aanleg gehouden op 12 december 2022;
  • de door mr. Bissessur ingediende stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie van dit hof op 17 februari 2023;
  • de spreekaantekeningen van 12 december 2022 van mr. Rampersad, ingekomen ter griffie van dit hof op 30 januari 2023 en
  • de ingediende brief van 27 maart 2023 van mr. Bissessur, ingekomen ter griffie van dit hof op 28 maart 2023.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellante] , bijgestaan door mr. Bissessur en
  • [verweerder] , bijgestaan door mr. Rampersad.
1.5.
Na overleg ter zitting en schorsing van de zitting is tussen partijen een schikking bereikt als verwoord in de vaststellingsovereenkomst als opgenomen in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hof op 5 april 2023.
Hierin zijn partijen overeengekomen dat [verweerder] in het kader van de toedeling van [adres 1] te [woonplaats appellante] € 189.500,00 zal betalen door middel van verrekening in het kader van de nalatenschap zoals nader opgenomen in de beschikking van de kantonrechter van 27 oktober 2020 van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo (Suriname) en dat [appellante] de woning leeg en ontruimd zal achterlaten en zal meewerken aan een overdracht uiterlijk per 15 augustus 2023. De in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen afspraken zijn onderhevig aan de opschortende voorwaarde dat de andere twee erfgenamen – [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] – hiermee instemmen en ook medewerking verlenen aan de overdrachten van – kort gezegd – alle panden. Partijen zijn overeengekomen dat, indien de medewerking door één van de erven niet wordt verleend, de onderhavige regeling komt te vervallen.
1.6.
In de akte van uitlaten van 12 juni 2023, ingekomen ter griffie van dit hof bij V6-formulier op 16 juni 2023, heeft mr. Bissessur het hof bericht dat [belanghebbende 1] heeft aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 5 april 2023, dat de redenen hiervan worden vermeld in de als bijlage 2 overgelegde brief van [belanghebbende 1] van 15 mei 2023 en dat hiermee de regeling komt te vervallen. Mr. Bissessur heeft het hof verzocht arrest te wijzen. Vervolgens heeft mr. Bissessur de reactie van [appellante] op voormelde brief weergegeven.
Het hof merkt hierbij op voorhand op – vooruitlopend op hetgeen hierna onder 2.5.5. wordt overwogen – dat het hof uiteindelijk - hoewel voorlopig [verweerder] heeft mogen reageren - uitdrukkelijk niet ingaat op hetgeen
nade mondelinge behandeling inhoudelijk is aangevoerd door [appellante] en/of [belanghebbende 1] – als bovendien niet
namens haardoor een advocaat in hoger beroep ingediend, dus als zodanig al niet-ontvankelijk als bezwaar – of in [verweerder] ’s reactie daarop.
1.7.
Bij brief van 16 juni 2023 heeft het hof mr. Rampersad het volgende bericht:
“Het hof nam kennis van de brief plus stukken van Mr. Bissessur van 12 juni jl. als op 16 juni 2023 ontvangen. Nu de brief geen melding maakt van toezending aan u van een afschrift van deze brief treft u volledigheidshalve een dergelijk afschrift aan.
In beginsel wenste het hof uitsluitend te vernemen of de getroffen minnelijke regeling was uitgevoerd (of niet), nu twee van de belanghebbenden niet aanwezig waren tijdens de mondelinge behandeling op 5 april jl. en evenmin door mr. Bissessur waren opgeroepen.
Overigens is het hof evenmin gebleken van een dergelijke oproeping in eerste aanleg door u van deze belanghebbende(n), dit naar aanleiding van het verzoek in eerste aanleg namens uw client.
In de bijlagen bij de brief van mr. Bissessur zit een reactie van één van de belanghebbenden ( [belanghebbende 1] ) op de minnelijke regeling en de zaak in het algemeen.
U krijgt thans veertien dagen de tijd voor een reactie op de brief van mr. Bissessur en de daarbij gevoegde bijlagen, waarbij tevens de gelegenheid bestaat dat u zorgdraagt voor een reactie namens de andere belanghebbende ( [belanghebbende 2] ), dan wel voor een volmacht waarbij u namens hem mag optreden in deze.
Aldus is het wellicht mogelijk eerdere formele gebreken te helen en op korte(re) termijn tot een beslissing te komen.”
1.8.
In de akte van uitlaten van 30 juni 2023 met producties (nr. 9 t/m 11), ingekomen ter griffie van dit hof op 29 juni 2023 middels een V6-formulier, heeft mr. Rampersad – kort weergegeven – het hof bericht dat er geen minnelijke regeling is getroffen, dat [belanghebbende 2] heeft verklaard mee te willen werken aan de overdracht van zowel de panden in Nederland als in Suriname (productie 9 – verklaring [belanghebbende 2] d.d. 27 juni 2023) en dat – wat betreft [belanghebbende 1] – de in randnummer 4 vermelde redenen maken dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan omdat [belanghebbende 1] via de rechtbank is opgeroepen en ook daadwerkelijk is verschenen in de procedure en verweer heeft gevoerd –.
1.9.
Omdat er (tot op heden) geen nadere regeling is getroffen, althans het hof ter zake niet nader is bericht, is de beschikking bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat – kort en zakelijk weergegeven – om het volgende.
  • Uit de verklaring van erfrecht van 23 november 2015 blijkt dat dochter [appellante] , kleinzoon [verweerder] , dochter [belanghebbende 1] en zoon [belanghebbende 2] allen de erfgenamen van de nalatenschap van erflaters zijn (hierna gezamenlijk: de erfgenamen).
  • Bij vonnis van 10 april 2017 heeft de kantonrechter in het Eerste Kanton te Paramaribo in Suriname op verzoek van [appellante] , [belanghebbende 2] , [belanghebbende 1] en [verweerder] veroordeeld om over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van erflaters, met benoeming van een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de scheiding en deling zullen plaatsvinden.
  • Tot de nalatenschap behoort de woning aan de [adres 1] te [woonplaats appellante] (hierna: de woning) en twee andere onroerende zaken te [plaats] in Suriname.
  • Bij beschikking van 27 oktober 2020 heeft de kantonrechter in het Eerste Kanton te Paramaribo in Suriname (hierna: de Beschikking) – voor zover van belang in dit hoger beroep – bevolen dat de onderhandse verkoop van de woning ten overstaan van de notaris moet worden verkocht aan [verweerder] , tegen de koopprijs van € 167.500,-. De kantonrechter heeft bepaald dat na de onderhandse verkoop de verrekening van de opbrengsten van alle onroerende zaken moet plaatsvinden conform een ieders aandeel in de boedel (het dictum onderdeel 5.2). De Beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In de Beschikking staat, voor zover relevant, voorts het volgende vermeld:
2. De feiten
2.1
Partijen zijn allen erfgenamen van de nalatenschap van wijlen [erflater] en wijlen [erflaatster] (hierna: de erflaters).
2.2
Tot de nalatenschap van de erflaters behoren onder meer drie onroerende goederen, namelijk het pand gelegen aan de [adres 1] in Nederland, het pand gelegen aan het [adres 2] te [plaats] en het pand gelegen aan de [adres 3] te [plaats] , zonder nadere omschrijving tussen partijen voldoende bekend.

3.De vordering, de grondslag en het verweer

(…)

3.2
Eisers leggen, naast voormelde vaststaande feiten, aan de vordering ten grondslag dat het gevorderde de enige en meest praktische wijze is om tot een scheiding en deling te komen ex artikel 1103 BW.
(…)

4.De beoordeling

(…)

4.5
De overige zaken die door gedaagden zijn aangevoerd, met name over de sieraden, de voertuigen etc. zullen niet worden besproken, omdat hieromtrent niets is gevorderd. (…)”
  • Tegen de Beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
  • In de e-mail van 21 mei 2021 (productie 6 in eerste aanleg zijdens appellante) heeft de notaris in Suriname, mr. [notaris] , het volgende aan de erfgenamen geschreven:
“Met verwijzing naar het vonnis d.d. 13 november 2020 waarbij de rechter heeft
bevolen dat de onroerende goederen onderhands worden verkocht aan u, zoals
verwoord in het vonnis, het volgende:
Voor de verkoop van de percelen in Suriname zal er en perceelkaart met ID worden
gemaakt.
Voor de verkoop van het perceel in Nederland zullen alle erfgenamen een volmacht
moeten ondertekenen zodat, de begunstigde het in Nederland kan afwikkelen.
Voor de panden in Suriname vraag ik daartoe begunstigden contact met ons kantoor
te maken.
De koopsommen dienen op rekening van ondergetekende notaris gestort te worden.
(…)
Ook verneem ik welke erfgenamen in persoon aanwezig zullen zijn bij het passeren
van de akte.”
  • Bij verzoekschrift, ingekomen op 5 september 2022 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft [verweerder] de rechtbank ex artikel 985 e.v. Rv verzocht om verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging jegens [appellante] en [belanghebbende 1] van de Beschikking.
  • Bij beschikking van 2 januari 2023 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, het verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de Beschikking in Nederland.
2.2.
[appellante] heeft in haar beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Volgens [appellante] is artikel 985 Rv niet van toepassing, omdat de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de wederzijdse erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken, 's-Gravenhage 27-08-1976 (hierna: de Overeenkomst) niet van toepassing is op het erfrecht (artikel 1 lid 2 sub a van de Overeenkomst). De Beschikking betreft namelijk een uitspraak in het kader van de scheiding en deling van de nalatenschap en de onderhandse verkoop van de onroerende zaken is daaraan onlosmakelijk verbonden. De rechtbank had volgens [appellante] het verzoek van [verweerder] dus moeten afwijzen.
[appellante] is daarnaast van oordeel dat de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet ten uitvoer kan worden gelegd, omdat de rechtbank partijen niet heeft veroordeeld tot medewerking aan de onderhandse verkoop van de onroerende zaken en in de Beschikking de onderhandse verkoop van de onroerende goederen ten overstaan van de notaris in Suriname is bevolen. Het is de taak van de boedelnotaris om de totale boedelverdeling af te wikkelen en de onderhandse verkoop moet onder toezicht van de notaris in Suriname gebeuren.
Los daarvan moeten
alleonroerende goederen worden verkocht en de opbrengsten worden verrekend met ieders aandeel. Het is volgens [appellante] niet mogelijk om nu alleen de woning in [woonplaats appellante] aan [verweerder] onderhands te verkopen. Dit zal problemen opleveren voor de financiële afwikkeling.
Het verwijt van de rechtbank Zeeland-West-Brabant dat [appellante] geen hoger beroep tegen de Beschikking heeft ingesteld, is volgens [appellante] niet terecht. Zij heeft namelijk de uitspraak op 13 april 2021 ontvangen. Door onzorgvuldig handelen van de griffier in Suriname, was de termijn voor het instellen van hoger beroep verstreken.
Volgens [appellante] is de opmerking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant dat zij aan de onderhandse verkoop zou willen meewerken, slechts een deel van haar toezegging. [appellante] heeft tijdens de mondelinge behandeling inderdaad aangegeven mee te willen werken aan de onderhandse verkoop, echter niet voor de prijs van € 167.500,- voor de woning in [woonplaats appellante] .
2.2.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [appellante] bevestigd dat [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en [verweerder] in hoger beroep niet door haar zijn opgeroepen, ook niet bij exploot zoals artikel 987 lid 2 jo artikel 989 Rv voorschrijft.
[verweerder] heeft in eerste aanleg evenmin voor een dergelijke oproeping zorggedragen van de overige erfgenamen.
2.3.
[verweerder] heeft bij verweerschrift in hoger beroep verweer gevoerd tegen de stellingen van [appellante] . Volgens [verweerder] is de Overeenkomst wel van toepassing. De verdeling van de nalatenschap met betrekking tot de woning heeft namelijk plaatsgevonden en is afgerond. Daardoor zijn alle vier de erfgenamen voor 1/4e deel eigenaar geworden van (onder meer) de woning in [woonplaats appellante] . Nadien is er discussie ontstaan over wie de volle eigendom krijgt. De erfgenamen zijn daar niet uitgekomen en pas toen is er een procedure gestart die heeft geleid tot de Beschikking. Het enkele gegeven dat de erfgenamen door vererving (mede)-eigenaar zijn geworden van een woning, maakt volgens [verweerder] niet dat vervolgdiscussies over de verkoop ervan een erfrechtkwestie betreft.
Volgens [verweerder] stelt [appellante] ten onrechte dat de Beschikking niet in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Voor de tenuitvoerlegging c.q. verkoop en overdracht van de woning in [woonplaats appellante] is de inschakeling van een Nederlandse notaris noodzakelijk. Namens [appellante] is ter zitting in eerste aanleg erkend dat er een volmacht moet komen, maar dat die nog niet is getekend.
[appellante] heeft volgens [verweerder] de Beschikking kort na de datum van de Beschikking al ontvangen. Zo heeft [appellante] reeds in de e-mail van 29 oktober 2020 verklaard dat zij de uitspraak van 27 oktober 2020
‘met grote afschuw’tot zich heeft genomen en dat zij overweegt in hoger beroep te gaan.
Voor zover de Overeenkomst niet van toepassing zou zijn, geldt dat de Beschikking op grond van artikel 431 lid 2 Rv voor verlof tot tenuitvoerlegging in aanmerking komt. Deze aanvulling van gronden dan wel wijziging van eis betreft volgens [verweerder] geen ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat. De Beschikking voldoet aan de eisen die het commune recht stelt aan erkenning (HR 14 november 1924,
NJ1925/91 (Bontmantel)). Een behandeling ten gronde kan volgens [verweerder] achterwege blijven, omdat is voldaan aan de vereisten volgend uit het Gazprombank-arrest (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838).
2.3.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [verweerder] aangegeven dat [belanghebbende 2] heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan de verkoop van de woning en dat [belanghebbende 2] daarom niet is meegenomen – opgeroepen – in de procedure (in eerste aanleg).
2.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
De formaliteiten
2.4.1.
Het hof heeft vastgesteld dat noch (de advocaat van) [verweerder] in eerste aanleg noch (de advocaat van) [appellante] (in hoger beroep) uitvoering heeft gegeven aan artikel 987 lid 3 Rv (jo. – voor het hoger beroep – artikel 989 lid 2 Rv), namelijk oproeping per exploot van alle belanghebbenden.
Voor het hoger beroep gaat het met name om de formele oproeping van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , nu [verweerder] ondanks het uitblijven van de voorgeschreven oproeping is verschenen.
Uit de na mondelinge behandeling overgelegde stukken, als samenhangende met de voorwaardelijke bereikte schikking tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, blijkt evenwel dat zowel [belanghebbende 1] als [belanghebbende 2] bekend is met de procedure bij het hof (en de eerdere beslissing van de rechtbank), zodat het hof thans, gezien de bevoegdheid als vervat in artikel 987 lid 4 Rv, geen nadere oproeping meer noodzakelijk acht.
2.4.2.
Het hoger beroep is voorts binnen de termijn van één maand van artikel 989 lid 2 eerste zin Rv ingesteld, namelijk op 30 januari 2023, derhalve tijdig en aldus ontvankelijk.
De Overeenkomst is niet van toepassing op erfrecht
2.5.
De Beschikking (van 27 oktober 2020) ziet naar het oordeel van het hof op een beslissing die rechtstreeks samenhangt met/uitsluitend ziet op ‘erfrecht’ als bedoeld in artikel 1 lid 2 onderdeel a van de Overeenkomst. De beslissing ziet namelijk op ‘
scheiding en deling(onderdeel 3.2 van de Beschikking) van de ‘
nalatenschap’ (onderdeel 2.2) van ‘
wijlen [erflater] en wijlen [erflaatster]’ (onderdeel 2.1).
2.5.1.
Ingevolge de aanhef van artikel 1 van de Overeenkomst is de Overeenkomst niet van toepassing op
‘rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken’als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de overeenkomst ter zake “erfrecht”. De rechtbank heeft ten onrechte de Overeenkomst van toepassing geacht en de bestreden beschikking van 2 januari 2023 dient dan ook te worden vernietigd.
2.5.2.
Dit betekent dat het hof zich thans over het subsidiaire verzoek van [verweerder] , gebaseerd op artikel 431 lid 2 Rv en bovendien uitdrukkelijk gehandhaafd in hoger beroep, dient te buigen.
2.5.3.
Uitgangspunten bij de beoordeling van dit subsidiaire verzoek zijn de volgende:
Blijkens artikel 431 lid 2 Rv kan een buitenlands geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. De Nederlandse rechter dient te beoordelen of, en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent (vgl. HR 14 november 1924,
NJ1925, p. 91(
Bontmantel); HR 26 januari 1996, ECLl:NL:HR:1996:ZC1978,
NJ1997/258).
Volgens HR 26 september 2014, ECLl:NL:HR:2014:2838
(Gazprombank/Bensadon)wordt een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel erkend indien
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en
de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Als is voldaan aan genoemde voorwaarden en er sprake is van een vordering die strookt met de buitenlandse veroordeling, is die vordering in beginsel toewijsbaar, aldus de Hoge Raad in genoemd arrest.
2.5.4.
Het hof stelt vast dat de bevoegdheid van de Surinaamse rechter om te beslissen in een zaak die ziet op een in Suriname opengevallen nalatenschap door geen van de betrokkenen wordt betwist, integendeel zelfs onderschreven.
De uitspraak van 27 oktober 2020 is in kracht van gewijsde gegaan. De procedure in Suriname heeft in algemene zin voldaan aan de eisen van behoorlijke rechtspleging – ondanks de ter zake geuite klachten door [appellante] en [belanghebbende 1] , die mogelijk samenhangen met de keuze geen of aanvankelijk geen rechtsbijstand door een advocaat te kiezen – en zowel [appellante] als [belanghebbende 1] waren in ieder geval tijdig bekend met het bestaan van de Beschikking waartegen zij tijdig hoger beroep hadden kunnen instellen bij advocaat.
Erkenning van de Beschikking – mits uitvoering wordt gegeven aan de nadere voorwaarden als hierna te formuleren, als gebaseerd op de uitleg van de betreffende beschikking – acht het hof voorts niet in strijd met de Nederlandse openbare orde.
De Beschikking gaat uit van een gelijktijdige overdracht van de in de nalatenschap vallende drie panden, waaronder de [adres 1] te [woonplaats appellante] , waarna blijkens het dictum (onderdeel 5.2.) ‘
dat na de onderhandse verkoop de verrekening van de opbrengsten dient plaats te vinden conform eenieders aandeel in de boedel’.
2.5.5.
Het mislukken van de voorwaardelijke bereikte schikking – waarbij het hof ten overvloede uitdrukkelijk niet ingaat op hetgeen
nade mondelinge behandeling inhoudelijk is aangevoerd door [appellante] en/of [belanghebbende 1] of in [verweerder] ’s reactie daarop (zie ook eerder) – en hetgeen [appellante] en [belanghebbende 1] in eerste aanleg hebben aangevoerd en [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over nog te verrekenen kosten en andere zaken als behorend tot de nalatenschap, leert dat een gezamenlijke afwikkeling van de gehele boedel nog (heel) ver weg lijkt.
Dit mede gezien de blijkbaar in Suriname nog lopende procedures en gezien de door de kantonrechter niet beslechte punten, zoals blijkt uit onderdeel 4.5 van de Beschikking van 27 oktober 2020.
In dat licht bezien moet de Beschikking, althans het op [adres 1] te [woonplaats appellante] betrekking hebbende deel ervan, zo worden begrepen dat bij gebreke van een totale verdeling op korte termijn de toegewezen onderhandse verkoop van [adres 1] te [woonplaats appellante] tegen de koopprijs van € 167.500,- (eenhonderd zevenenzestigduizend en vijfhonderd euro) zal dienen plaats te vinden door storting van de gehele koopprijs èn de (eventueel) verschuldigde overdrachtsbelasting èn de overige notariële- en kadastrale kosten (“kosten koper”) op de kwaliteitsrekening van de aangezochte Nederlandse notaris die vervolgens - na de notariële levering van de [adres 1] aan [verweerder] - de koopprijs zal gaan houden voor alle erfgenamen gezamenlijk.
Op grond van rechtsoverweging 5.4 van de Beschikking komen overigens de notariële kosten die gepaard gaan met de levering van de [adres 1] uiteindelijk ten laste van de nog te verdelen boedel. Dit sluit overigens aan bij hetgeen de boedelnotaris in Suriname al aan de erfgenamen heeft bericht bij mail van 21 mei 2021, reppend van “
storting”van
“koopsommen”.
2.5.6.
Het hof zal de uitspraak van de kantonrechter te Paramaribo van 27 oktober 2020 voor zover ziende op [adres 1] te [woonplaats appellante] in het dictum van deze beschikking herhalen, met opname van de hiervoor aangegeven nadere duiding aangaande de koopsom en de kosten c.a.
Proceskosten
2.6.
De aard van de procedure, en het feit dat het hier de gedeeltelijke verdeling van een nalatenschap betreft tussen naaste familieleden, brengt met zich dat een proceskostenveroordeling achterwege dient te blijven.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 2 januari 2023;
en opnieuw rechtdoende:
verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de op 27 oktober 2020 gewezen beschikking van het Kantongerecht in het Eerste Kanton te Paramaribo , Suriname in Nederland, voor zover betrekking hebbend op de hierna te noemen onroerende zaak als in Nederland gelegen;
beveelt de onderhandse verkoop van het pand, met al hetgeen daarop staat, gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats appellante] , Nederland aan [verweerder] , tegen de koopprijs van € 167.500,- (eenhonderd zevenenzestigduizend en vijfhonderd Euro’s) door storting van de gehele koopsom onder de aangezochte Nederlandse notaris, vermeerderd met de (eventueel) verschuldigde overdrachtsbelasting èn de overige notariële- en kadastrale kosten (“kosten koper”), als voor zover het koopsombedrag betreft vervolgens te houden voor alle erfgenamen gezamenlijk;
verklaart deze beschikking voor zover het betreft het verleende verlof en het gegeven bevel uitvoerbaar bij voorraad en
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en R.L.G. Kraaijvanger en is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2023.