ECLI:NL:GHSHE:2023:2612

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
200.325.151_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot de minderjarige zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een civiele procedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.A. van den Heuvel, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2023 heeft de verzoeker een wrakingsverzoek ingediend op 11 juli 2023, waarin hij de raadsheren mr. E.M.D.M. van der Linden, mr. C.N.M. Antens en mr. E.P. de Beij ter discussie stelde. De verzoeker stelde dat de raadsheren onpartijdigheid niet konden waarborgen, omdat zij zonder voorafgaande melding de minderjarige zoon van de verzoeker hadden gehoord en hem tijdens de behandeling suggestieve vragen hadden gesteld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien de gronden voor de wraking al op 27 juni 2023 bekend waren. De advocaat van de verzoeker heeft erkend dat er enige tijd is verstreken voordat het verzoek werd ingediend. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek niet aan de eisen van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voldeed en heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Wrakingskamer
Rolnummer : 200.325.151/02
Wrakingsnr. : Wr 405-14-2023
Uitspraak : 9 augustus 2023
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het verzoek van 11 juli 2023 als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de civiele zaak met nummer 200.325.151/01 van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant in hoger beroep,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel te Eindhoven
tegen:
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Stam te ‘s-Hertogenbosch,
als overige belanghebbende, overeenkomstig artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), is in deze zaak gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, locatie: [locatie], hierna te noemen: de raad,
strekkende tot wraking van mr. E.M.D.M. van der Linden, mr. C.N.M. Antens en mr. E.P. de Beij, respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige kamer voor de behandeling van familie- en jeugdrechtzaken van dit gerechtshof, hierna ook wel gezamenlijk genoemd: de raadsheren.

1.Procesverloop

1.1.
Bij het team familie- en jeugdrecht van het hof is onder zaaknummer 200.325.151/01 een procedure aanhangig, waarbij verzoeker als partij betrokken is.
1.2.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2023.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 27 juni 2023, waarbij onder meer verzoeker en zijn advocaat zijn verschenen.
1.4.
Bij op 11 juli 2023 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift is namens verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren.
1.5.
Het wrakingsverzoek is in de kern gegrond op de beweerdelijke omstandigheden dat:
1.5.1.
de raadsheren zonder voorafgaande melding de minderjarige zoon van verzoeker telefonisch, in de thuissituatie, hebben gehoord, waardoor verzoeker tijdens de mondelinge behandeling hiermee onverwachts werd geconfronteerd;
1.5.2.
de raadsheren verzoeker tijdens de mondelinge behandeling slechts suggestieve, retorische en/of gesloten vragen hebben gesteld, waarbij hem het woord “strijd” in de mond is gelegd;
1.5.3.
de vrouw geen kritische vragen heeft gekregen;
1.5.4.
de Raad voor de Kinderbescherming zich duidelijk heeft uitgesproken over de invloed van de vrouw op de zoon, maar de raadsheren daarover geen kritische vragen hebben gesteld;
1.5.5.
de vrouw tijdens de mondelinge behandeling vertrouwelijke informatie over het mediationtraject naar buiten heeft gebracht, waarop de raadsheren niet hebben ingegrepen;
1.5.6.
het onhandig is dat het hof uit alleen vrouwelijke raadsheren was samengesteld.
1.6.
De raadsheren hebben allen schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Zij hebben tevens gezamenlijk een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven en primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het wrakingsverzoek en subsidiair tot afwijzing van het wrakingsverzoek omdat geen sprake is geweest van een (schijn van) vooringenomenheid.
1.7.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 26 juli 2023 behandeld. Daarbij zijn verzoeker, diens advocaat mr. F.A. van den Heuvel, de advocaat van de vrouw mr. L. Stam alsmede mr. E.M.D.M. van der Linden, mr. C.N.M. Antens en mr. E.P. de Beij verschenen.
1.8.
Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft de voorzitter van de wrakingskamer medegedeeld dat uiterlijk op 9 augustus 2023 uitspraak op het wrakingsverzoek zal worden gedaan.

2.Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 1 Rv moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.3.
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de stelling van verzoeker dat zich tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 27 juni 2023 feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben geleden, en dat die zwaarwegende aanwijzingen zouden opleveren dat de raadsheren vooringenomenheid koesteren, althans dat die dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4.
De gronden voor de wraking waren dan ook reeds op 27 juni 2023 bij verzoeker en zijn advocaat bekend. Tijdens deze mondelinge behandeling is echter geen wrakingsverzoek gedaan.
2.5.
Voormeld wrakingsverzoek is pas na ommekomst van twee weken ná de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 11 juli 2023 ter griffie van het hof ingediend.
2.6.
Desgevraagd heeft de advocaat van verzoeker tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van 26 juli 2023 erkend dat er enige tijd overheen is gegaan om het verzoek in te dienen. Allereerst heeft - na een korte termijn om de mondelinge behandeling te laten bezinken - pas op donderdag of vrijdag na de zitting overleg plaatsgevonden tussen haar en verzoeker, waarna zij eerst de week daarop intern overleg met kantoorgenoten heeft gehad, waardoor zij pas die week daarna het wrakingsverzoek heeft kunnen indienen.
2.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Hoewel een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding in de hoofdzaak, mits vóór de einduitspraak, laat dit onverlet dat een wrakingsverzoek ingevolge artikel 37 lid 1 Rv ingediend moet worden zodra (kort samengevat) de wrakingsgronden aan verzoeker bekend zijn. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten of omstandigheden (...) bekend zijn’ uit artikel 37 lid 1 Rv betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. Deze tijd was evenwel op 11 juli 2023 ruimschoots verstreken. Naar het oordeel van de wrakingskamer is uit hetgeen ter zitting van de wrakingskamer daaromtrent naar voren is gebracht niet gebleken van een rechtvaardiging voor het tijdsverloop tussen het moment dat verzoeker bekend is geworden met de wrakingsgronden op 27 juni 2023 en het indienen van het wrakingsverzoek op 11 juli 2023.
2.8.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat niet aan de eis van artikel 37 lid 1 Rv is voldaan en dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wrakingskamer zal verzoeker derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek komt de wrakingskamer om die reden niet toe.
BESLISSING
Het hof:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek tegen mr. E.M.D.M. van der Linden, mr. C.N.M. Antens en mr. E.P. de Beij;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de (advocaat van de) vrouw, de raadsheren van wie wraking was verzocht en de Raad voor de Kinderbescherming.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 9 augustus 2023 door mr. J. Platschorre, voorzitter, mr. M. van Ham en mr. J.M. van der Vegt, leden, bijgestaan door mr. V.C. Minneboo, griffier.