ECLI:NL:GHSHE:2023:2561

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
200.310.203_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over eigendom en bruikleen van voertuigen tussen broer en zus

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde], zijn zus, over de eigendom van een Ford Fiësta en een Renault Twingo. [appellant] stelt dat hij de Twingo in bruikleen heeft gegeven aan [geïntimeerde] en dat hij de Fiësta heeft gekocht met de opbrengst van de verkoop van de Twingo. [geïntimeerde] betwist dit en stelt dat de Twingo aan haar is geschonken en dat zij de Fiësta van haar ouders heeft gekocht met de opbrengst van de Twingo. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat [appellant] de Twingo in bruikleen heeft gegeven en dat de Fiësta onder dezelfde voorwaarden aan [geïntimeerde] ter beschikking is gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] eigenaar is van de Fiësta en heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de dagwaarde van de Fiësta, zijnde € 4.500,--, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.203/01
arrest van 8 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.P.H. Sangers te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.A. Bulle te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 maart 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 december 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, gedaagde in voorwaardelijke reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8493120 CV EXPL 20-2000)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Kern van de zaak en de beslissing
3.1.
[appellant] had een Renault Twingo (hierna: de Twingo). [appellant] stelt dat hij deze aan [geïntimeerde] in bruikleen heeft gegeven. De Twingo is op enig moment verkocht. [appellant] stelt dat hij met de opbrengst daarvan van zijn ouders een Ford Fiësta (hierna: de Fiësta) heeft gekocht en deze onder dezelfde voorwaarden als bij de Twingo in bruikleen heeft gegeven aan [geïntimeerde] . Volgens [appellant] heeft hij de bruikleenovereenkomst beëindigd. Oorspronkelijk vorderde hij dat [geïntimeerde] de Fiësta aan hem zou teruggeven, maar inmiddels wil hij dat [geïntimeerde] hem de dagwaarde van de Fiësta vergoedt.
[geïntimeerde] betwist dat [appellant] de eigenaar is van de Fiësta en dat zij de Fiësta van hem in bruikleen heeft gekregen. Zij stelt dat [appellant] haar de Twingo heeft geschonken. Toen de Twingo is verkocht, heeft zij volgens haar van de opbrengst daarvan de Fiësta van haar ouders gekocht, zodat deze in eigendom aan haar toebehoort.
3.2.
Op grond van de getuigenverklaringen en overige bewijsmiddelen komt het hof tot het oordeel dat [appellant] de Twingo aan [geïntimeerde] in bruikleen heeft gegeven en dat de Fiësta onder dezelfde voorwaarden naar [geïntimeerde] is gegaan. [geïntimeerde] is gehouden de dagwaarde van de Fiësta aan [appellant] te vergoeden.
De feiten
3.3.
Onder 2.1. tot en met 2.8. van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna weergeven.
a. [appellant] en [geïntimeerde] zijn broer en zus van elkaar.
Op 24 december 2010 heeft [persoon A], de echtgenote van [appellant] (hierna: de vrouw van [appellant] ), de Renault Twingo met [kenteken 1] voor een bedrag van € 12.222,25 gekocht (productie 1 dagvaarding: koopovereenkomst). De Twingo werd op 16 februari 2011 op naam van de vrouw van [appellant] gezet (productie 2 dagvaarding).
a. Op 31 december 2013 heeft [appellant] de Twingo van (het bedrijf van) zijn vrouw
voor een bedrag van € 9.000,-- exclusief btw (€ 10.890,-- inclusief btw) gekocht (productie 3 dagvaarding: aankoopfactuur Twingo d.d. 31 december 2013). Op 6 januari 2014 heeft [appellant] zijn vrouw een bedrag van € 5.445,-- betaald.
Op 8 januari 2014 is de Twingo op naam van [geïntimeerde] gezet (productie 2 dagvaarding) en is deze in haar feitelijke macht gebracht. [geïntimeerde] heeft in de periode van januari 2014 tot en met 2018 de Twingo onder zich gehouden.
Eind 2018 zijn de ouders van partijen voornemens om hun Ford Fiësta, met [kenteken 2]
, te verkopen.
Op 10 december 2018 heeft [persoon B], destijds de echtgenoot van [geïntimeerde] (hierna: de voormalige echtgenoot van [geïntimeerde] ), met instemming van [appellant] , de Twingo verkocht aan een derde voor een bedrag van € 4.000,-- (productie 2 dagvaarding). De verkoopopbrengst van de Twingo is aan de ouders van partijen (door)betaald. De Fiësta is vervolgens op naam van [geïntimeerde] gesteld en in haar feitelijke macht gebracht.
In januari en februari 2020 heeft [appellant] [geïntimeerde] via Whatsapp verzocht om de
Fïesta aan hem terug te geven, dan wel de waarde daarvan aan hem te betalen (productie 4 en 10 dagvaarding).
[geïntimeerde] heeft niet aan de verzoeken van [appellant] voldaan.
De vorderingen en de procedure bij de kantonrechter
3.4.
In de procedure bij de kantonrechter vorderde [appellant] in conventie – samengevat – dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
primair
voor recht verklaart dat [appellant] eigenaar is van de Fiësta;
[geïntimeerde] veroordeelt om voor haar rekening een aankoopkeuring en een fotoreportage van de Fiësta te laten uitvoeren en aan [appellant] ter beschikking te stellen en eventuele daaruit blijkende gebreken voor haar rekening te laten herstellen;
[geïntimeerde] veroordeelt tot afgifte van de Fiësta met sleutels en kentekenbewijs, op straffe van het verbeuren van dwangsommen;
subsidiair, voor het geval het gevorderde onder b. en c. zou worden afgewezen:
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de waarde van de Fiësta, te weten een bedrag van € 4.500,-- plus wettelijke rente;
primair en subsidiair(zo begrijpt het hof in navolging van de kantonrechter):
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de volledige proceskosten en nakosten plus wettelijke rente daarover.
3.4.1.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
3.5.
[geïntimeerde] heeft een voorwaardelijke reconventionele vordering ingesteld. In voorwaardelijke reconventie vorderde [geïntimeerde] dat de kantonrechter, voor het geval zij veroordeeld wordt tot betaling aan [appellant] van de waarde van de Fiësta, [appellant] zal veroordelen de Fiësta aan haar in eigendom over te dragen en dat ondubbelzinnig schriftelijk aan haar te verklaren, op straffe van het verbeuren van dwangsommen.
3.5.1.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
In een tussenvonnis heeft de rechtbank [appellant] toegelaten tot bewijslevering. [appellant] heeft daarvan gebruik gemaakt door het laten horen van getuigen. [geïntimeerde] heeft getuigen laten horen in het tegenverhoor.
3.7.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [appellant] niet in de bewijslevering geslaagd geacht. De kantonrechter heeft in conventie alle vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De voorwaarde waaronder de reconventionele vordering was ingesteld, is niet vervuld, zodat de kantonrechter aan beoordeling daarvan niet is toegekomen.
De gewijzigde eis en de procedure in hoger beroep
3.8.
[appellant] heeft bij memorie van grieven zijn oorspronkelijke eis gewijzigd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en vordert in hoger beroep – samengevat – dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
voor recht verklaart dat [appellant] eigenaar is van de Fiësta;
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de dagwaarde van de Fiësta, zijnde een bedrag van € 4.500,--, plus wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg, binnen zeven dagen na betekening van dit arrest, op straffe van het verbeuren van dwangsommen;
primair: [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding in eerste aanleg en in het hoger beroep, plus de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
en subsidiair: zal beslissen dat de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen worden gecompenseerd, zodat [geïntimeerde] een bedrag van € 996,-- dient te betalen.
3.8.1.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering met betrekking tot de aankoopkeuring en fotoreportage (3.4. onder b.) en zijn vordering met betrekking tot afgifte van de Fiësta met sleutels en kentekenbewijs (3.4. onder c.) niet gehandhaafd.
3.8.2.
[geïntimeerde] heeft geen hoger beroep ingesteld, zodat de voorwaardelijke reconventionele vordering in hoger beroep niet meer aan de orde is.
De bespreking van de grieven
3.9.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
De grieven 1 tot en met 4 richten zich tegen de bewijswaardering door de kantonrechter. Grief 5 richt zich tegen de proceskostenveroordeling.
Door middel van de grieven 1 tot en met 4 betoogt [appellant] dat hij geslaagd is in het aan hem opgedragen bewijs, zodat de vorderingen moeten worden toegewezen. Het hof ziet aanleiding deze grieven gezamenlijk te bespreken.
Het oordeel van de kantonrechter
3.10.
De kantonrechter heeft in 4.1. geoordeeld dat vast staat dat:
" [geïntimeerde] met ingang van 8 januari 2014 tot en met 10 december 2018 de feitelijke macht heeft uitgeoefend over de Twingo en dat zij vanaf december 2018 tot heden de feitelijke macht uitoefent over de Ford Fiësta. Zij was en is derhalve houdster van de auto's. Ingevolge de artikelen 3:109 juncto 3:119 BW wordt zij daarom, behoudens tegenbewijs, vermoed eigenares van zowel de Twingo als de Ford Fiësta te zijn (geweest). Degene die een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn. De bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende daarvan te zijn."
3.11.
De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat [appellant] het wettelijk vermoeden dat [geïntimeerde] als bezitter van de Twingo ook de eigenaar daarvan is, op voorhand onvoldoende heeft weerlegd. De kantonrechter heeft [appellant] daarom in staat gesteld (dictum, 5.1.):
"(tegen)bewijs te leveren waaruit kan worden afgeleid dat de stelling van [geïntimeerde] dat van een schenking[hof: van de Twingo]
sprake is geweest, onjuist is."
3.12.
[appellant] heeft als getuigen zichzelf, zijn vrouw en zijn beide ouders, [persoon C] (hierna: de vader) en [persoon D] (hierna: de moeder) laten horen. [geïntimeerde] heeft in het tegenverhoor zichzelf en haar toenmalige echtgenoot als getuigen laten horen.
3.13.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet in de bewijslevering is geslaagd, omdat na bewijslevering onduidelijk is gebleven wat [appellant] en [geïntimeerde] hebben afgesproken. Alleen [appellant] en [geïntimeerde] waren bij de overdracht van de Twingo aanwezig. Geen van de (zowel van de zijde van [appellant] als van de zijde van [geïntimeerde] ) gehoorde getuigen kan uit eigen wetenschap verklaren over de inhoud van de voorwaarden of condities waaronder de Twingo van [appellant] naar [geïntimeerde] is gegaan. Ook de whatsappberichten van de ouders waarin wordt gesproken over de "voorwaarden" en "condities" zijn gebaseerd op wat de ouders daarover van [appellant] hebben gehoord. Nu onduidelijk blijft wat partijen hebben afgesproken, heeft [appellant] niet aangetoond dat de Twingo altijd in zijn vermogen is gebleven. De kantonrechter wijst de vorderingen van [appellant] af, naar het hof begrijpt omdat [appellant] stelt dat de Fiësta onder dezelfde voorwaarden als de Twingo naar [geïntimeerde] is gegaan, maar niet is komen vast te staan dat de inhoud van die voorwaarden was zoals door hem gesteld (bruikleen).
De maatstaf
3.14.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 163 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een getuigenverklaring slechts als bewijs kan dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten. De term 'eigen waarneming' moet daarbij ruim worden opgevat. De verklaring van een getuige omtrent de indrukken die bij hem zijn gewekt door in zijn verklaring besproken gesprekken, houdt de vaststelling in van op zijn eigen innerlijke waarneming berustende feiten
(HR 23 maart 1984, NJ 1984/568). De in artikel 163 Rv bedoelde eigen waarneming is niet beperkt tot directe waarnemingen als
ooggetuige. Deze kan ook bestaan uit hetgeen de getuige door een ander heeft
horen zeggen; gegevens van horen zeggen zijn voor bewijs vatbaar (vgl. HR 17 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9446).
3.15.
De kantonrechter heeft het voorgaande miskend en heeft daarmee op onjuiste gronden geen waarde gehecht aan de verklaringen van de vrouw van [appellant] en de ouders. Deze getuigen hebben verklaringen afgelegd over gesprekken tussen henzelf en [appellant] en tussen henzelf en [geïntimeerde] , waarin volgens hen gesproken is over de voorwaarden waaronder de Twingo van [appellant] naar [geïntimeerde] is gegaan. Voor zover de getuigen [appellant] of [geïntimeerde] hebben horen spreken over de voorwaarden, kunnen hun verklaringen dus een bijdrage leveren aan het bewijs van de stelling dat ten aanzien van de Twingo geen sprake was van een schenking, maar van bruikleen.
3.16.
De grieven treffen op dit punt doel. Het hof zal vervolgens de vraag beantwoorden of [appellant] is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs.
De bewijswaardering
3.17.
Het hof is van oordeel dat uit de getuigenverklaringen in combinatie met de overige bewijsmiddelen volgt dat er ten aanzien van de Twingo geen sprake was van een schenking, maar van bruikleen. Het hof is verder van oordeel dat de Fiësta onder dezelfde voorwaarden – dus bruikleen – door [appellant] aan [geïntimeerde] ter beschikking is gesteld. Daarvoor is het volgende redengevend.
De Twingo gaat naar [geïntimeerde]
3.18.
De vader heeft verklaard dat [appellant] tegen hem heeft gezegd dat hij voornemens was om de Twingo te kopen en aan [geïntimeerde] ter beschikking te stellen, totdat hij de auto zelf nodig had. De vader verklaart dat ook [geïntimeerde] met hem heeft besproken dat zij de Twingo van [appellant] zou lenen. Ook heeft de vader gehoord dat de man van [geïntimeerde] tijdens familiebijeenkomsten heeft opgemerkt dat de Twingo geleend was.
3.18.1.
Uit de getuigenverklaring van de vader:
"Mijn zoon had verder wel verteld dat hij een grote gezinsauto wilde kopen en dat de Twingo daarmee vrij zou komen. Hij zou deze uit het bedrijf van zijn vrouw kopen en wilde deze ter beschikking stellen van [geïntimeerde] . Het zou om bruikleen gaan, zodat hij de auto terug zou kunnen nemen als hij hem nodig had. Ook [geïntimeerde] had mij hierover verteld, mijn zoon had haar hierover gesproken."
"Mijn zoon heeft mij verteld dat hij de Twingo aan [geïntimeerde] in bruikleen gegeven had totdat hij de auto zelf nodig had. Ook [geïntimeerde] heeft mij verteld dat zij de auto in bruikleen had."
"Ook de man van [geïntimeerde] heeft tijdens familie bijeenkomsten vaker opgemerkt dat het hem niet uitmaakte dat de Twingo een meisjeskleur had en klein was omdat het een geleende auto was."
Het voornemen tot verkoop van de Fiësta
3.19.
De vader heeft verder verklaard dat, toen de ouders (in 2018) voornemens waren om hun Fiësta te verkopen, [appellant] hem heeft voorgesteld dat hij de Fiësta zou kopen en, onder dezelfde voorwaarden als de Twingo, aan [geïntimeerde] zou kunnen uitlenen. De vader heeft dit voorstel van [appellant] vervolgens met [geïntimeerde] besproken en zij is daarmee akkoord gegaan. Wel wilde zij dat de Twingo pas verkocht zou worden als zij de beschikking had gekregen over de Fiësta.
3.19.1.
Uit de getuigenverklaring van de vader:
"Op enig moment heb ik mijn zoon verteld dat wij de Ford Fiësta wilden verkopen. Toen stelde mijn zoon voor dat het aardig zou zijn als hij de Fiësta zou kopen, de Twingo zou verkopen en [geïntimeerde] de Fiësta ter beschikking zou stellen in plaats van de Twingo, onder dezelfde voorwaarden. [geïntimeerde] zou hiermee natuurlijk wel moeten instemmen. Ik heb [geïntimeerde] vanuit Spanje gebeld en zij reageerde zeer enthousiast, maar wilde dezelfde voorwaarden/condities als ten tijde van de Twingo, anders hoefde zij hem niet. Ook wilde ze dat de Twingo pas verkocht werd als zij de beschikking had over de Ford Fiësta."
3.20.
Het hof overweegt dat de getuigenverklaring van de vader wordt ondersteund door het whatsappbericht van 8 september 2018 (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg). Daarin schrijft de vader aan [appellant] :
" [geïntimeerde] wil inderdaad graag onze Ford hebben. Alleen als dezelfde voorwaarden voor haar gelden zoals jij die met hun hebt afgesproken met de Clia.[hof: bedoeld is de Twingo, zoals verklaard door de vader ter gelegenheid van het getuigenverhoor]
(…)
Wel de vraag de Clio[de Twingo]
niet te verkopen alvorens zij over de Ford kan beschikken. Zij kan namelijk niet zonder 2 auto's".
3.21.
Het hof is van oordeel dat dit whatsappbericht de verklaring van de vader geloofwaardig maakt. Het bericht is opgesteld in de tijd dat de voorgenomen verkoop van de Fiësta speelde. De vader geeft in dit bericht aan [appellant] weer wat hij met [geïntimeerde] heeft besproken, kennelijk in het telefoongesprek dat hij vanuit Spanje met haar voerde. Gelet op de formulering:
"Wel de vraag de Clio[de Twingo]
niet te verkopen alvorens…"kan deze vraag van [geïntimeerde] aan [appellant] (via de vader) niet anders worden begrepen dan dat [geïntimeerde] tegenover haar vader heeft erkend dat de Twingo door dan wel namens [appellant] wordt verkocht. Hieruit volgt dat [geïntimeerde] [appellant] als eigenaar van de Twingo zag.
De verkoop van de Fiësta
3.22.
De vader heeft verklaard dat, toen het niet haalbaar bleek om de Twingo voor € 5.000,-- te verkopen, [appellant] tegen hem heeft gezegd dat hij met de verkoop wilde stoppen. De ouders wilden echter graag dat [geïntimeerde] de Fiësta zou kunnen lenen. [appellant] heeft toen tegen de vader gezegd dat hij de Fiësta voor € 4.000,-- van zijn ouders zou kopen en aan [geïntimeerde] ter beschikking zou stellen. [appellant] heeft aan de vader verzocht de Fiësta op haar naam te laten zetten.
3.22.1.
Uit de getuigenverklaring van de vader:
"Toen de prijs van 5.000,- euro[hof: de vraagprijs voor de Twingo]
ook niet haalbaar was heeft mijn zoon gezegd dat hij in principe wilde stoppen met de verkoop. Omdat een prijs van 4.000,- euro wel haalbaar bleek en mijn vrouw en ik graag wilden dat [geïntimeerde] toch de Fiësta ter leen kreeg heeft mijn zoon gezegd dat hij de Ford voor dat bedrag van mijn vrouw en mij zou kopen. En daar kwam bij dat de restwaarde van de Ford, die hoger zou liggen dan die van de Twingo, aan hem zou toekomen. Met z'n vieren waren we het eens, dat deze transactie zou plaatsvinden onder dezelfde voorwaarden als in 2014 met betrekking tot de Twingo was afgesproken. Op verzoek van mijn zoon heb ik de overdracht van de auto op naam van [geïntimeerde] geregeld."
3.23.
Het hof acht hierbij van belang dat de Fiësta eigendom was van de ouders. Zij waren als verkopers rechtstreeks betrokken bij het verkoopproces en de overdracht. Uit de getuigenverklaring van de vader volgt dat [appellant] de Fiësta voor € 4.000,-- van zijn ouders heeft gekocht. Ook de moeder verklaart:
"De Ford zou in principe naar mijn zoon gaan, maar hij verbleef toen in het buitenland en was het er mee eens dat de auto naar [geïntimeerde] zou gaan, ter vervanging van de Twingo. (…) Voor mij was duidelijk toen mijn man en ik de auto naar [geïntimeerde] brachten dat deze eigendom bleef van onze zoon."
3.24.
Het hof hecht ten slotte belang aan het whatsappbericht van 8 september 2018 (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarin de vader schrijft:
"Volgens mij zijn er met de voor te nemen wisselingen van auto's alleen maar blije gezichten."Uit de getuigenverklaring van de vader blijkt dat dit bericht door de vader als volgt is bedoeld:
"Dit bericht heb ik aan mijn zoon gestuurd. Met blije gezichten bedoel ik dat [geïntimeerde] onder dezelfde leenvoorwaarden een auto ter beschikking kreeg waarin zij drie kinderen op de achterbank kon plaatsen, hetgeen een vooruitgang voor haar betekende, en dat mijn zoon blij was dat hij zijn zus geholpen had en dat wij als ouders daar ook blij mee waren."
Het hof overweegt dat dit bericht niet past bij het scenario dat de Twingo aan [geïntimeerde] zou zijn geschonken en zij met de opbrengst van de door haar verkochte Twingo de Fiësta van haar ouders heeft gekocht. In dat geval zou [geïntimeerde] een bedrag van € 4.000,--
(de verkoopwaarde van de Twingo) van [appellant] hebben 'gekregen', daarnaast een bedrag van haar ouders hebben 'gekregen' (vanwege de aankoop van de Fiësta voor een lager bedrag dan de daadwerkelijke waarde) en zou aan haar als eigenaar ook nog de restwaarde van de Fiësta toekomen. [appellant] zou daar tegenover geen enkel voordeel behalen. In dat scenario valt niet in te zien waarom iedereen – dus ook [appellant] – blij zou zijn met de wisseling van de auto's.
De terbeschikkingstelling van de Fiësta
3.25.
De ouders verklaren dat zij de Fiësta samen naar [geïntimeerde] hebben gebracht en dat de vader [geïntimeerde] toen nogmaals heeft gewezen op de voorwaarden.
3.25.1.
Uit de getuigenverklaring van de vader:
"Met betrekking tot de fysieke overdracht van de auto kan ik verklaren dat mijn vrouw en ik met twee auto's, waarvan een de Ford, naar [geïntimeerde] zijn gereden. Bij [geïntimeerde] thuis hebben mijn vrouw en ik [geïntimeerde] nogmaals gewezen op de voorwaarden. Met deze voorwaarden was [geïntimeerde] het eens, want ze had er zelf om gevraagd."
3.25.2.
Uit de getuigenverklaring van de moeder:
"Mijn man en ik hebben de Ford naar [geïntimeerde] gebracht. [geïntimeerde] wilde de auto graag hebben omdat die ruimer en nieuwer was, goed onderhouden en een sterkere motor had. De Ford ging naar [geïntimeerde] onder dezelfde voorwaarden als golden voor de Twingo. Toen wij de auto naar [geïntimeerde] brachten is dat nog eens ter sprake gekomen."
Het verweer van de zijde van [geïntimeerde]
3.26.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof met redelijke mate van zekerheid dat zowel de Twingo als de Fiësta door [appellant] uit hoofde van bruikleen aan [geïntimeerde] ter beschikking is gesteld. Hetgeen van de zijde van [geïntimeerde] is aangevoerd en verklaard, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het navolgende is daartoe redengevend.
3.26.1.
De toenmalige echtgenoot van [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij niet aanwezig was bij de gesprekken tussen [appellant] en [geïntimeerde] waarin gesproken is over de ter beschikkingstelling van de Twingo. Hij heeft ook verklaard dat hij met zijn vrouw niet gesproken heeft over voorwaarden die verbonden werden aan het bezit van de auto.
3.26.2.
[geïntimeerde] stelt dat zij de Twingo alleen wilde hebben als [appellant] de auto niet terug zou vragen en dat [appellant] daarmee akkoord is gegaan, zodat er sprake was van een schenking.
Ter mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde] desgevraagd aangegeven dat zij tegen [appellant] gezegd heeft dat zij de Twingo niet wilde hebben, als dat zou betekenen dat zij na een halfjaar of een jaar een nieuwe auto zou moet kopen, omdat het volgens haar daarna dan heel lastig zou zijn om een tweedehands auto te kopen. Zij heeft volgens haar duidelijk tegen [appellant] gezegd: "Als dat betekent dat je hem op enig moment terugvraagt, hoef ik hem niet."
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] zich zorgen maakte dat zij ineens zonder auto zou kunnen komen te zitten als hij de auto zou terugvragen. Hij heeft haar toen verzekerd dat hij dat niet zomaar zou doen. Ter mondelinge behandeling heeft hij aangegeven dat hij haar gerustgesteld heeft door te zeggen dat als hij de auto op enig moment zou terugvragen, hij haar dan ruim de tijd zou geven om een andere auto te zoeken. Daarop was [geïntimeerde] gerustgesteld en is zij volgens [appellant] akkoord gegaan met bruikleen.
3.27.
Het hof stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat tussen hen besproken is dat [geïntimeerde] niet het risico wilde lopen dat zij de Twingo op elk willekeurig moment zou moeten afstaan. Hieraan kan naar het oordeel van het hof echter geen bewijs worden ontleend dat de overdracht een schenking was. Voor zover [geïntimeerde] heeft gezegd dat zij de auto niet wilde hebben als [appellant] deze op enig moment terug zou willen hebben en [appellant] daarop heeft gezegd dat zij zich geen zorgen hoefde te maken omdat hij de auto niet zomaar zou terugvragen, kan dat evenzeer zien op de bedoeling om de auto te schenken, als op de bedoeling om de auto uit te lenen en desondanks niet 'zomaar' terug te vragen.
3.28.
Voor zover [geïntimeerde] nog stelt dat de vader tegen haar heeft gezegd: "Die auto moet je niet teruggeven, daarmee doe je jezelf en je gezin tekort. Hij heeft die auto helemaal niet nodig" en dat daaruit volgt dat de vader erkent dat er sprake was van een schenking, volgt het hof haar daarin niet. De vader heeft verklaard dat de ouders, toen er ruzie was ontstaan tussen [appellant] en [geïntimeerde] , verschillende keren hebben geprobeerd de ruzie te sussen. Hij heeft verklaard dat [geïntimeerde] er mee zat dat de auto terug moest naar [appellant] , dat zij de auto wilde teruggeven, maar dat de vader haar dat heeft ontraden en haar heeft geadviseerd de kwestie met [appellant] bij te leggen, zodat [appellant] zou afzien van het terugvragen van de auto. Het hof leidt hieruit af dat de uitspraak van de vader dat [geïntimeerde] de auto niet moest teruggeven, is gedaan in het licht van het sussen van de ruzie en het advies aan [geïntimeerde] om niet overhaast te reageren, zodat daaruit niet volgt dat de vader erkent dat er sprake was van een schenking.
Conclusie ten aanzien van de bewijswaardering
3.29.
Op grond van de hierboven onder 3.17. tot en met 3.25.2. weergegeven getuigenverklaringen, in samenhang met de genoemde whatsappberichten, komt het hof tot het oordeel dat [appellant] erin geslaagd is het bewijsvermoeden ten gunste van [geïntimeerde] niet alleen te ontzenuwen, maar heeft hij daarnaast voldoende aangetoond dat sprake was van een bruikleenovereenkomst, zowel ten aanzien van de Twingo als van de Fiësta.
De vorderingen
3.30.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] eigenaar is van de Fiësta, zodat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
3.31.
In januari 2020 heeft [appellant] de bruikleenovereenkomst beëindigd en [geïntimeerde] verzocht om teruggave van de Fiësta. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn oorspronkelijke (primaire) eis gewijzigd. Hij vordert in hoger beroep geen nakoming meer van de bruikleenovereenkomst in de zin van teruggave van de uitgeleende Fiësta, maar vordert vervangende schadevergoeding in de vorm van de dagwaarde van de Fiësta, die hij op € 4.500,-- stelt. Voor toewijzing van die vordering is ingevolge artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat [geïntimeerde] in verzuim verkeert en [appellant] haar schriftelijk meedeelt dat dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert (omzettingsverklaring).
3.31.1.
Aangezien partijen geen termijn voor teruggave zijn overeengekomen, was [geïntimeerde] gehouden de Fiësta binnen redelijke termijn na januari 2020 terug te geven
(HR 15 april 1966, NJ 1966, 302). Zij heeft daaraan tot op heden niet voldaan, zodat zij in verzuim verkeert. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] eerder een omzettingsverklaring heeft uitgebracht, ligt deze verklaring besloten in het processtuk waarbij vervangende schadevergoeding wordt gevorderd. Dat is in het onderhavige geval de memorie van grieven. [appellant] vorderde immers in de inleidende dagvaarding nog (primair) teruggave van de Fiësta. Gelet op het vorenoverwogene zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot het betalen van vervangende schadevergoeding, ter hoogte van de (dag)waarde van de Fiësta.
3.32.
[appellant] heeft de waarde van de Fiësta op € 4.500,-- gesteld. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een uitdraai van een website overgelegd (productie 15 van de zijde van [appellant] ), waaruit volgt dat in december 2020 op Marktplaats een Ford Fiësta met kenteken [kenteken 3] te koop werd aangeboden voor € 4.799,--. [appellant] stelt dat het gaat om dezelfde auto, van hetzelfde type, in dezelfde uitvoering en met dezelfde productiedag als de Fiësta in deze zaak. Ook heeft [appellant] een zogenoemde 'kentekencheck' overgelegd, waaruit volgt dat de Fiësta op 23 april 2020 een waarde had van € 5.250,-- (productie 13 (aanvullend) van de zijde van [appellant] ).
Hoewel [geïntimeerde] de door [appellant] gestelde waarde van de Fiësta betwist, heeft zij dit niet gemotiveerd. Het hof neemt daarom de door [appellant] gestelde en voldoende onderbouwde waarde over en wijst het gevorderde bedrag van € 4.500,-- toe.
3.32.1.
De wettelijke rente over dit bedrag zal – anders dan gevorderd – worden toegewezen vanaf de datum van de memorie van grieven, nu [appellant] voor het eerst bij memorie van grieven (primair) vervangende schadevergoeding heeft gevorderd (zie 3.31.1.).
3.32.2.
Nu ingevolge artikel 611a Rv een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom, zal de door [appellant] in hoger beroep gevorderde dwangsom worden afgewezen.
Slotsom
Nu de grieven slagen, moet het bestreden vonnis van 29 december 2021 worden vernietigd.
Het hof zal voor recht verklaren dat [appellant] eigenaar is van Fiësta. Daarnaast zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2022. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij van beide instanties de eigen proceskosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg van 29 december 2021;
en, opnieuw recht doende
verklaart voor recht dat [appellant] de eigenaar is van de personenauto van het merk Ford, type Fiësta, met [kenteken 2];
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 4.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag van volledige voldoening;
compenseert de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, F.C. Alink-Steinberg en W.A. Jacobs en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2023.
griffier rolraadsheer