ECLI:NL:GHSHE:2023:2581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
200.290.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht opzetaanrijding in verzekeringsrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Reaal) tegen een geïntimeerde, die betrokken was bij een aanrijding op 13 december 2017. Het hof moest beoordelen of de aanrijding in scène was gezet door de geïntimeerde, wat zou impliceren dat hij opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt om een schadevergoeding te verkrijgen. Het hof oordeelde dat Reaal voldoende bewijs had geleverd dat de geïntimeerde de aanrijding had gefingeerd. Dit oordeel was gebaseerd op getuigenverklaringen en deskundigenrapporten die wezen op tegenstrijdigheden in de verklaringen van de geïntimeerde en de omstandigheden rondom de aanrijding. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde opzettelijk onjuiste en onvolledige informatie had verstrekt over de toedracht van de aanrijding en de schade, met het doel om een uitkering te verkrijgen die hij bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gekregen. De vorderingen van de geïntimeerde werden afgewezen, en het hof verklaarde voor recht dat sprake was van fraude, wat leidde tot een veroordeling tot betaling van onderzoekskosten en proceskosten door de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.290.816/01
arrest van 8 augustus 2023
in de zaak van
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. handelend onder de naam Reaal Schadeverzekeringen,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna: Reaal,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. T.W. Phea te Arnhem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 juni 2022 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/354408/HA ZA 19-58 gewezen vonnissen van 20 maart 2019, 27 maart 2019, 25 maart 2020 en 21 oktober 2020.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 juni 2022;
  • het proces-verbaal van de enquête van 1 november 2022;
  • het proces-verbaal van de enquête van 2 november 2022;
  • het proces-verbaal van de enquête van 11 januari 2023, waarbij getuige [persoon A] wederom niet is verschenen, waarna Reaal de enquête heeft doen sluiten en [geïntimeerde] heeft afgezien van een contra-enquête;
  • de memorie/akte na enquête van Reaal en de
  • antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] .
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
5.3.
Reaal heeft bij de memorie na enquête als productie 4 een brief van OAN gedateerd 30 september 2022 overgelegd. Daartegen heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt. Het hof heeft bij tussenarrest uitdrukkelijk geïnstrueerd dat producties tijdig voor de getuigenverhoren ingediend moesten worden. Gelet op de datum van de brief had dit gekund. Vanwege het tijdstip van toezending en de aard van de productie – een nadere duiding door een deskundige – weigert het hof deze productie in deze fase van de procedure wegens strijd met de goede procesorde.
5.4.
Voor zover Reaal in haar laatste memorie met haar nadere duiding van grief 2 heeft beoogd het hof te bewegen tot een ander oordeel over grief 2, overweegt het hof als volgt. Met de ratio van de bindende eindbeslissing, te weten de goede procesorde en een op beperking van het debat gerichte functie, waardoor eindbeslissingen in beginsel slechts kunnen worden bestreden door het aanwenden van een rechtsmiddel (Asser, Hoger beroep, nr. 153), verdraagt zich niet dat een partij na de door het hof gegeven eindbeslissing nader debat voert over de stellingen over en weer. Van een onjuiste feitelijke of juridische grondslag is geen sprake; het gaat om een in het tussenarrest afgeronde afweging van standpunten. Het hof blijft bij de beslissing over grief 2 van het tussenarrest.
Bovendien heeft Reaal, gelet op de uitkomst van de hoger beroep procedure, geen belang meer bij die nadere duiding van grief 2.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof Reaal toegelaten te bewijzen dat
a. [geïntimeerde] op 13 december 2017 de aanrijding in scene heeft gezet en dat
b. [geïntimeerde] Reaal opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over
(i) de toedracht van de aanrijding en
(ii) de omvang van de schade die daarvan het gevolg was met het oogmerk om een uitkering te verkrijgen die hij bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gekregen.
6.2.
Reaal heeft daartoe de volgende getuigen laten horen:
- [geïntimeerde] (geïntimeerde);
- de echtgenote van geïntimeerde;
- de broer van geïntimeerde;
- [persoon C] (opsteller van het deskundigenrapport aan de zijde van [geïntimeerde] ; productie 17 bij dagvaarding eerste aanleg);
- [persoon D] (opsteller van deskundigenrapport MVOA aan de zijde van Reaal; productie 18 bij conclusie van antwoord eerste aanleg);
- [persoon E] (opsteller van deskundigenrapport MVOA aan de zijde van Reaal) en
- [persoon B] (opsteller van deskundigenrapport CED aan de zijde van Reaal, productie 27 Reaal eerste aanleg).
6.3.1.
Reaal stelt dat zij heeft bewezen dat [geïntimeerde] de aanrijding in scene heeft gezet. Zij wijst daarbij op (samengevat):
- tegenstrijdigheden in en onvolledigheden van verklaringen van [geïntimeerde] zelf,
- tegenstrijdigheden tussen verklaringen van [geïntimeerde] en informatie van/over [persoon A] ;
- de volgende omstandigheden:
 het is een feit van algemene bekendheid dat huurauto’s regelmatig worden gebruikt om verzekeraars op te lichten met in scene gezette aanrijdingen;
 [persoon A] huurde de bestelbus voor slechts één dag en kocht tegen een zeer hoge prijs het eigen risico ingeval van schade volledig af. [persoon A] huurde de bestelbus voor één dag voor een prijs van € 90,00 waarbij hij tegen contante betaling van € 149,19 (ruim anderhalf keer de huurprijs) het volledige eigen risico ingeval van schade afkocht;
 de verklaringen van [persoon A] over de door hem afgelegde route met de bestelbus tijdens de huurperiode stroken niet met het rittenregistratiesysteem uit de bestelbus;
 uit de GPS-gegevens van de bestelbus is gebleken dat [persoon A] op de dag van de aanrijding en op de dag erna in totaal drie keer op het parkeerterrein voor de woonwinkel van [geïntimeerde] is geweest;
 [persoon A] had geen (aannemelijke) verklaring voor zijn herhaaldelijke aanwezigheid op het parkeerterrein voor de woonwinkel van [geïntimeerde] ;
 [persoon A] had geen (aannemelijke) verklaring voor zijn aanwezigheid en rijgedrag op de locatie van de aanrijding;
 van de aanrijding zijn geen onafhankelijke getuigen;
- de bevindingen van de deskundigen [persoon C] en [persoon E] (beiden ongevallenanalisten) waaruit de conclusie volgt dat [geïntimeerde] nimmer een verklaring heeft afgelegd die strookt met de bevindingen uit de technische onderzoeken over de aanrijding en als onderdeel daarvan onder meer de zogeheten botshoek;
- de bevindingen van CED dat de dorpelschade al aanwezig was voor de aanrijding.
6.3.2.
Over de verklaringen van [geïntimeerde] heeft Reaal verder nog het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] heeft onvolledige gegevens verstrekt waardoor Reaal zich in eerste instantie geen beeld kon vormen van de toedracht van het ongeval:
- [geïntimeerde] wist niet meer waar hij op de dag van de aanrijding is geweest;
- hij wist niet hoe het komt dat er schade aan de dorpel van zijn auto is ontstaan;
- hij wist niet waarom hij op de ongevalslocatie was;
- hij wist niet (meer) vanuit welke richting hij de rotonde op kwam rijden;
- hij wist niet hoe de aanrijding precies is ontstaan;
- hij wist niet waar op de rotonde de aanrijding precies plaatsvond;
- hij wist niet of hij wel of niet helemaal stil stond voor de aanrijding;
- hij wist niet meer of de weergave van de aanrijding op het schadeformulier wel precies klopte en
- hij wist niet waar de voertuigen stonden na de aanrijding en of deze tegen elkaar aanstonden.
Daarnaast stelt Reaal dat [geïntimeerde] op meerdere punten onjuist heeft verklaard:
  • hij heeft tot tweemaal toe onjuist verklaard over zijn rijroute en rijrichting vlak voor het ongeval;
  • de stelling dat hij vlak voor het ongeval door remmen tot stilstand zou zijn gekomen wordt weersproken door de verklaring van [persoon A] en strookt niet met de resultaten van technisch onderzoek;
  • [geïntimeerde] verklaarde dat [persoon A] zijn vrouw niet kende, terwijl dit wel het geval was.
6.3.3.
Reaal stelt verder dat op grond van de verklaringen en ritregistratie van het gehuurde busje het volgende vast is komen te staan:
- [geïntimeerde] heeft geen foto's gemaakt van de stand van de auto’s direct na het ongeval;
- [geïntimeerde] stelt zich niet te kunnen herinneren waar de auto’s precies stonden en of zij na de aanrijding tegen elkaar aan stonden;
- [geïntimeerde] en [persoon A] hebben afwijkend verklaard over de houding van [persoon A] direct na het ongeval;
- De verklaring van [geïntimeerde] dat zij de voertuigen in de berm naast de rotonde hebben verplaatst, strookt niet met gegevens van de ritregistratie waaruit blijkt dat het Bo-Rent busje minstens twee maal is verplaatst;
- Hoewel beide bestuurders verklaren dat zij geen aanrijdingsformulier bij zich hadden, staat het vast dat [persoon A] wél over een aanrijdingsformulier beschikte;
- [persoon A] is ongeveer een uur bij [geïntimeerde] thuis geweest. Dit strookt niet met de verklaring van [persoon A] dat hij direct na het invullen van het aanrijdingsformulier terug was gereden naar zijn huis;
- Hoewel [geïntimeerde] verklaarde dat zijn vrouw [persoon A] niet kende, blijkt uit de verklaring van [persoon A] dat hij de vrouw van [geïntimeerde] wél kende. Nu gebleken is dat [persoon A] en de vrouw van [geïntimeerde] vrienden zijn op facebook, moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] op dit punt niet in lijn met de waarheid verklaarde;
- Bovendien staat vast dat [persoon A] deel uit maakt(e) van de vriendengroep van de broer van [geïntimeerde] en dat [persoon A] dus deel uitmaakt van de sociale kring van [geïntimeerde] ;
- [persoon A] is ook de dag na het ongeval met het Bo-Rent busje niet bij zijn oude woning geweest. Daarmee staat vast dat het busje nooit gebruikt is om spullen te verhuizen. Daaruit kan worden afgeleid dat [persoon A] kennelijk geen ander doel had voor het huren van het busje dan het veroorzaken van een geplande aanrijding;
- [persoon A] is op de dag na het ongeval wederom op het adres van de meubelwinkel van [geïntimeerde] geweest. Daarvoor kon hij geen duidelijke verklaring geven.
6.4.1.
Het hof overweegt dat voornoemde botshoek niet in geschil is tussen partijen en als volgt is weergegeven in het rapport van MVOA:
6.4.2.
Verder staat het volgende in het MVOA-rapport op pagina 12:
Mocht de Mercedes 380SE op de rotonde zijn gebleven (zoals geschetst) dan past de uit het
schadebeeld aan te houden botshoek (haaks) ook weer niet bij een te verwachten te volgen
baan van of de Mercedes 380 SE (rijdend op de rotonde) of de Mercedes Sprinter (de rotonde
oprijdend). Zie de voorbeelden hieronder.
6.4.2.
De conclusies in het MVOA-rapport luiden als volgt (pagina 13):
6.5.1.
[persoon C] heeft tijdens zijn verhoor het volgende verklaard over de snelheid:
“U wijst mij op pagina 5 van mijn rapport: “Kijkend naar de ontstane schade aan beide voertuigen kan er vanuit gegaan worden dat de Sprinter met een snelheid van ca 20 a 30 km/u tegen de rechter flank van de Mercedes 380 is gebotst. In de flankschade van de Mercedes 380 zie ik nauwelijks langkrassen die te verwachten zijn als dit voertuig een (voor
de situatie ter plaatse normale) voorwaartse snelheid zou hebben gehad. Vooralsnog kan er
op basis van de flankschade vanuit worden gegaan dat dit voertuig met een (zeer) langzame snelheid gereden heeft dan wel heeft stil gestaan.” En u wijst mij op de verklaring die [geïntimeerde] gister als getuige heeft afgelegd, namelijk dat hij zacht reed op de rotonde en dat hij na het remmen, op het moment van de aanrijding, nagenoeg stil stond. In dat geval moet de Oldtimer tussen de 0 5 en maximaal 10 kilometer per uur hebben gereden op het botsmoment om het gebrek aan de langsschade mogelijk te maken. Een ongeval op deze manier zou kunnen als iemand helemaal niet op let.”
6.5.2.
Over de botshoek verklaarde [persoon C] als volgt:
“In mijn figuur 2 heb ik de situatie van de aanrijding getekend waarbij een volledige haakse hoek nodig is. Als de bestelwagen rechtsaf wilde rijden zou je verwachten dat de hoek van de aanrijding kleiner zou zijn geweest. De hoek die nu naar voren komt, komt mij minder aannemelijk voor met de gestelde toedracht die blijkt uit de afgelegde verklaringen van de bestuurders. Dat de bestuurder van de bus rechtsaf wilde en de bestuurder van de Oldtimer rechterdoor wilde op de rotonde zou betekenen dat de bestuurder die rechtsaf wilde zijn wielen wat had ingedraaid. De botshoek waarvan hier sprake is betekent dat de bestuurder van de bus volledig rechtdoor is gereden. Als de bestuurder van de bus naar rechts had ingestuurd was het ongeval op deze manier niet gebeurd. Om de haakse hoek schade mogelijk te maken had indien de bestelbus naar rechts had ingestuurd ook de Oldtimer naar rechts moeten insturen en dat past weer niet in de door de bestuurders gestelde toedracht en daarmee bedoel ik dat de Oldtimer rechterdoor wilde gaan. In deze laatste variant van toedracht zou je een situatie verwachten zoals getekend op pagina 12 van het rapport MVOA op de linker foto en die situatie strookt niet met het SAF. Het SAF correspondeert met de rechter foto pagina 12 MVOA.”
6.6.
[persoon D] heeft tijdens zijn verhoor het volgende verklaard over de snelheid:
“ Voor deze aanrijding is nodig geweest dat [geïntimeerde] stil stond of na genoeg stil stond. De vraag is of dat ook aannemelijk is. Als je op een rotonde rijdt kun je niet anticiperen of degene die van rechts komt ook zal gaan stoppen, of voorrang zal verlenen. Uit de ritregistratie van de huurauto blijkt dat [persoon A] ter hoogte van de rotonde een half uur heeft stilgestaan, amper heeft beweegt en hij geeft daarvoor geen goede verklaring. [persoon A] heeft aangegeven dat hij uit [plaats] iets ging ophalen en dat klopt niet met de rittenregistratie. Dit in combinatie met het rijgedrag van [geïntimeerde] die er vanuit leek te gaan dat de auto van rechts ging stoppen vind ik apart.”
6.7.
[persoon E] heeft tijdens zijn verhoor als volgt verklaard over de snelheid en de botshoek:
“ Op pagina 12 van mijn rapport ziet u twee afbeeldingen van de rotonde [hof: zie rov. 6.4.2.]. Op het linker plaatje is de logische route van de bus afgebeeld waarmee ik bedoel dat de bus rechtsaf wilde slaan op de rotonde. Om dan de schade te bewerkstelligen zoals deze zich heeft voorgedaan (in een nagenoeg haakse hoek) zou de Oldtimer geen logische route op de rotonde hebben afgelegd. Daarmee bedoel ik dat dan de Oldtimer een stukje naar rechts heeft moeten insturen om deze botsconfiguratie mogelijk te maken. Op de rechter afbeelding is de logische route van de Oldtimer afgebeeld en om dan deze botsschade te veroorzaken had de bus volledig rechtdoor moeten rijden, hetgeen geen logische route is bij het oprijden van een rotonde. Voor de beide situaties zoals afgebeeld op pagina 12 moet de Oldtimer stil hebben gestaan of nagenoeg stil hebben gestaan. Bij een hogere snelheid zou je krasvorming en/of vegen in horizontale richting hebben verwacht. Die schade is niet gezien. (…) U vraagt mij naar de aannemelijkheid van een authentieke aanrijding in deze zaak gelet op alle omstandigheden van dit geval. Ik houd mij bij de bevindingen zoals opgenomen in het rapport en kan geen uitspraak doen over een opzet aanrijding of geen opzet aanrijding. Ik beoordeel de omstandigheden en de schade in het licht van de opgegeven rijrichtingen. Op pagina 12 heb ik op beide plaatsjes uitgewerkt wat een normaal rijgedrag voor de Oldtimer en voor de bus zou zijn geweest. In beide gevallen is het ongeval niet mogelijk bij normaal rijgedrag. Ik ben ruim 25 jaar verkeersongevallen deskundige en heb veel ongelukken gezien en beoordeeld. U vraagt mij op basis van al die ervaring een inschatting te maken of hier
sprake is van een opzet aanrijding. Ik zeg u het verhaal klopt niet en daarmee bedoel ik dat het verhaal niet in overeenstemming te brengen is met de feiten. Dit heb ik ook op pagina 13 van mijn rapport vermeld onder andere in het vijfde bolletje door aan te geven dat het schade beeld niet past bij de te verwachten te volgen banen. Of de Oldtimer blijft op zijn baan en dan klopt het verhaal van de bus niet of de bus rijdt in de opgegeven rijrichting, maar dan klopt de rijbaan van de Oldtimer niet. De situatie zoals opgegeven op pagina 12 met beide afbeeldingen klopt dus niet met de opgegeven rijrichtingen.”
6.8.1.
Het hof overweegt dat uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] op 13 december 2017 de aanrijding in scene heeft gezet. Hierbij zijn de voornoemde verklaringen en rapporten van [persoon C] , [persoon D] en [persoon E] van doorslaggevend belang. Zij hebben een oordeel over de feiten gegeven van uit hun expertise zonder daaraan een juridische kwalificatie te geven. Dat is terecht, nu dit oordeel aan het hof is. Voornoemde deskundigen zijn het erover eens dat deze aanrijding alleen plaats heeft kunnen hebben als de Mercedes van [geïntimeerde] bijna stilstond op de rotonde (proces-verbaal 2 november 2022, laatste alinea op pagina 4, de een na laatste alinea op pagina 7 en de tweede alinea op pagina 10). Verder heeft [persoon D] verklaard dat uit het dossier een ‘aparte’ combinatie van gedragingen van [geïntimeerde] en [persoon A] blijkt. Ook [persoon E] trekt een duidelijke conclusie na bespreking van de twee afbeeldingen van de rotonde in zijn rapport (op pagina 12): ”(…) het verhaal klopt niet en daarmee bedoel ik dat het verhaal niet in overeenstemming te brengen is met de feiten.” Het hof is het eens met deze conclusie die door [persoon E] duidelijk is geïllustreerd met tekeningen van de botshoek in het rapport van MVOA en het hof verbindt daaraan voornoemde juridische consequentie dat redelijkerwijs kan worden afgeleid dat dit een zogeheten ’opzetaanrijding’ is. Uit alle bewijsmiddelen kan immers niet even goed worden afgeleid dat sprake is geweest van een ‘gewone’ aanrijding, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld. Ook [persoon A] heeft geen nader licht kunnen laten schijnen op zijn afwijkende rijgedrag en verklaringen die niet stroken met de feiten van de aanrijding, terwijl [geïntimeerde] heeft afgezien van een contra-enquête.
6.8.2.
Het hof overweegt dat dit betekent dat Reaal is geslaagd in haar bewijsopdracht genoemd onder a. in rov. 6.1. Daarmee is vervolgens ook komen vast te staan dat [geïntimeerde] Reaal opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over de toedracht van de aanrijding en de omvang van de schade die daarvan het gevolg was met het oogmerk om een uitkering te verkrijgen die hij bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gekregen. Reaal heeft (in reconventie) een verklaring voor recht gevorderd dat sprake is van fraude zoals bedoeld in de polisvoorwaarden (zie rov. 3.6 in het tussenarrest). Deze vordering zal worden toegewezen. Dit betekent dat er geen belang meer is om in te gaan op de stellingen van partijen met betrekking tot de dorpelschade. Verder zullen de onderzoekskosten van € 4.387,06 worden toegewezen. Op grond van de verzekeringsovereenkomst tussen partijen is [geïntimeerde] deze kosten verschuldigd bij fraude. De vorderingen van [geïntimeerde] (in conventie) zullen worden afgewezen.
6.8.3.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Reaal zullen worden vastgesteld op € 1.992,00 aan griffierecht en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief € 2.320,50 (€ 1.629,00 + € 691,50).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Reaal zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 103,83
– griffierecht € 772,00
– getuigentaxen
€ 1.288,00+
totaal verschotten € 2.163,83
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
3 punten (maximum) x € 1.183,00 (tarief II) = € 3.549,00.
6.8.4.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

7.De uitspraak

Het hof:
- vernietigt de onder zaaknummer C/02/354408 / HA ZA 19-58 gewezen vonnissen van 25 maart 2020 en 21 oktober 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda;
en opnieuw rechtdoende
- wijst af de vorderingen van [geïntimeerde] (in conventie);
(en in reconventie)
- verklaart voor recht dat [geïntimeerde] fraude pleegde als bedoeld in de polisvoorwaarden;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de door Reaal gemaakte onderzoekskosten van € 4.387,06;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en
begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Reaal op € 1.992,00 aan griffierecht en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief € 2.320,50 in eerste aanleg en op € 2.163,83 aan verschotten en op € € 3.549,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
- veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen Reaal ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan Reaal terug te betalen;
- bepaalt dat voornoemde bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
- verklaart het arrest ten aanzien van voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2023.
griffier rolraadsheer