ECLI:NL:GHSHE:2023:2566

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
200.317.083_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikelen 225 en 118 Rv inzake akte van niet-dienen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een incident dat voortkwam uit een hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van de geïntimeerde om terug te komen op een eerder verleende akte van niet-dienen ten aanzien van de memorie van antwoord. De appellante, die inmiddels is overleden, was betrokken in een civiele procedure tegen de geïntimeerde. De advocaat van de geïntimeerde had verzuimd om tijdig de memorie van antwoord in te dienen, omdat hij meende dat de procedure geschorst was op basis van een H13-formulier. Het hof oordeelde dat de akte niet-dienen een bindende eindbeslissing was en dat er geen reden was om hierop terug te komen. Het hof benadrukte dat de goede procesorde en de voortgang van de zaak voorop staan. De vordering van de geïntimeerde om de erven van de appellante op te roepen in het geding werd afgewezen, omdat de appellante geen schorsingsgrond had ingeroepen. Het hof concludeerde dat de memorie van antwoord niet was ingediend en dat het recht daartoe was vervallen. De zaak werd verwezen naar de rol voor beraad partijen, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.317.083/01
arrest van 8 augustus 2023
gewezen in het incident ex artikelen 225 en 118 Rv in de zaak van
[appellante ], (overleden)
(laatstelijk) wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.E. Cuppen te Wittem, gemeente Gulpen-Wittem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.T.J. Gorissen te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 oktober 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 juli 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellante – [appellante ] – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9016567 / CV EXPL 21-768)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties, genummerd 1 tot en met 10;
  • de akte van niet-dienen ten aanzien van de memorie van antwoord;
  • een H13-formulier (verzoek schorsing wegens andere oorzaak) van de zijde van [geïntimeerde] ;
  • de rolbeslissing van 4 april 2023;
  • de akte ter rolle van de zijde van [geïntimeerde] met één productie, genummerd 2;
  • de antwoordakte van de zijde van [appellante ] met één productie, genummerd 11.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In de rolbeslissing van 4 april 2023 heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over wat hij met zijn H13-formulier van 28 maart 2023 heeft beoogd te bewerkstelligen.
3.2.
Allereerst verzoekt [geïntimeerde] het hof terug te komen op de op 28 maart 2023 verleende akte niet-dienen ten aanzien van de memorie van antwoord. Hij stelt dat op een akte niet-dienen kan worden teruggekomen en verwijst hiervoor naar uitspraken van de Hoge Raad. [geïntimeerde] heeft met het door hem ingediende H13-formulier beoogd het geding te schorsen. Omdat volgens [geïntimeerde] na een schorsing geen proceshandelingen meer mogen worden verricht, heeft hij de memorie van antwoord niet ingediend. De advocaat van [geïntimeerde] was niet bedacht op een te verlenen akte niet-dienen. Ter onderbouwing stelt [geïntimeerde] dat kort voordat de memorie van antwoord zou worden ingediend, werd vernomen dat [appellante ] was overleden. [geïntimeerde] wilde voorkomen dat een arrest geen werking zou hebben jegens de erven, daarom wilde hij de procedure schorsen en de erven oproepen in het geding te verschijnen. Van belang is dat [appellante ] bij deze gang van zaken niet in haar processuele belangen is geschaad. [geïntimeerde] verzoekt het hof vervolgens om deze zaak te verwijzen naar de roldatum van vier weken na dit arrest teneinde [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen om ex artikel 118 Rv de erven van [appellante ] op te roepen.
3.3.
De advocaat van [appellante ] bevestigt dat [appellante ] op 6 maart 2023 is overleden. De advocaat voert aan dat hij enige tijd daarna contact heeft gehad met de erfgenaam van [appellante ] , haar dochter. Een veroordeling jegens [appellante ] heeft daarom ook werking heeft jegens haar. Immers, een erfgenaam volgt de overledene onder algemene titel op. Ook als dat anders zou zijn, dan zou het [geïntimeerde] nog niet van zijn verplichting ontslaan om de memorie van antwoord tijdig in te dienen. Daarna had hij alsnog kunnen verzoeken om de erven op te mogen roepen. Een beslissing tot verval van recht is een bindende eindbeslissing waarop slechts in bijzondere omstandigheden kan worden teruggekomen. [geïntimeerde] schetst geen feiten en omstandigheden die maken dat het onaanvaardbaar is om aan de akte niet-dienen vast te houden. [geïntimeerde] wist dat hij ambtshalve peremptoir stond voor het indienen van de memorie van antwoord. Er is gelet op het vorenstaande volgens [appellante ] geen reden om terug te komen op de verleende akte niet-dienen.
3.4.
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 133 lid 4 Rv jo 353 Rv en artikel 1.8 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) vervalt het recht om een bepaalde proceshandeling te verrichten wanneer de proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn wordt verricht en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen. De rolbeslissing tot het verlenen van een akte niet-dienen is een tussenarrest waarbij een bindende eindbeslissing is gegeven. Het hof mag van een dergelijke beslissing in diezelfde instantie in beginsel niet terugkomen. Omdat er sprake is van een ingrijpend gevolg van een akte niet-dienen moet worden nagegaan of de eisen van een goede procesorde meebrengen dat van die eindbeslissing moet worden teruggekomen. Dat is bijvoorbeeld het geval als die beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, en verder in geval het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van de memorie van antwoord leidde en van alle betrokken belangen en omstandigheden, onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden en geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich daarover uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
3.5.
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022: 1873, is de rechter (in diezelfde instantie) ook bevoegd, en ook gehouden, om terug te komen van het verlenen van akte niet-dienen indien ten tijde van het nemen van die beslissing weliswaar werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 133 lid 4 Rv, maar naderhand blijkt van feiten of omstandigheden die, als de rechter die had gekend op het moment dat de beslissing werd genomen, tot het oordeel hadden geleid dat het onaanvaardbaar is om akte niet-dienen te verlenen. De beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen berustte in dat geval immers op een onjuiste, waaronder is te begrijpen een onvolledige, feitelijke grondslag. Deze gehoudenheid om terug te komen van het verlenen van de akte niet-dienen doet zich bijvoorbeeld voor indien het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van het betrokken gedingstuk leidde en van alle betrokken belangen, feiten en omstandigheden – waaronder de naderhand gebleken feiten en omstandigheden – onaanvaardbaar zou zijn om geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout.
3.6.
Op de rol van 28 maart 2023 stond [geïntimeerde] – na eerder op de rol van 23 februari 2023 een ambtshalve uitstel daartoe te hebben gekregen – voor memorie van antwoord, ambtshalve peremptoir. Dat betekent dat op die rol de memorie van antwoord had moeten worden genomen, dan wel voor die proceshandeling uitstel had moeten worden gevraagd. De memorie is niet genomen, evenmin is daarvoor uitstel gevraagd. Aangezien termijnen ambtshalve worden gehandhaafd (artikel 1.8 Landelijk procesreglement), is vervolgens bij rolbeslissing van 28 maart 2023 ambtshalve akte niet-dienen verleend.
3.7.
[geïntimeerde] voert aan dat hij met het H13-formulier beoogde de zaak te schorsen en dat hij om die reden de memorie van antwoord niet heeft ingediend. Dit leidt niet tot een ander oordeel. Er is immers sprake van een fout van de zijde van [geïntimeerde] . Het hof verwijst naar de overwegingen van de rolraadsheer in de beslissing van 4 april 2023 en neemt die over. Van de advocaat van [geïntimeerde] mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van voornoemde wet- en regelgeving en dat vanuit deze deskundigheid duidelijk moest zijn dat [geïntimeerde] niet het geding in hoger beroep kon schorsen op grond van artikel 225 lid 1 sub a Rv. Ook mag van de advocaat van [geïntimeerde] worden verwacht dat hij op de hoogte is van de in dit geval aan de orde zijnde termijn en de verstrekkende gevolgen die het LPR verbindt aan overschrijding daarvan. Het hof is van oordeel dat de door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheden niet maken dat [geïntimeerde] daardoor zijn memorie niet had kunnen nemen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] de memorie van antwoord ten tijde van de rolzitting al wel gereed had. Verder heeft [geïntimeerde] weliswaar een belang bij het nemen van een memorie van antwoord, maar dat belang moet worden afgewogen tegen het belang van [appellante ] . Het hof is van oordeel dat het belang van aan de zijde van [appellante ] bij handhaving van de goede procesorde en de voortgang van de zaak zwaarder weegt dan het belang dat [geïntimeerde] heeft bij het alsnog nemen van een memorie van antwoord. Het hof is na een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van de memorie van antwoord leidde en alle betrokken belangen, feiten en omstandigheden van oordeel dat de beslissing tot het verlenen van de akte niet-dienen op juiste gronden is verleend en in stand dient te blijven. Daarom is het niet onaanvaardbaar dat het hof daar niet op terugkomt. Het hof verstaat dat het geding niet is geschorst en komt gelet op het vorenstaande niet terug op de bindende eindbeslissing dat het recht tot indiening van de memorie van antwoord is vervallen.
3.8.
Voor zover [geïntimeerde] de erven conform artikel 118 Rv in het geding wil oproepen, wijst het hof die vordering af. [appellante ] heeft geen schorsingsgrond ex artikel 225 lid 1 sub a Rv ingeroepen. Bij gebreke van het inroepen van deze schorsingsgrond wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet, in dit geval de erflater [appellante ] . Een arrest heeft vervolgens bij een veroordeling van [appellante ] werking jegens de nalatenschap. Het is daarom in dit stadium niet noodzakelijk of zinvol om de erfgenamen van [appellante ] op te roepen. [geïntimeerde] heeft daarom naar het oordeel van het hof geen belang bij zijn vordering. De vordering tot oproeping ex artikel 118 Rv zal daarom worden afgewezen.
3.9.
Het hof overweegt voorts als volgt voor het geval geoordeeld moet worden dat het hof eerst het verzoek op het H13 formulier had moeten behandelen alvorens de akte niet dienen te verlenen (HR 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:776).
Het hof constateert thans dat [geïntimeerde] op 28 maart 2023 zijn memorie van antwoord moest nemen (ambtshalve peremptoir). Hij heeft die memorie niet genomen en evenmin eenstemmig of eenzijdig om klemmende redenen aanhouding daarvoor verzocht. De inhoud van het H13 formulier ontsloeg [geïntimeerde] evenmin van zijn verplichting om op die datum van antwoord te dienen. Het hof stelt daarom vast dat door deze handelwijze het recht van [geïntimeerde] om de memorie van antwoord te nemen is vervallen.
In de hoofdzaak
3.10.
Tegelijk met zijn akte van 18 april 2023 heeft [geïntimeerde] bij het hof een memorie van antwoord ingediend. Nu de akte niet dienen in stand blijft, is het recht van [geïntimeerde] om een memorie van antwoord te nemen vervallen. De memorie heeft dus als niet ingediend te gelden en zal aan [geïntimeerde] worden geretourneerd.
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor beraad partijen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verstaat dat het geding niet ex artikel 225 lid 1 sub a Rv is geschorst;
wijst het verzoek om terug te komen op de bindende eindbeslissing tot het verlenen van een akte niet-dienen ten aanzien van een memorie van antwoord af;
wijst de vordering ex artikel 118 Rv tot oproeping van de erven van [appellante ] in het geding af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 22 augustus 2023 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2023.
griffier rolraadsheer