ECLI:NL:GHSHE:2023:2533

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.314.154_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van huurovereenkomsten voor vaste standplaatsen op Recreatiepark Duinrand en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de opzegging van huurovereenkomsten voor vaste standplaatsen op Recreatiepark Duinrand door de verhuurder/exploitant, Duinrand Recreatie B.V., in het kader van een beoogde herstructurering van het park. De opzegging vond plaats bij brieven gedateerd 16 december 2020, met als einddatum 31 december 2021. De huurders hebben de opzegging betwist en stellen dat deze niet rechtsgeldig is, onder andere omdat er geen concrete en uitvoerbare plannen voor herstructurering waren op het moment van opzegging. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat er geen uitvoerbaar herstructureringsplan was. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de opzeggingen van 16 december 2020 niet rechtsgeldig waren, maar dat de opzeggingen van 20 oktober 2022, waarbij de huurders opnieuw zijn opgezegd tegen 31 december 2023, wel rechtsgeldig zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de huurders hun standplaatsen uiterlijk op 31 maart 2024 moeten ontruimen en dat er een dwangsom van € 250,-- per dag kan worden opgelegd indien zij hieraan niet voldoen. De vorderingen van Duinrand in conventie zijn gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie nog verder moeten worden beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.314.154/01
arrest van 8 augustus 2023
in de zaak van
DUINRAND RECREATIE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Duinrand,
advocaat: mr. A.M.E. van Wijk-Driessen te Nijmegen,
tegen

3 [geïntimeerde 3] , wonende te [woonplaats] (Duitsland);

4.
[geïntimeerde 4], wonende te [woonplaats] ;
5.
[geïntimeerde 5], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
8.
[geïntimeerde 8], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
9.a.
[geïntimeerde 9a], wonende te [woonplaats] ;
9.b.
[geïntimeerde 9b], wonende te [woonplaats] ;
10.a.
[geïntimeerde 10a], wonende te [woonplaats] ;
10.b.
[geïntimeerde 10b], wonende te
[woonplaats] ;
11.
[geïntimeerde 11], wonende te
[woonplaats] ;
12.
[geïntimeerde 12], wonende te [woonplaats]
(België);
13.
[geïntimeerde 13], wonende te [woonplaats] ;
21.
[geïntimeerde 21], wonende te [woonplaats] ;
23.
[geïntimeerde 23], wonende te [woonplaats] (België);
25.
[geïntimeerde 25], wonende te [woonplaats] ;
26.a.
[geïntimeerde 26a], wonende te [woonplaats] ;
26.b.
[geïntimeerde 26b], wonende te [woonplaats] ;
28.
[geïntimeerde 28], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
30.a.
[geïntimeerde 30a],
wonende te [woonplaats] ;
30.b.
[geïntimeerde 30b], wonende te [woonplaats] ;
33.a.
[geïntimeerde 33a], wonende te [woonplaats] ;
33.b.
[geïntimeerde 33b], wonende te [woonplaats] ;
34.a.
[geïntimeerde 34a], wonende te
[woonplaats] ;
34.b.
[geïntimeerde 34b], wonende te [woonplaats] ;
35.a.
[geïntimeerde 35a],
wonende te [woonplaats] ;
35.b.
[geïntimeerde 35b], wonende te [woonplaats] ;
37.
[geïntimeerde 37], wonende te [woonplaats] ;
39.
[geïntimeerde 39], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna tezamen aan te duiden als de huurders,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 juli 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 mei 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen Duinrand als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en de huurders als gedaagden in conventie, terwijl de huurders met een zogeheten niet verplaatsbaar kampeermiddel tevens optreden als eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9279541 / CV EXPL 21-1786)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 6 oktober 2021.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende een wijziging van de eis in conventie;
  • de door Duinrand genomen memorie van grieven in principaal hoger beroep, tevens houdende een wijziging van de eis in conventie, met producties 40 tot en met 47;
  • de door de huurders genomen memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de door Duinrand genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
  • de op 30 juni 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij H12-formulier van 14 april 2023 door de huurders toegezonden productie 12, die de huurders bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;
  • de bij H12-formulier van 22 juni 2023 door de huurders ingediende producties 13 en 14, die de huurders bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;
  • de bij H3-formulier van 19 juni 2023 door Duinrand ingediende producties 48 tot en met 53, die Duinrand bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;
  • het (in overeenstemming met de bij de mondelinge behandeling gemaakte afspraken) na de mondelinge behandeling bij H16-formulier van 18 juli 2023 door Duinrand toegezonden bericht van diezelfde datum, waaruit blijkt dat zij met een aantal van de huurders alsnog een minnelijke regeling heeft getroffen;
  • de bij H16-formulier van 19 juli 2023 door huurders overgelegde bevestiging van de getroffen minnelijke regeling.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

De partijen in dit hoger beroep
3.1.1.
Duinrand heeft het geding in eerste aanleg aanhangig gemaakt tegen de 78 gedaagde partijen die in de inleidende dagvaarding zijn genoemd. Gedurende het geding in eerste aanleg heeft Duinrand met een aantal gedaagden een minnelijke regeling bereikt. In verband daarmee heeft Duinrand haar vorderingen tegen die gedaagden ingetrokken. In verband daarmee is in het geding in eerste aanleg de procedure tussen Duinrand en deze gedaagden doorgehaald en zijn in de kop van het vonnis 47 gedaagde partijen genoemd. Vervolgens heeft Duinrand tot aan het moment van het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep met nog enkele gedaagden een minnelijke regeling bereikt.
3.1.2.
In het verlengde daarvan heeft Duinrand de dagvaarding in hoger beroep uitgebracht tegen de 41 geïntimeerde partijen die in de kop van de dagvaarding in hoger beroep en in de kop van de memorie van grieven zijn genoemd. In de loop van het geding in hoger beroep heeft Duinrand echter ook met een aantal van die geïntimeerden alsnog een minnelijke regeling bereikt. Duinrand heeft meegedeeld dat zij het hoger beroep tegen deze geïntimeerden wil intrekken. Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep wilde Duinrand het hoger beroep uitsluitend nog handhaven tegen de 28 partijen die zij in de kop van haar spreekaantekeningen heeft opgesomd. Bij het hiervoor onder 2 genoemde bericht van 18 juli 2023 heeft Duinrand vervolgens meegedeeld dat zij met nog 8 huurders/ standplaatshouders een minnelijke regeling heeft bereikt, hetgeen daarna bij het onder 2 genoemde bericht van 19 juli 2023 is bevestigd door (de advocaat van) de huurders. Het hof begrijpt hieruit dat Duinrand het hoger beroep thans nog alleen wil handhaven tegen de 20 partijen die op de bladzijdes 1 en 2 van dit arrest zijn opgesomd.
3.1.3.
Tegen de andere geïntimeerden heeft Duinrand het hoger beroep ingetrokken. De advocaat van de huurders heeft daartegen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling desgevraagd geen bezwaar gemaakt. In het bericht van 19 juli 2023 heeft de advocaat van de huurders bevestigd dat de procedure tussen Duinrand en de huurders met wie een minnelijke regeling is getroffen, kan worden doorgehaald. Daarom bepaalt het hof dat de procedure in hoger beroep tegen de geïntimeerden die wel in hoger beroep zijn gedagvaard maar niet in de kop van dit arrest zijn vermeld, op de rol is doorgehaald. Dit betreft de volgende partijen:
1.a.
[geïntimeerde 1a], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
1.b.
[geïntimeerde 1b], wonende te [woonplaats] (Duitslands);
2.a.
[geïntimeerde 2a], wonende te [woonplaats] ;
2.b.
[geïntimeerde 2b], wonende te [woonplaats] ;
6.
[geïntimeerde 6], wonende te
[woonplaats] ;
7.a.
[geïntimeerde 7a], wonende te
[woonplaats] ;
7.b.
[geïntimeerde 7b], wonende te
[woonplaats] ;
14.a.
[geïntimeerde 14a], wonende te [woonplaats] ;
14.b.
[geïntimeerde 14b], wonende te [woonplaats] ;
15.
[geïntimeerde 15], wonende te
[woonplaats] ;
16.
[geïntimeerde 16], wonende te [woonplaats] ;
17.
[geïntimeerde 17], wonende te [woonplaats] ;
18.a.
[geïntimeerde 18a], wonende te [woonplaats] ;
18.b.
[geïntimeerde 18b], wonende te [woonplaats] ;
19.a.
[geïntimeerde 19a], wonende te [woonplaats] ;
19.b.
[geïntimeerde 19b], wonende te
[woonplaats] ;
20.a.
[geïntimeerde 20a], wonende te [woonplaats] ;
20.b.
[geïntimeerde 20b], wonende te [woonplaats] ;
22.
[geïntimeerde 22], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
24.
[geïntimeerde 24], wonende te [woonplaats] ;
27. [geïntimeerde 27] , wonende te [woonplaats] (Duitsland);
29.a.
[geïntimeerde 29a], wonende te [woonplaats]
(België);
29.b.
[geïntimeerde 29b],
wonende te [woonplaats] (België);
31.a.
[geïntimeerde 31a]
, wonende te [woonplaats] ;
31.b.
[geïntimeerde 31b], wonende te
[woonplaats] ;
32.a.
[geïntimeerde 32a], wonende te [woonplaats] ;
32.b.
[geïntimeerde 32b], wonende te [woonplaats] ;
36.a.
[geïntimeerde 36a], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
36.b.
[geïntimeerde 36b], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
38.
[geïntimeerde 38], wonende te
[woonplaats] ;
40.a.
[geïntimeerde 40a],
wonende te [woonplaats] ;
40.b.
[geïntimeerde 40b], wonende te [woonplaats] ;
41.a.
[geïntimeerde 41a],
wonende te [woonplaats] ;
41.b.
[geïntimeerde 41b], wonende te
[woonplaats] .
De vaststaande feiten en de kern van het geschil
3.2.1.
Het gaat in deze zaak naar de kern genomen om de vraag of Duinrand de huurovereenkomsten met geïntimeerden ter zake vaste standplaatsen op Recreatiepark Duinrand vanwege een door Duinrand beoogde herstructurering van het park rechtsgeldig heeft opgezegd, en om enkele daarmee verband houdende kwesties.
3.2.2.
De kantonrechter heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.29 van het beroepen vonnis een aantal feiten vastgesteld. Beide partijen hebben in hoger beroep gesteld dat zij zich met deze feitenvaststelling kunnen verenigen. Het hof zal de door de kantonrechter vastgestelde feiten (overwegingen 2.1 tot en met 2.29) hieronder citeren. Het hof zal in het citaat de door de kantonrechter gebruikte term “Recron-voorwaarden” vervangen door de meer gebruikelijke term “RECRON-voorwaarden”.
“Recreatiepark Duinrand
2.1.
Recreatiepark Duinrand (hierna: het recreatiepark) is gelegen aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] en wordt sinds 1964 geëxploiteerd door de familie [---] . Het recreatiepark bestaat uit twee delen, Duinrand-Oost en Duinrand-West. Op 31 maart 1992 is Duinrand Recreatie B.V. opgericht (‘Duinrand Recreatie B.V. oud’, zijnde een andere vennootschap dan Duinrand, in het handelsregister ingeschreven onder [nummer] ). Bestuurders van deze vennootschap waren [persoon A] (hierna: [persoon A] ) en [persoon B] (de moeder van [persoon A] ; hierna: [persoon B] ). Deze vennootschap is op 18 oktober 2004 ontbonden en is na vereffening op 21 januari 2005 opgehouden te bestaan. De exploitatie van Recreatiepark Duinrand is destijds als eenmanszaak voortgezet.
2.2.
Op 7 april 2008 zijn Fiorinvest B.V. (ingeschreven in het handelsregister onder nummer 20139857; hierna: Fiorinvest) en Duinrand (‘Duinrand Recreatie B.V. nieuw’, ingeschreven in het handelsregister onder [nummer] ) opgericht. Fiorinvest is, althans was destijds enig aandeelhouder en bestuurder van Duinrand. De activa en passiva van Recreatiepark Duinrand, althans de onroerende zaken, zijn ingebracht in Fiorinvest. Sinds 18 november 2016 is Fiori Group B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van Duinrand.
2.3.
Fiorinvest en Duinrand zijn op 22 mei 2017 voor vijf jaar (vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021) een exploitatieovereenkomst aangegaan. In de considerans van deze overeenkomst (hierna: de exploitatieovereenkomst) is – onder meer – opgenomen dat Fiorinvest eigenaar is van diverse percelen aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] , dat Duinrand een aantal van die percelen als recreatieterrein (Duinrand-West en Duinrand-Oost) huurt en exploiteert, dat Fiorinvest voornemens is dit recreatieterrein op termijn te herontwikkelen en dat Fiorinvest en Duinrand hun afspraken omtrent de huur en exploitatie daarvan in de exploitatieovereenkomst wensen vast te leggen. In de exploitatieovereenkomst is voorts – onder meer – bepaald dat Duinrand als exploitant met betrekking tot de standplaatsen met derden huurovereenkomsten sluit (artikel 2.2.), dat zij in het kader van een herontwikkeling van het recreatieterrein gehouden is alle huurovereenkomsten op te zeggen en dat Fiorinvest alle daaruit voortvloeiende kosten zal dragen (artikel 4.11).
Huurovereenkomsten en RECRON-voorwaarden
2.4.
De huurders huren allen een vaste standplaats (onbebouwde grond) op het recreatiepark. De standplaatsen van de huurders zijn gelegen op Duinrand-West. De betreffende huurovereenkomsten (hierna: de huurovereenkomsten) zijn op verschillende momenten gesloten; een aantal daarvan is reeds vóór 2004 aangegaan en de overige huurovereenkomsten zijn in de periode vanaf 1 januari 2006 tot en met 3 augustus 2019 tot stand gekomen.
2.5.
Op de huurovereenkomsten zijn RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen van toepassing (hierna: de RECRON-voorwaarden). Deze voorwaarden van de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland zijn tot stand gekomen in overleg met de Consumentenbond en de ANWB. In de per 1 januari 2003 in werking getreden RECRON-voorwaarden (hierna: de RECRON-voorwaarden 2003) is – voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
1. De overeenkomst wordt voor de eerste maal aangegaan voor de duur van één jaar. (…) Zij wordt na afloop daarvan telkens automatisch voor één jaar verlengd onder de dan geldende voorwaarden.
2. Partijen kunnen bij het aangaan van de overeenkomst ook bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen.
(…)”
In de per 1 januari 2008 in werking getreden RECRON-voorwaarden (hierna: de RECRON-voorwaarden 2008) is – voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
1. De overeenkomst wordt voor de eerste maal aangegaan voor de duur van één jaar. (…) Zij wordt na afloop daarvan telkens automatisch voor één jaar verlengd onder de dan geldende voorwaarden.
2. Partijen kunnen bij het aangaan van de overeenkomst ook bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen.
(…)”
De per 1 maart 2016 in werking getreden RECRON-voorwaarden (hierna: de RECRON-voorwaarden 2016) luiden – voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang – als volgt:
“(…)
Wat de recreant zeker moet weten!
• Een vaste plaats is een onbebouwd deel van het terrein. Deze plaats mag u uitsluitend voor recreatieve doeleinden gebruiken en voor de plaatsing van een kampeermiddel. De plaats en/of het kampeermiddel is geen Woonruimte in de zin van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en er geldt geen wettelijke huurbescherming.
• Het contract is tijdelijk: de huur van de grond geldt telkens voor een jaar en wordt in beginsel jaarlijks automatisch verlengd. Houd rekening met dit tijdelijke karakter. De ondernemer kan u een overeenkomst aanbieden voor een langere periode. Zo’n overeenkomst geeft u meer zekerheid, maar anderzijds bent u dan ook gehouden te voldoen aan de (financiële) verplichtingen over een langere periode dan één jaar. Informeer hierover bij de ondernemer.

Een overeenkomst voor een vaste plaats kan door u of door de ondernemer tegen het eind van de contractsperiode of tussentijds worden beëindigd. Een beëindiging heeft consequenties voor u en voor het op de vaste plaats geplaatste kampeermiddel. Na de beëindiging van de overeenkomst kunt u niet langer gebruik maken van de plaats. Uw kampeermiddel moet dan zijn verwijderd. Hierover zijn in de RECRON-voorwaarden nadere bepalingen opgenomen. (…)

Verkoop: voor verkoop van uw kampeermiddel op dezelfde standplaats is toestemming nodig van de ondernemer. Het terrein is immers van de ondernemer en deze houdt zeggenschap over welke huurders op zijn standplaatsen komen. Aan de toestemming kunnen voorwaarden zijn verbonden. De koopprijs van het kampeermiddel kan niet méér zijn dan de waarde van het kampeermiddel zelf, dus zonder de grond, zonder vergoeding voor het plekje, de ligging en het uitzicht e.d. Bij het bepalen van de koopprijs is vooral van belang het merk en type van het kampeermiddel, vervolgens de afschrijving wegens leeftijd en/of de staat van onderhoud.

In deze voorwaarden is de opzegging wegens herstructurering van de niet verplaatsbare kampeermiddelen niet geregeld. In die gevallen is het aan de contractanten om zelf een oplossing te vinden, bij gebreke waarvan elk der partijen zich kan wenden tot de Geschillencommissie of de burgerlijk rechter.
(…)
Artikel 1: Definities
1. In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
a.overeenkomst: overeenkomst tussen de recreant en de ondernemer inzake het gebruik van de plaats;
b.recreant: degene die met de ondernemer de overeenkomst inzake de plaats aangegaan is;
c.ondernemer: degene die met de recreant de overeenkomst inzake de plaats heeft gesloten;
d.plaats: een plaats die is ingericht om gedurende het gehele jaar een kampeermiddel geplaatst te houden, ongeacht de periode van gebruik;
e.kampeermiddel: (sta)caravan, chalet, zomerhuisje e.d. Een zomerhuisje is een kampeermiddel dat ter plaatse is gebouwd (steen voor steen of plank voor plank) en dat voor toepassing van deze voorwaarden als niet verplaatsbaar kampeermiddel wordt beschouwd;
(…)
j.overeenkomstjaar: de periode van één jaar welke aanvangt op de datum tegen welke de overeenkomst gebruikelijk op het recreatiebedrijf van de ondernemer wordt verlengd;
(…)
p.herstructurering: een andere inrichting aan (een deel van) het terrein geven;
(…)
(…)
Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
1. De overeenkomst wordt gesloten voor de resterende duur van een overeenkomstjaar en het daaropvolgende overeenkomstjaar. Zij wordt na afloop daarvan telkens automatisch voor één overeenkomstjaar verlengd onder de dan geldende voorwaarden.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de recreant en de ondernemer bij het aangaan van de overeenkomst bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen.
(…)
Artikel 11: Beëindiging door de ondernemer
1. De ondernemer kan de overeenkomst schriftelijk beëindigen indien:
(…)
h. de ondernemer een herstructureringsplan voor (een deel van) het terrein tot uitvoering gaat brengen waarvoor de plaats van recreant, waarop een verplaatsbaar of een niet meer verplaatsbaar kampeermiddel is geplaatst, nodig is.
Om tot opzegging te kunnen overgaan, moet de ondernemer een concreet en uitvoerbaar plan hebben in die zin dat een eventueel benodigde vergunning, wijziging of ontheffing van het bestemmingsplan is verleend, dan wel op redelijke termijn te verwachten is.
2. Opzegging door de ondernemer geschiedt schriftelijk bij aangetekend schrijven of persoonlijk overhandigde brief met inachtneming van een termijn van drie maanden tegen het einde van het lopende overeenkomstjaar.
3. Bij opzegging wegens herstructurering zoals vermeld onder sub h van het eerste lid dient de ondernemer een opzegtermijn van één jaar in acht te nemen voor afloop van het lopende overeenkomstjaar.
4. De ontruiming en opruiming van de plaats worden geregeld in artikel 15.
Artikel 12: Herstructurering
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een overeenkomt voor een verplaatsbaar of een niet meer verplaatsbaar kampeermiddel.
(…)
5. a. Indien sprake is van een verplaatsbaar kampeermiddel en een minimaal gelijkwaardige plaats niet op het terrein beschikbaar is, heeft de recreant de plaats te ontruimen en heeft hij recht op een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten indien hij de plaats heeft ontruimd overeenkomstig artikel 15 lid 1. De verplaatsingskosten vanaf de plaats tot buiten het terrein zijn voor rekening van de ondernemer.
Indien de recreant een minimaal gelijkwaardige plaats op het terrein wordt aangeboden onder de verplichting voor de recreant te moeten bijdragen in de aanlegkosten zoals bedoeld onder art 1.1 sub m, heeft de recreant het recht de plaats te weigeren en kan hij aanspraak maken op de tegemoetkoming zoals bedoeld in lid 6.
b. Indien het kampeermiddel ondanks het bepaalde in het tweede lid van artikel 2 niet meer verplaatsbaar is en er voor de recreant voor een ander kampeermiddel een minimaal gelijkwaardige plaats niet beschikbaar is, heeft de recreant het recht op een tegemoetkoming in verband met de verwijdering van het kampeermiddel.
6. De tegemoetkoming in de verplaatsingskosten van het kampeermiddel als bedoeld in lid 5 onder a en de tegemoetkoming als bedoeld in lid 5 onder b bedraagt € 1.467. In het geval van een verplaatsbaar en niet meer verplaatsbaar geschakeld/dubbel kampeermiddel bedraagt de tegemoetkoming € 2.201. (…)
(…)”
2.6.
In de ‘Vaknota Herstructurering’, een toelichting van de RECRON bij de RECRON-voorwaarden 2016 (hierna: de Vaknota), is – voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 11 Beëindiging door de ondernemer.
(…)
1.h. Herstructurering als opzeggingsgrond bestond natuurlijk al. Nieuw is dat je pas tot opzegging op basis van herstructurering kunt overgaan als je een concreet en uitvoerbaar plan hebt. Hiermee wordt bedoeld dat u de benodigde vergunningen e.d. al in bezit moet hebben of dat deze op redelijke termijn te verwachten zijn. Dit lijkt een inperking maar is het niet. “Nu” is het ook al zo dat de vergunningen verleend moeten zijn voordat u de gasten over de plannen informeert en hen vervolgens met een opzegtermijn van 18 maanden opzegt.
(…)
Artikel 12 Herstructurering
(…)
4. Dit lid is volledig nieuw. (…)
(…)
Als opzeggrond is herstructurering voor niet verplaatsbare kampeermiddelen (lees: huisjes, steen voor steen, plank voor plank gebouwd) uit de voorwaarden 2013 gehaald. Dit betekent voor u dat als u de overeenkomsten met de huisjeseigenaren omdat u wil herstructureren wilt ontbinden, u eerst met hen moet onderhandelen over de prijs van het huisje. Laat het duidelijk zijn, partijen die deze voorwaarden hebben gemaakt hebben nooit de bedoeling gehad dat er niet meer opgezegd zou kunnen worden wegens herstructurering. Men wenste alleen niet dat de compensatieregeling, zoals verwoord in de voorwaarden, op de niet verplaatsbare kampeermiddelen van toepassing zou zijn. Wij begrijpen dat dit voor u wellicht moeilijk is omdat ook u niet exact weet wat zo’n huisje waard is. Eén ding is zeker, het moet de waarde zijn van het huisje, zonder rekening te houden met de omgeving, het uitzicht e.d. Feitelijk zou je het huisje op een dieplader moeten zetten, ernaar kijken en dan zeggen “wat is het waard”. Indien de gast en u geen overeenstemming over de prijs bereiken akn[lees: kan]
ieder zich wenden tot de Geschillencommissie of de burgerlijke rechter.
(…)
4.c Indien een niet verplaatsbaar kampeermiddel moet wijken voor de herstructurering, bepalen ondernemer en recreant in onderling overleg het bedrag dat aan vergoeding betaald moet worden.
Komen ondernemer en recreant er in onderling overleg niet uit wat de vergoeding moet zijn, dan zal de burgerlijke rechter of de Geschillencommissie zich hierover moeten buigen. (…)
(…)”
2.7.
In geen van de huurovereenkomsten is bepaald dat de huurovereenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen. Alle huurovereenkomsten zijn voor de duur van een jaar aangegaan en zijn telkens overeenkomstig artikel 3 van de op dat moment geldende RECRON-voorwaarden met een jaar verlengd.
2.8.
Een aantal huurders gebruikt de gehuurde standplaats voor de plaatsing van een (niet meer) verplaatsbaar kampeermiddel (caravan/chalet). Op de standplaatsen van de andere huurders (de eisers in voorwaardelijke reconventie) is sprake van een niet verplaatsbaar kampeermiddel (vakantiehuisje).
Herstructureringsplan – bestuursrechtelijk traject
2.9.
In het kader van een beoogde herontwikkeling van het recreatiepark hebben Duinrand en Fiorinvest op of omstreeks 20 september 2018 aan de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de gemeente) een presentatie gegeven van hun ‘Burgh-Haamstede Resort, Masterplan Concept’.
2.10.
In november 2018 zijn Fiorinvest en de gemeente een intentieovereenkomst (hierna: de intentieovereenkomst) aangegaan. In de considerans van de intentieovereenkomst is – onder meer – opgenomen dat Fiorinvest in november 2017 bij de gemeente een principeverzoek voor de herontwikkeling van het recreatiepark heeft ingediend, dat Fiorinvest de haalbaarheid van het betreffende plan om het park (Duinrand West en Duinrand Oost) “om te vormen naar een terrein met maximaal 220 recreatiewoningen, (…)” nog moet onderzoeken en aantonen, dat zij het herstructureringsplan in een ‘einddocument’ zal toelichten en Fiorinvest en de gemeente de intentie hebben “om bij een positieve uitkomst van deze fase vervolgstappen met elkaar af te spreken”.
2.11.
Op 26 juni 2019 is het in de intentieovereenkomst bedoelde einddocument bij de gemeente ingediend.
2.12.
Duinrand-West en Duinrand-Oost vallen onder het bestemmingsplan ‘Kop van Schouwen’ (inclusief ‘1e herziening Kop van Schouwen’). Dit bestemmingsplan voorziet in een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om onder bepaalde voorwaarden het bestemmingsplan te wijzigen. Op 24 februari 2020 is bij de gemeente een wijzigingsplan ingediend “voor het mogelijk maken van 100 kampeerhuisjes ten behoeve van de realisatie van het project De Schouwse Valleien West (voorheen Duinrand West)”. Bij de indiening van dit wijzigingsplan (hierna: het wijzigingsplan) zijn onder meer het volgende opmerkingen geplaatst:
“Nog een aantal inhoudelijke opmerkingen bij het wijzigingsplan:

De bestaande zendmast op het terrein Duinrand West zal waarschijnlijk verplaatst moeten worden. Die verplaatsing past niet in de wijzigingsregels, dus daarvoor zal een afzonderlijke procedure moeten worden doorlopen.

Vóór de realisatie van het plan voor west moeten nog een aantal onderzoeken worden uitgevoerd: (…). Die onderzoeken zullen worden uitgevoerd voorafgaand aan het indienen van de omgevingsvergunningaanvraag.
Verder is van belang dat op basis van de stikstofberekeningen een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming moet worden aangevraagd. Wij vragen die vergunning (voor de totale ontwikkeling) aan bij de provincie.
(…)”
2.13.
Op 5 oktober 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) het “Ontwerp-wijzigingsplan Realiseren kampeerhuizen camping Duinrand [adres 2] Burgh-Haamstede” (hierna: het ontwerp-wijzigingsplan) ter inzage gelegd, met de volgende toelichting:
“Het plan
Initiatiefnemer is voornemens camping Duinrand in Burgh-Haamstede te herstructureren. Het betreft de totale transformatie tot één modern en toekomstgericht vakantiepark. Duinrand Recreatie bestaat uit een oostelijk en een westelijk deel (…). Als eerste wordt het westelijke deel getransformeerd. De herstructurering voor het westelijk deel past grotendeels in het bestemmingsplan. Uitzondering hierop is de realisatie van 100 kampeerhuisjes. Om deze kampeerhuisjes mogelijk te maken is er een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan ingediend.
Het plan ziet alleen op Duinrand West ( [adres 2] ). Het oostelijke deel ( [adres 3] ) maakt geen onderdeel uit van dit plan.
(…)”
2.14.
Op 15 december 2020 is vanuit de gemeente aan Duinrand kenbaar gemaakt dat het college voornemens was het ontwerp-wijzigingsplan (gewijzigd) vast te stellen. Dit heeft het college vervolgens bij besluit van 17 december 2020 gedaan (hierna: het wijzigingsplan).
2.15.
Op 12 februari 2021 is – onder meer – door de Vereniging Duinrand Samen Sterk, waarin (een deel van) de huurders zijn, althans waren verenigd (hierna: DSS) tegen het wijzigingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Op 15 februari 2021 is de beroepstermijn verstreken zonder dat een voorlopige voorziening was ingediend, zodat het wijzigingsplan op 16 februari 2021 in werking is getreden.
2.16.
Op 7 mei 2021 heeft Fiorinvest een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van 69 recreatiewoningen op Duinrand-West (hierna: de aanvraag omgevingsvergunning recreatiewoningen).
2.17.
De Afdeling heeft op 1 juli 2021 opdracht gegeven aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) om de voor de beoordeling van het beroep relevante gevolgen van het wijzigingsplan te beschrijven.
2.18.
Op 19 juli 2021 is het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ‘Schouwse Valleien Burgh-Haamstede’ ter inzage gelegd.
2.19.
Op 2 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het verzoek van – onder meer – DSS om het wijzigingsplan te schorsen totdat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan, afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen:
“(…)
4. Fiorinvest heeft in de schriftelijke uiteenzetting en op de zitting toegelicht, dat zij pas met de uitvoering van de voor het eerst in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zal beginnen als het plan onherroepelijk is. Zij zal de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure afwachten en tot dat moment ook geen aanvragen om omgevingsvergunning voor de eerst in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte bouw van kampeerhuisjes indienen.
Gelet op deze toezegging stelt de voorzieningenrechter vast, dat het in werking zijn van het wijzigingsplan voordat in de bodemprocedure wordt geoordeeld over het beroep, op zichzelf in bestuursrechtelijke zin geen onherstelbare gevolgen voor de vereniging en anderen zal hebben.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Het belang van de vereniging en anderen is dan immers uitsluitend gelegen in een voorlopig rechtmatigheidsoordeel van de voorzieningenrechter over het wijzigingsplan ten behoeve van de civiele procedure over de huuropzegging. De voorlopige voorzieningenprocedure bij de bestuursrechter leent zich daar echter niet voor, zoals de vereniging en anderen ter zitting ook hebben erkend.
(…)”
2.20.
De STAB heeft op 17 november 2021 haar advies aan de Afdeling uitgebracht. Ten tijde van de mondelinge behandeling in deze procedure had de Afdeling nog geen uitspraak gedaan in de beroepsprocedure inzake het wijzigingsplan.
2.21.
Op 23 december 2021 heeft de gemeenteraad het nieuwe bestemmingsplan ‘Schouwse Valleien Burgh-Haamstede’ (gewijzigd) vastgesteld. Ten tijde van de mondelinge behandeling (naar het hof begrijpt: bij de rechtbank) lag dit bestemmingsplan (hierna: het bestemmingsplan) ter inzage. In de toelichting op het bestemmingsplan is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
1.1 Aanleiding en doel
Initiatiefnemer is voornemens het bestaande vakantiepark Duinrand aan de [adres 1] te Burgh-Haamstede te herstructureren. Het voornemen betreft de herstructurering van de bestaande deellocaties van Duinrand Recreatie tot vakantiepark ‘De Schouwse Valleien’, tot een modern en toekomstgericht vakantiepark. Duinrand Recreatie (en straks De Schouwse Valleien) bestaat uit een oostelijk en een westelijk deel, namelijk de vakantieparken Duinrand Oost ( [adres 3] ) en Duinrand West ( [adres 2] ). Hoewel beide deelgebieden fysiek van elkaar worden gescheiden door een ander verblijfsrecreatieterrein, vormen beide deelgebieden in functioneren één geheel, met één centrale receptie en centrale voorzieningen op deelgebied West. Beide deelgebieden behoren voorts tot één eigenaar en worden door één ontwikkelaar in samenhang met elkaar gefaseerd ontwikkeld.
Voor deelgebied West is op 15 december 2020 een wijzigingsplan vastgesteld, voor het mogelijk maken van 100 kampeerhuisjes. De overige ontwikkelingen op het westelijk deel zijn mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan ‘Kop van Schouwen’, inclusief ‘1e herziening Kop van Schouwen’. Binnen deelgebied Oost is de realisatie van een gedeelte van de recreatiewoningen niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan ‘Kop van Schouwen’, inclusief ‘1e herziening Kop van Schouwen’. Om die reden wordt voor deelgebied Oost een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Omdat sprake is van één project, met één eigenaar en één ontwikkelaar en met samenhangende ruimtelijke effecten is deelgebied West – bij wijze van consolidatie – eveneens opgenomen in dit bestemmingsplan. De planologische, ruimtelijke en milieueffecten worden voor beide deelgebieden gecombineerd beschreven en getoetst.”
2.22.
Op 15 februari 2022 heeft de gemeente aan Fiorinvest meegedeeld dat zij in de aanvraag omgevingsvergunning recreatiewoningen ontvankelijk is en dat deze aanvraag in beginsel voor 29 maart 2022 zal worden afgehandeld.
Opzegging huurovereenkomsten
2.23.
Duinrand heeft de huurovereenkomsten bij brieven gedateerd 16 december 2020 opgezegd tegen 31 december 2021. Deze brieven zijn in december 2020 door een deurwaarder aan de in Nederland woonachtige huurders betekend en zijn eveneens in december 2020 met een aanvraag voor de betekening daarvan aan de in het buitenland woonachtige huurders naar de ontvangende instanties in het buitenland verzonden. De betekening in het buitenland heeft vervolgens in januari 2021 plaatsgevonden.
2.24.
In de brieven aan de huurders van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen (vakantiehuisjes) is – onder meer – opgenomen dat de huurder recht heeft op vergoeding van de waarde van het kampeermiddel, dat opdracht is gegeven voor een taxatie en dat de huurder zal worden uitgenodigd voor een gesprek teneinde aan de hand van dat taxatierapport concrete afspraken te maken.
2.25.
De huurders hebben de opzegging niet aanvaard en hebben zich op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomsten bij gebreke van een opzeggingsgrond niet rechtsgeldig zijn opgezegd. Een aantal huurders heeft daarnaast een beroep gedaan op onbevoegdheid van Duinrand om de huurovereenkomsten op te zeggen. Voorts heeft een aantal huurders mede het standpunt ingenomen dat de opzegging niet tijdig is gedaan.
2.26.
Duinrand en Fiorinvest hebben gezamenlijk bij aangetekende brief van 16 november 2021 (nogmaals) aan een deel van de huurders, waarvan in deze procedure thans in totaal nog achttien huurders zijn betrokken (hierna weergegeven op volgorde van de (in totaal 34) brieven zoals overgelegd door Duinrand als productie 28: [geïntimeerde 1a] , [geïntimeerde 20a] , [geïntimeerde 13] , [geïntimeerde 34a] , [geïntimeerde 27] , [geint.14a+15] , [naam] , [geïntimeerde 15] , [geïntimeerde 37] , [geïntimeerde 26a] , [geïntimeerde 18a] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 24] , [geïntimeerde 32a] , [geïntimeerde 16] , [geïntimeerde 30a] , [geïntimeerde 19a] en [geïntimeerde 19a] ) de huurovereenkomst opgezegd en wel tegen 31 december 2022.
2.27.
Daarnaast heeft Duinrand bij aangetekende brief van 16 november 2021 (nogmaals) aan een deel van de huurders, waarvan in deze procedure thans nog zeven huurders zijn betrokken (hierna weergegeven op volgorde van de (in totaal 34) brieven zoals overgelegd door Duinrand als productie 28: [persoon C] , [persoon D ] , [persoon E] , [geïntimeerde 39] , [geïntimeerde 8] , [geïntimeerde 22] , [geïntimeerde 29a] de huurovereenkomst opgezegd, ditmaal tegen 31 december 2022.
Taxaties inzake niet verplaatsbare kampeermiddelen
2.28.
[persoon A] heeft namens Fiorinvest opdracht gegeven aan [persoon F] en [persoon G] van VOF [xxx] recreatie bedrijfsmakelaardij te ’s-Hertogenbosch om de niet verplaatsbare kampeermiddelen te taxeren. [xxx] heeft op 4 januari 2021 haar rapport uitgebracht.
2.29.
In april 2021 hebben Taxatie- en adviesbureau [yyy] en [zzz] Makelaars in opdracht van DSS met betrekking tot de niet verplaatsbare kampeermiddelen een taxatierapport uitgebracht.”
3.2.3.
Na de bovenstaande door de kantonrechter vastgestelde feiten hebben zich nog nadere feiten voorgedaan die voor een beoordeling van dit hoger beroep van belang zijn. Het hof zal die nadere feiten opsommen in rov. 3.7 van dit arrest.
Het geding bij de kantonrechter
3.3.1.
In het geding bij de kantonrechter vorderde Duinrand in conventie, samengevat:
  • I. een verklaring voor recht dat de huurovereenkomsten op 31 december 2021 eindigen of zijn geëindigd, althans op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn zullen eindigen;
  • II. veroordeling van de huurders om de door hen gehuurde jaarplaatsen op vakantiepark Duinrand-West uiterlijk 31 december 2021, althans op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • III. veroordeling van de huurders om, indien zij niet binnen de gestelde termijn aan het vonnis voldoen en met de ontruiming in gebreke blijven en Duinrand de ontruiming zelf dient uit te (laten) voeren, de kosten van de ontruiming aan Duinrand te voldoen;
met hoofdelijke veroordeling van de huurders in de proceskosten.
3.3.2.
Aan deze vorderingen heeft Duinrand in de inleidende dagvaarding, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
  • Toen Duinrand de huurovereenkomsten bij brieven van 16 december 2020 opzegde tegen 31 december 2021, was er sprake van een concreet en uitvoerbaar herstructureringsplan. Op dat moment stond immers al vast dat het wijzigingsplan door het college van B&W zou worden vastgesteld, welke vaststelling vervolgens op 17 december 2020 heeft plaatsgevonden. De opzeggingen hebben dus op grond van artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden rechtsgeldig plaatsgevonden.
  • Voor de herstructurering van een deel van Duinrand-West, waarop het merendeel van de jaarplaatsen van de huurders is gelegen, is geen wijziging van het bestemmingsplan vereist. De omgevingsvergunning om op dit deel te mogen bouwen, is op 7 mei 2021 aangevraagd.
  • Voor zover de opzeggingsregeling uit de RECRON-voorwaarden niet van toepassing zou zijn op huurovereenkomsten ter zake jaarplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen (vakantiehuisjes), zijn de opzeggingen ook geldig, onder meer omdat er een zwaarwegende grond is voor de opzegging en Duinrand bij de opzeggingen heeft aangeboden om de waarde van de betreffende vakantiewoningen aan de betreffende huurders te vergoeden.
3.3.3.
De huurders hebben in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
Aansluitend op hun verweer in conventie vorderden een deel van de huurders, namelijk de huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel, in reconventie voorwaardelijk – voor het geval de kantonrechter in conventie zou oordelen dat de huurovereenkomsten van deze huurders zijn geëindigd of zullen eindigen – samengevat, veroordeling van Duinrand tot voldoening van schadevergoeding:
  • primair conform de aan het vonnis te hechten schadeopstelling uit productie 6 en 9 ‘Taxatie [yyy] Verkoop’;
  • subsidiair minimaal conform de aan het vonnis te hechten schadeopstelling uit productie 6 en 9 ‘Taxatie [yyy] Technisch’;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Duinrand in de proceskosten.
3.3.5.
Aan de vordering in voorwaardelijke reconventie hebben de huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd.
Voor zover in deze procedure wordt geoordeeld dat de huurovereenkomsten van de huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel door opzegging door Duinrand zijn geëindigd of zullen eindigen, moet Duinrand aan deze huurders een schadevergoeding voldoen zoals in voorwaardelijke reconventie gevorderd.
3.3.6.
Duinrand heeft in reconventie verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.7.
In het tussenvonnis van 6 oktober 2021 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bevolen. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022.
3.3.8.
In het eindvonnis van 25 mei 2022 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • De Nederlandse rechter is bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Het geschil moet naar Nederlands recht worden beoordeeld (rov. 4.2 en 4.3).
  • De huurovereenkomsten hebben betrekking op de huur van onbebouwde grond. Als de huur van onbebouwde grond voor bepaalde tijd is aangegaan, eindigt de huur volgens artikel 7:228 lid 1 BW wanneer die tijd is verstreken, zonder dat daartoe een opzegging is vereist. Als de huur van onbebouwde grond voor onbepaalde tijd is aangegaan of voor onbepaalde tijd is verlengd, eindigt de huur volgens artikel 7:228 lid 2 BW door opzegging en dient de opzegging te geschieden tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand. Aangezien artikel 7:228 BW van regelend recht is, kan daarvan bij overeenkomst worden afgeweken (rov. 4.6).
  • Op alle in geding zijnde huurovereenkomsten zijn de RECRON-voorwaarden 2016 van toepassing (rov. 4.8).
  • Omdat alle huurovereenkomsten jaarlijks automatisch worden verlengd en alleen door opzegging kunnen worden beëindigd, hebben zij in feite het karakter van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd (rov. 4.9).
  • Duinrand beroept zich op de opzeggingsgrond van artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden 2016. Die bepaling geeft in ieder geval een opzeggrond voor de huur van standplaatsen waarop een verplaatsbaar of niet meer verplaatsbaar kampeermiddel is geplaatst (rov. 4.11).
  • Ook huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel kunnen – gelet op hun karakter van duurovereenkomst voor onbepaalde tijd – worden opgezegd, mits daarvoor een voldoende zwaarwegende grond aanwezig is. Wat die zwaarwegende grond betreft, moet worden aangesloten bij de in artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden 2016 opgenomen opzeggingsgrond en de daarvoor geldende voorwaarden. Daarom moet ook bij de opzegging van deze huurovereenkomsten ingeval van herstructurering, analoog aan het daaromtrent in artikel 11 lid 3 van de RECRON-voorwaarden 2016 bepaalde, een opzegtermijn van ten minste een jaar in acht te worden genomen (rov. 4.15, eerste deel).
  • Daarnaast zal de opzegging van huurovereenkomsten met huurders met niet verplaatsbare kampeermiddelen gepaard moeten gaan met een aanbod tot betaling van een vergoeding die, anders dan de vergoeding als bedoeld in artikel 12 van de RECRON-voorwaarden 2016, (wel) is toegespitst op het op de standplaats aanwezige niet verplaatsbare kampeermiddel (rov. 4.15, tweede deel).
  • Ingevolge artikel 11 lid 1, aanhef en onder h van de RECRON-voorwaarden 2016 kan alleen rechtsgeldig tot opzegging wegens herstructurering worden overgegaan, indien sprake is van een concreet en uitvoerbaar plan, in die zin dat de benodigde vergunning(en), wijziging(en) of ontheffing(en) zijn verleend, dan wel op redelijke termijn te verwachten zijn. Dit betekent dat het enkele hebben van een voldoende concreet herstructureringsplan niet voldoende is. Ook moet – op het moment waarop de huurovereenkomst wordt opgezegd – redelijkerwijs de verwachting bestaan dat dit plan ook kan en zal worden gerealiseerd. Dit betekent niet dat ten tijde van de opzegging alle benodigde vergunningen al moeten zijn verkregen, maar wel dat op dát moment objectief bezien de reële verwachting gerechtvaardigd is, dat de vergunningen op korte termijn zouden kunnen worden verkregen (rov. 4.17).
  • Dat er in december 2020 sprake was van een voldoende concreet herstructureringsplan inzake de realisatie van een nieuw vakantiepark ‘De Schouwse Valleien’, onder meer omvattende de bouw van 100 kampeerhuisjes en 69 vakantiewoningen op Duinrand-West, waartoe op dat moment reeds het wijzigingsplan was vastgesteld, staat vast. Daarmee is echter nog niet gegeven dat op dat moment ook (al) sprake was van een concreet én uitvoerbaar plan in de zin van artikel 11 lid 1, aanhef en onder h van de RECRON-voorwaarden 2016 (rov. 4.18).
  • In december 2021 was nog geen enkele vergunning verleend en behoudens de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de 69 vakantiewoningen, die Fiorinvest pas maanden ná de opzegging van de huurovereenkomsten heeft gedaan en waarop ten tijde van de mondelinge behandeling op 25 maart 2022 inhoudelijk nog niet was beslist (terwijl daarvoor geen wijzigingsplan c.q. bestemmingsplanwijziging nodig was), is van vergunningaanvragen ook niet gebleken. Gelet op dit eigen handelen, of beter gezegd nalaten van Duinrand en/of Fiorinvest, kan bij deze stand van zaken niet worden geoordeeld dat Duinrand en/of Fiorinvest in december 2020 reeds de redelijke verwachting had, althans mocht hebben dat met de realisatie van het herstructureringsplan (wat betreft Duinrand-West), op korte termijn daadwerkelijk zou kunnen worden gestart en zij dáárom in december 2020 reeds tot opzegging van de huurovereenkomsten mocht overgaan (rov. 4.19).
  • Duinrand heeft dus in december 2020 prematuur gehandeld. De huurovereenkomsten zijn daarom toen niet rechtsgeldig opgezegd, zodat de huurovereenkomsten na 31 december 2021 zijn blijven bestaan (rov. 4.20 en 4.21).
  • De brieven van 16 november 2021 zijn waren slechts bedoeld om eventuele gebreken uit de eerder opzeggingsbrieven d.d. 16 december 2020 te repareren, waren niet aan alle huurders gericht en zijn niet te beschouwen als nieuwe opzegging. Aan de beoordeling van een ‘tweede opzegging’ met een nieuw toetsmoment wordt dus niet toegekomen (rov. 4.22).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, samengevat:
  • de vorderingen van Duinrand in conventie afgewezen en Duinrand in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld;
  • verstaan dat niet beslist hoeft te worden op de vorderingen in reconventie omdat de voorwaarde waaronder die vorderingen zijn ingesteld, niet in vervulling is gegaan.
Het geding in hoger beroep
3.4.1.
Duinrand heeft in hoger beroep haar eis in conventie gewijzigd. Zij vordert nu, samengevat:
  • I. een verklaring voor recht dat de huurovereenkomsten van geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b op 31 december 2021 zijn geëindigd, althans zullen eindigen op 31 december 2022, althans op 31 december 2023, althans op een door het hof te bepalen termijn;
  • II. veroordeling van geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b om de door hen gehuurde jaarplaatsen op vakantiepark Duinrand-West, binnen twee weken na het in deze te wijzen arrest, althans op uiterlijk 31 december 2022, althans op uiterlijk 31 december 2023, althans op uiterlijk een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen tijdstip, geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • III. veroordeling van geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b om, indien zij niet binnen de gestelde termijn aan het arrest voldoen en met de ontruiming in gebreke blijven en Duinrand de ontruiming zelf dient uit te (laten) voeren, de kosten van de ontruiming aan Duinrand te voldoen;
  • IV. veroordeling van Duinrand om aan de geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b de in productie 47 genoemde vergoeding te voldoen, althans een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen vergoeding, indien en zodra geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b de door hen gehuurde jaarplaatsen op vakantiepark Duinrand-West geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand hebben gesteld, althans op een door het hof te bepalen moment;
met hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden sub 1 tot en met 41.b in de proceskosten.
3.4.2.
De huurders hebben in hun memorie van antwoord in principaal hoger beroep bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. Volgens de huurders is het in strijd met de goede procesorde dat Duinrand zich in hoger beroep voor het eerst beroept op de huuropzeggingen per 31 december 2023 die zij bij brieven van 20 oktober 2022 heeft gedaan. Volgens de huurders wordt hierdoor hun recht op een volledige behandeling van de zaak in twee instanties geschonden.
3.4.3.
Het hof verwerpt dit bezwaar. Op grond van artikel 130 lid 1 Rv is de eiser in beginsel bevoegd om zijn eis te wijzigen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Uit artikel 353 lid 1 Rv volgt dat artikel 130 Rv ook in hoger beroep van toepassing is, zodat ook een eiswijziging in hoger beroep in beginsel toelaatbaar is. De enkele omstandigheid dat over de gewijzigde eis dan slechts in één instantie wordt beslist, staat niet aan de eiswijziging in de weg. Het hof acht de eiswijziging ook niet in strijd met de goede procesorde. Het onderwerp van de gewijzigde eis sluit aan bij het geschil waarover partijen bij de kantonrechter al geprocedeerd hebben. Het hof zal dus recht doen op de gewijzigde eis.
3.4.4.
Duinrand heeft in principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd tegen het vonnis van 25 mei 2022. Duinrand heeft geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot, kort gezegd, toewijzing van haar gewijzigde eis in conventie.
3.4.5.
De huurders hebben de grieven van Duinrand in principaal hoger beroep bestreden. Voorts hebben de huurders in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd tegen het vonnis van 25 mei 2022. De huurders hebben geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het beroepen vonnis, zo nodig onder verbetering van gronden, met veroordeling van Duinrand in de proceskosten.
Rechtsmacht Nederlandse rechter en toepasselijk recht
3.5.1.
Omdat een deel van de huurders in Duitsland of in België woont, heeft de zaak internationale aspecten. Daarom moet het hof eerst ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Het hof verenigt zich met hetgeen de kantonrechter daarover heeft overwogen in rov. 4.2 van het beroepen vonnis.
3.5.2.
Tussen partijen staat vast dat hun geschil, dat betrekking heeft op de huur van in Nederland gelegen onbebouwde grond, naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.
Hadden de huurders de mogelijkheid moeten krijgen het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie?
3.6.1.
De huurders hebben bij hun bezwaar tegen de eiswijziging terloops opgemerkt dat de huurders op grond van artikel 19 van de RECRON-voorwaarden van Duinrand gedurende vijf weken de mogelijkheid hadden moeten krijgen om hun geschil te laten behandelen door de Geschillencommissie.
3.6.2.
Het hof passeert dit betoog omdat het betrekking heeft op een exceptie die de huurders op grond van artikel 128 lid 3 Rv direct in de conclusie van antwoord bij de kantonrechter naar voren hadden moeten brengen. Omdat zij dat niet hebben gedaan, is het recht om deze exceptie naar voren te brengen vervallen.
3.6.3.
In hun spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling hebben de huurders aangevoerd dat zij bij de tweede en de derde opzegging van de huurovereenkomsten wederom de gelegenheid hadden moeten krijgen om het geschil daarover voor te leggen aan de geschillencommissie. Het hof verwerpt dit betoog omdat de tweede en derde opzegging onderdeel vormen van hetzelfde geschil dat bestaat over de eerste huuropzegging: het geschil over de vraag of Duinrand de huurovereenkomsten mag opzeggen om haar herstructureringsplannen uit te kunnen voeren. Omdat de huurders in hun conclusie van antwoord niet het verweer hebben gevoerd dat zij geen gelegenheid hebben gekregen dit geschil aan de geschillencommissie voor te leggen, is het recht om dat verweer te voeren ten aanzien van de door Duinrand beoogde herstructurering vervallen. Dat Duinrand tijdens het geding een tweede en derde huuropzegging heeft gedaan, voert niet tot een ander oordeel. Om de hiervoor in rov. 3.4.3 genoemde redenen mag Duinrand de tweede en derde huuropzegging in de onderhavige procedure betrekken.
3.6.4.
Daar komt bij dat Duinrand, zoals zij in haar spreekaantekeningen onweersproken uiteen heeft gezet, de huurders voorafgaand aan het starten van de onderhavige procedure, bij haar brief van 25 januari 2021, wel de gelegenheid heeft geboden de opzeggingen die al bij brieven van 16 december 2020 waren gedaan, aan de Geschillencommissie voor te leggen. In zoverre heeft Duinrand voldaan aan het bepaalde in artikel 19 van de RECRON-voorwaarden.
Gebeurtenissen na de door de kantonrechter vastgestelde feiten
3.7.
Inmiddels hebben zich, na de door de kantonrechter vastgestelde feiten, nog nadere feiten voorgedaan die voor een beoordeling van dit hoger beroep van belang zijn. Dit betreft de volgende feiten:
  • a. Duinrand heeft met een aantal van de 78 bij de kantonrechter gedaagde partijen een minnelijke regeling bereikt over het eindigen van de met hen gesloten huurovereenkomsten. Duinrand heeft daarom 41 partijen in dit hoger beroep gedagvaard.
  • b. Op 3 mei 2022 heeft het college van B&W de omgevingsvergunning voor de bouw van 69 recreatiewoningen verleend. Deze vergunning is op 2 juni 2022 verzonden.
  • c. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op het beroep dat DSS op 12 februari 2021 heeft ingesteld tegen het door het college bij besluit van 17 december 2020 vastgestelde wijzigingsplan. De ABRS heeft bij deze uitspraak de beroepen gegrond verklaard en het besluit van 17 december 2020 vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven.
  • d. Bij brieven van 20 oktober 2022 heeft Duinrand, althans Fiorinvest, de huurovereenkomsten met betrekking tot de nu nog in hoger beroep betrokken huurders (nogmaals) opgezegd, ditmaal tegen 31 december 2023.
  • e. De kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft, rechtdoende als voorzieningenrechter, op 30 maart 2023 een kortgedingvonnis gewezen tussen dertig huurders als eisers en Duinrand als gedaagde. In rov. 4.8 van dat vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:
“Bovendien geldt dat Duinrand op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de Wet natuurbescherming voorschrijft dat het amfibiescherm over de volledige lengte van de grens tussen het vakantiepark en het duingebied moet worden geplaatst. Zij heeft echter ook verklaard dat zij daaraan niet kan voldoen omdat er nog een aantal huurders op het park verblijven en zij geen hekken in hun tuinen kan plaatsen. Duinrand handelt derhalve hoe dan ook in strijd met de Wet natuurbescherming.”
  • f. Bij besluit van 28 maart 2023 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland onder meer besloten dat geen vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbeheer nodig is voor, kort gezegd, de uitvoering van het door Duinrand beoogde herstructureringsplan.
  • g. Bij uitspraak van 29 maart 2023 heeft de ABRS het beroep van DSS en anderen dat is ingesteld tegen het op 23 december 2021 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan “De Schouwse Valleien Burgh Haamstede” ongegrond verklaard.
  • h. Bij beslissing op bezwaar van 4 april 2023, verzonden op 6 april 2023, heeft het college van B&W het bezwaar van enkele bezwaarmakers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 69 recreatiewoningen en het aanleggen van bijbehorende werken op het recreatiepark gegrond verklaard, dat besluit herroepen en een nieuw besluit genomen, inhoudende de verlening van een omgevingsvergunning voor 50 recreatiewoningen en het aanleggen van bijbehorende werken op het recreatiepark.
  • i. De zojuist bedoelde bezwaarmakers hebben via een beroepschrift van 11 mei 2023 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team Bestuursrecht, beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 4 april 2023 waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van 50 recreatiewoningen.
  • j. Van de oorspronkelijke 346 huurders verbleven er ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog 28 op Duinrand-West. Duinrand heeft inmiddels met 8 van die huurders/standplaatshouders alsnog een minnelijke regeling bereikt.
Vooropstelling
3.8.1.
Alvorens de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep te behandelen, stelt het hof het volgende voorop.
3.8.2.
De in geding zijnde huurovereenkomsten hebben betrekking op de huur van onbebouwde grond (standplaatsen voor kampeermiddelen). Dat de huurders (of hun voorgangers) op de standplaatsen kampeermiddelen zoals onder meer stacaravans of vakantiehuisjes hebben geplaatst, brengt geen verandering in het feit dat slechts onbebouwde grond is verhuurd. Bijzondere wettelijke bepalingen over de huur van woonruimte, bedrijfsruimte of andere gebouwde onroerende zaken, zijn dus niet van toepassing.
3.8.3.
Dit brengt mee dat op de beëindiging van de in geding zijnde huurovereenkomsten
art. 7:228 BW van toepassing is. Volgens lid 1 van dat artikel eindigt een huur die voor bepaalde tijd is aangegaan, zonder dat daartoe een opzegging vereist is, wanneer die tijd is verstreken. Volgens lid 2 van het artikel eindigt een huur die voor onbepaalde tijd is aangegaan of voor onbepaalde tijd is verlengd, door opzegging. Heeft de huur betrekking op een onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is, dan dient de opzegging te geschieden tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand.
3.8.4.
Artikel 7:228 BW is van regelend recht. Partijen kunnen bij overeenkomst afwijken van artikel 7:228 BW. In het onderhavige geval zijn op alle huurovereenkomsten de RECRON-voorwaarden 2016 van toepassing. Weliswaar is een deel van de huurovereenkomsten gesloten toen de RECRON-voorwaarden 2003 golden en een deel toen de RECRON-voorwaarden 2008 golden, maar in alle gevallen is in artikel 3 van de RECRON-voorwaarden bepaald dat de overeenkomst na elk jaar automatisch met een jaar wordt verlengd “onder de dan geldende voorwaarden”, zodat inmiddels op alle huurovereenkomsten de RECRON-voorwaarden 2016 van toepassing zijn. Beide partijen hebben zich dienovereenkomstig ten aanzien van alle in dit geding zijnde overeenkomsten beroepen op onderdelen van de RECRON-voorwaarden 2016. De RECRON-voorwaarden 2016 bevatten in artikel 11 een regeling over opzegging van de huurovereenkomsten voor vaste standplaatsen, waarbij is afgeweken van artikel 7:228 BW.
3.8.5.
Artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden bepaalt aan welke voorwaarden een herstructureringsplan van een verhuurder (ondernemer) moet voldoen als hij, omdat hij een herstructureringsplan voor het terrein wil gaan uitvoeren, de huur wil opzeggen van een standplaats waarop een “verplaatsbaar of een niet meer verplaatsbaar kampeermiddel” (stacaravan, chalet en dergelijke) is geplaatst. Om vanwege een beoogde herstructurering tot opzegging van de huur van zo’n standplaats te kunnen overgaan, moet de ondernemer volgens het genoemde artikelonderdeel een concreet en uitvoerbaar herstructureringsplan hebben in die zin dat een eventueel benodigde vergunning, wijziging of ontheffing van het bestemmingsplan is verleend, dan wel op redelijke termijn te verwachten is. Een deel van de huurders gebruikt het gehuurde als standplaats voor een dergelijk verplaatsbaar (of niet meer verplaatsbaar) kampeermiddel. Op hun huurovereenkomsten is (onder meer) artikel lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden van toepassing.
3.8.6.
Het andere deel van de in dit geding betrokken huurders (de eisers in voorwaardelijke reconventie) gebruikt het gehuurde als standplaats voor een niet verplaatsbaar kampeermiddel (vakantiehuisje). De RECRON-voorwaarden 2016 bevatten geen regeling voor de situatie waarin de verhuurder de huur van een dergelijke standplaats vanwege een beoogde herstructurering wil opzeggen. Of, en onder welke voorwaarden, de huur van een dergelijke standplaats kan worden opgezegd vanwege een beoogde herstructurering, wordt in het onderstaande beoordeeld.
Over grief 1 in principaal hoger beroep: hebben de huurovereenkomsten ter zake de standplaatsen het karakter van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd?
3.9.1.
In rov. 4.9 van het beroepen vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de in geding zijnde huurovereenkomsten, omdat zij jaarlijks automatisch worden verlengd en alleen door opzegging kunnen worden beëindigd, in feite het karakter hebben van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.9.2.
Grief 1 in principaal hoger beroep is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op deze grief betoogt Duinrand dat de huurovereenkomsten ter zake de standplaatsen vanaf het moment dat zij zijn aangegaan, telkens lopen voor de duur van een jaar. Het gaat volgens Duinrand dus niet over duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, maar om huurovereenkomsten voor bepaalde tijd. Dat partijen in dit geval, in afwijking van artikel 7:228 lid 1 BW, zijn overeengekomen dat de huur niet van rechtswege eindigt na de overeengekomen tijd maar dat daarvoor opzegging nodig is, maakt de overeenkomst niet tot een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd aldus Duinrand.
3.9.3.
Het hof constateert dat de in geding zijnde huurovereenkomsten niet zijn aangegaan met het doel om voor één bepaalde periode te gelden en dan te eindigen (zoals bijvoorbeeld de huur van gereedschappen voor een bepaalde klus). Het gaat daarentegen om huurovereenkomsten die jaarlijks automatisch worden verlengd, die in de praktijk vele jaren tot tientallen jaren plegen te blijven bestaan, en die op grond van de toepasselijke contractuele voorwaarden alleen door opzegging kunnen eindigen. Het hof deelt daarom het oordeel van de kantonrechter dat de in geding zijnde huurovereenkomsten in feite het karakter hebben van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Er is bij deze overeenkomsten geen sprake van dat zij zonder opzegging eindigen door het enkele verloop van de overeengekomen tijd. Het hof verwerpt daarom grief 1 in principaal hoger beroep.
Over de grief in incidenteel hoger beroep: zijn de huurovereenkomsten voor staanplaatsen voor niet verplaatsbare kampeermiddelen (vakantiehuisjes) opzegbaar?
3.10.1.
Door middel van de grief in incidenteel hoger beroep stellen de huurders dat de huurovereenkomsten voor standplaatsen voor niet verplaatsbare kampeermiddelen niet opgezegd kunnen worden.
3.11.2.
Het hof acht het bij de beoordeling van deze grief van belang om te citeren wat de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141 (Goglio-arrest):
“3.6.2 Of en, zo ja, onder welke voorwaarden een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan, opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.
Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (…)
3.6.3
Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden.
3.6.4
Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (…).
3.6.5
Opmerking verdient dat het hiervoor in 3.6.2 overwogene niet wegneemt dat het mogelijk is dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar is. De wederpartij van degene die zich op de niet-opzegbaarheid beroept, kan daartegen, overeenkomstig het hiervoor in 3.6.4 overwogene, onder omstandigheden een beroep doen op, kort gezegd, de art. 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW. (…)”
3.11.3.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de RECRON-voorwaarden geen regeling bevatten over het vanwege een beoogde herstructurering opzeggen van de huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen, en dat dus aan de hand van het kader van het zojuist geciteerde Goglio-arrest moet worden bepaald of, en zo ja onder welke voorwaarden dergelijke opzeggingen kunnen plaatsvinden. De kantonrechter heeft vervolgens in rov. 4.15 onder meer geoordeeld dat de huurovereenkomsten van standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel kunnen worden opgezegd indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond aanwezig is.
3.11.4.
In de toelichting op de grief in incidenteel hoger beroep betogen de huurders dat uit de RECRON-voorwaarden volgt dat huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen niet kunnen worden opgezegd vanwege een beoogde herstructurering. Volgens de huurders bevatten de RECRON-voorwaarden ten aanzien van staanplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen enkele limitatieve opzeggingsgronden en behoort herstructurering daar niet toe.
3.11.5.
Duinrand heeft de grief in incidenteel hoger beroep bestreden. Volgens Duinrand bevatten de RECRON-voorwaarden geen limitatieve opsomming van opzeggingsgronden en kunnen huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen dus wel degelijk worden opgezegd vanwege een beoogde herstructurering. Duinrand heeft zich in dit kader onder meer beroepen op de ‘Vaknota Herstructurering’ (een toelichting van de RECRON bij de RECRON-voorwaarden 2016).
3.11.6.
Het hof stelt voorop dat de RECRON-voorwaarden bestemd zijn om te gelden voor overeenkomsten tussen partijen die bij het opstellen van die voorwaarden niet betrokken zijn geweest. Tussen partijen staat vast dat de uitleg van de RECRON-voorwaarden daarom moet plaatsvinden aan de hand van de zogeheten cao-norm. Volgens vaste rechtspraak (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, rov. 3.4.2 en de daar genoemde rechtspraak) houdt de cao-norm in:
“dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.”
3.11.7.
Het voorgaande brengt mee dat de Vaknota Herstructurering geen rol kan spelen bij de uitleg van de RECRON-voorwaarden 2016. Tussen partijen staat immers vast dat de Vaknota Herstructurering een intern stuk van de RECRON is, dat niet kenbaar is gemaakt aan de individuele huurders met wie de in geding zijnde huurovereenkomsten zijn gesloten. Het hof zal de Vaknota Herstructurering daarom buiten beschouwing laten bij de verdere beoordeling van het geschil.
3.11.8.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de RECRON-voorwaarden 2016, met inachtneming van een uitleg daarvan naar objectieve maatstaven in overeenstemming met de cao-norm, geenszins dat de RECRON-voorwaarden ten aanzien van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen een limitatieve opsomming van opzeggingsgronden bevatten en dat opzegging wegens herstructurering daarom niet mogelijk zou zijn. Met andere woorden: De RECRON-voorwaarden sluiten opzegging van een huurovereenkomst ter zake een standplaats met een niet verplaatsbaar kampeermiddel niet uit. Het hof acht voor deze uitleg het volgende van belang:
  • In de considerans van de RECRON-voorwaarden wordt benadrukt dat alleen onbebouwde grond wordt gehuurd en dat de huur een tijdelijk karakter heeft.
  • In de considerans van de RECRON-voorwaarden wordt benadrukt dat de huur onder meer door de ondernemer kan worden beëindiging en dat dit gevolgen heeft voor het op de vaste plaats geplaatste kampeermiddel.
  • In de considerans van de RECRON-voorwaarden staat dat de opzegging wegens herstructurering van de niet verplaatsbare kampeermiddelen in de voorwaarden niet geregeld is, en dat het in die gevallen aan de contractanten is om zelf een oplossing te vinden, bij gebreke waarvan elk der partijen zich kan wenden tot de Geschillencommissie of de burgerlijk rechter.
Dat opzegging van de huur van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen wegens een beoogde herstructurering niet mogelijk is, valt niet te lezen in de considerans en ook niet elders in de RECRON-voorwaarden. De RECRON-voorwaarden houden slechts in dat het in die gevallen aan de contractanten is om zelf een oplossing te vinden, bij gebreke waarvan elk der partijen zich kan wenden tot de Geschillencommissie of de burgerlijk rechter. De RECRON-voorwaarden laten het dus aan partijen, de Geschillencommissie of de rechter om in een concrete situatie te bepalen of en onder welke voorwaarden opzegging van de huur van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen wegens een beoogde herstructurering mogelijk is. Uit de RECRON-voorwaarden volg dienovereenkomstig ook niet dat de opsomming van opzeggingsgronden die daarin wel zijn geregeld ten aanzien van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen, limitatief is.
3.11.9.
Daar komt bij dat de door de huurders bepleite uitleg van de RECRON-voorwaarden zou leiden tot het rechtsgevolg dat de huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel nimmer vanwege een herstructurering zouden kunnen worden opgezegd, en dat het uitvoeren van een herstructurering van een recreatieterrein met dergelijke standplaatsen dus blijvend onmogelijk zou zijn. Het hof acht dat geen aannemelijk beoogd rechtsgevolg.
3.11.10.
De huurders hebben nog aangevoerd dat bij twijfel over de betekenis van de RECRON-voorwaarden, de voor hen gunstigste uitleg moet prevaleren op grond van artikel 6:238 lid 2 BW. Dit betoog kan de huurders niet baten. Naar het oordeel van het hof is er in dit geval redelijkerwijs geen twijfel over de betekenis van de RECRON-voorwaarden. Het is naar het oordeel van het hof duidelijk dat de RECRON-voorwaarden opzegging van de huur van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen wegens een beoogde herstructurering niet uitsluiten.
3.11.11.
De huurders kunnen dus niet worden gevolgd in hun stelling dat de opzegging van de huur van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen wegens een beoogde herstructurering door de RECRON-voorwaarden wordt uitgesloten. De RECRON-voorwaarden hebben die kwestie uitdrukkelijk ongeregeld gelaten. Het is evident dat daarmee niet is beoogd om terug te vallen op artikel 7:228 BW en dat niet is beoogd dat zonder gegronde reden kan worden opgezegd. Dat staat ook niet in de considerans. Dit leidt tot toepasselijkheid van de hiervoor in rov. 3.11.2 geciteerde maatstaven uit het Goglio-arrest. Dat brengt mee dat de huurovereenkomsten ter zake de standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen in beginsel opzegbaar zijn, zij het dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat.
3.11.12.
Omdat opzegging van de in geding zijnde huurovereenkomsten ter zake de standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen niet per definitie onmogelijk is, verwerpt het hof de grief in incidenteel hoger beroep. Het hof zal in incidenteel hoger beroep geen proceskostenveroordeling uitspreken omdat dit verweer hoe dan ook aan de orde had moeten komen aangezien, zoals verderop blijkt, het principaal hoger beroep ten dele doel treft en dat tot gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen in conventie leidt.
Over grief 2 in principaal hoger beroep: moet ten aanzien van standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel bij de invulling van de zwaarwegende opzeggingsgrond aansluiting worden gezocht bij artikel 11 lid 1 sub h van de RECRON-voorwaarden?
3.12.1.
De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis voorts geoordeeld:
  • dat opzegging van de huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen kan plaatsvinden als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat;
  • dat wat de voor opzegging noodzakelijke zwaarwegende grond betreft, moet worden aangesloten bij de in artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden 2016 opgenomen opzeggingsgrond en de daarvoor geldende voorwaarden;
  • dat de opzegging gepaard moeten gaan met een aanbod tot betaling van een vergoeding die, anders dan de vergoeding als bedoeld in artikel 12 van de RECRON-voorwaarden 2016, (wel) is toegespitst op het op de standplaats aanwezige niet verplaatsbare kampeermiddel.
3.12.2.
Door middel van grief 2 in principaal hoger beroep betoogt Duinrand naar de kern genomen dat er geen aanleiding is om bij de beantwoording van de vraag of zij vanwege de door haar beoogde herstructurering een zwaarwegende grond heeft om tot opzegging van de huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel over te gaan, aansluiting te zoeken bij artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden 2016. Volgens Duinrand is slechts van belang of haar opzegging voldoet aan de eisen die volgen uit het Goglio-arrest van 2 februari 2018, en heeft zij aan die eisen voldaan omdat zij:
  • met de door haar voorgenomen herstructurering van het recreatieterrein een voldoende zwaarwegende grond heeft voor de opzegging;
  • een voldoende lange opzegtermijn in acht heeft genomen;
  • bij de opzegging schadevergoeding heeft aangeboden.
3.12.3.
Of Duinrand bij haar huuropzeggingen heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen, zal het hof hierna bij de behandeling van de grieven 4 en 5 in principaal hoger beroep beoordelen. Wat Duinrand met grief 2 in principaal hoger beroep beoogt, is aan het hof niet geheel duidelijk. Duinrand heeft in de punten 27 en 29 van de memorie van grieven immers primair het standpunt ingenomen dat zij (ook) de huurovereenkomsten ter zake standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel mocht opzeggen overeenkomstig artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden. De kantonrechter heeft dat standpunt in die zin gevolgd dat de kantonrechter bij de beoordeling van de vraag of de grond voor de opzegging voldoende zwaarwegend is en bij de beoordeling van de vraag of een voldoende lange opzegtermijn in acht is genomen, aansluiting heeft gezocht bij de in artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden 2016 genoemde voorwaarden.
3.12.4.
Duinrand heeft in de toelichting op de grief ook niet verdedigd dat aan opzegging van de huur van standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel minder zware eisen zouden moeten worden gesteld dan aan opzegging van de huur van standplaatsen met een verplaatsbaar (of niet meer verplaatsbaar) kampeermiddel. Dat ligt naar het oordeel van het hof ook niet voor de hand. Het hof verwerpt daarom de grief 2 in principaal hoger beroep. Het hof zal evenals de kantonrechter aansluiting zoeken bij artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden 2016 bij de beoordeling van de vraag of de grond voor de opzegging van de huur van standplaatsen met een niet verplaatsbaar kampeermiddel voldoende zwaarwegend is en bij de beoordeling van de vraag of een voldoende lange opzegtermijn in acht is genomen.
Over grief 3 in principaal hoger beroep: uitleg van de maatstaf van artikel 11 lid 1 sub h van de RECRON-voorwaarden
3.13.1.
De kantonrechter heeft in rov. 4.17 van het beroepen vonnis onder meer overwogen dat pas tot opzegging van huurovereenkomsten van standplaatsen wegens herstructurering kan worden overgegaan als sprake is van een concreet en uitvoerbaar herstructureringsplan, en dat dit meebrengt dat op het moment van de huuropzegging objectief bezien de reële verwachting gerechtvaardigd moet zijn, dat alle benodigde vergunningen op korte termijn kunnen worden verkregen. Ook aan het slot van rov. 4.18 heeft de kantonrechter overwogen dat vereist is dat op het moment van de huuropzegging objectief bezien de reële verwachting gerechtvaardigd is, dat alle benodigde vergunningen op korte termijn kunnen worden verkregen.
3.13.2.
Grief 3 in principaal hoger beroep is tegen deze overwegingen gericht. In de toelichting op de grief stelt Duinrand dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat er sprake moet zijn van een gerechtvaardigde verwachting dat de vergunningen op “korte termijn” worden verleend. Duinrand heeft erop gewezen dat artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden als voorwaarde voor huuropzegging stelt dat de eventueel benodigde wijziging van het bestemmingsplan of vergunningen op “redelijke termijn” te verwachten zijn.
3.13.3.
Deze grief is terecht voorgedragen. In artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden valt niet te lezen dat ten tijde van de huuropzegging objectief bezien de reële verwachting gerechtvaardigd moet zijn, dat alle benodigde vergunningen op “korte termijn” kunnen worden verkregen. Het hof acht een dergelijke eis gelet op de aard en omvang van herstructureringsprojecten als het onderhavige – zoals van algemene bekendheid is en dit in concreto ook het geval is – ook niet gerechtvaardigd. Overeenkomstig artikel 11 lid 1 onder h moet de toets zijn of de benodigde vergunning, wijziging of ontheffing van het bestemmingplan op “redelijke termijn” te verwachten is. Hoe lang die “redelijke termijn” is, kan niet met meetkundige precisie worden vastgesteld. Of aan die eis is voldaan, moet aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald.
3.13.4.
Het hof zal hierna bij de behandeling van de grieven 4 en 5 in principaal hoger beroep beoordelen of in dit geval aan de genoemde eis is voldaan.
Over de grieven 4 en 5 in principaal hoger beroep: voldoen de opzeggingen aan de vereisten van artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden en aan de eventueel te stellen nadere eis ten aanzien van het aanbieden van schadevergoeding?
3.14.1.
Het hof zal de grieven 4 en 5 in principaal hoger beroep gezamenlijk behandelen. Deze grieven leggen aan het hof de vraag voor of sprake is van geldige huuropzeggingen:
  • bij de huuropzeggingen die Duinrand bij brieven gedateerd 16 december 2020 heeft gedaan tegen 31 december 2021;
  • bij de huuropzeggingen die Duinrand en Fiorinvest bij aangetekende brieven van 16 november 2021 hebben gedaan tegen 31 december 2022;
  • bij de huuropzeggingen die Duinrand en Fiorinvest gezamenlijk hebben gedaan bij brieven van 20 oktober 2022 tegen 31 december 2023.
3.14.2.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat ten tijde van de huuropzeggingen van 16 december 2020 nog geen sprake was van een uitvoerbaar herstructureringsplan in de zin van artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden. Volgens de kantonrechter hebben deze huuropzeggingen daarom geen werking gehad, zodat de huurovereenkomsten na 31 december 2021 zijn blijven bestaan.
3.14.3.
Een onderdeel van grief 4 in principaal hoger beroep is tegen dat oordeel gericht. Het hof verwerpt dat onderdeel van de grief. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat ten tijde van de opzeggingen van december 2020 nog geen sprake was van een uitvoerbaar herstructureringsplan in dier voege dat de benodigde vergunning, wijziging of ontheffing op redelijke termijn te verwachten was. Daarbij acht het hof onder meer van belang dat Fiorinvest de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de 69 vakantiewoningen pas op 7 mei 2021, dus pas maanden ná de opzegging van de huurovereenkomsten bij de op 16 december 2020 gedateerde brieven, heeft gedaan. Bovendien was nog beroep aanhangig bij de Afdeling tegen het door het college vastgestelde wijzigingsplan. Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat Duinrand in december 2020 al de verwachting mocht hebben dat op redelijke termijn daadwerkelijk met het feitelijke uitvoering van het herstructureringsplan kon worden gestart en dat zij daarom al in december 2020 tot opzegging van de huurovereenkomsten mocht overgaan.
3.14.4.
Daar komt bij dat ten aanzien van een deel van de in geding zijnde standplaatsen niet Duinrand maar Fiorvest de verhurende partij was. Ten aanzien van dat deel van de standplaatsen is de huuropzegging door de verkeerde partij (Duinrand in plaats van Fiorinvest) verzonden. Dat Duinrand toen mede namens Fiorinvest heeft opgezegd, hetgeen volgens Duinrand zou volgen uit de exploitatieovereenkomst, blijkt niet uit de opzeggingsbrieven. Deze opzeggingen hebben ook om die reden geen werking gehad. Ook dat bracht mee, zoals de huurders hebben aangevoerd, dat nog geen sprake was van een op redelijke termijn uitvoerbaar herstructureringsproject.
3.14.5.
In het midden kan dus blijven of de opzeggingen bij de op 16 december 2020 gedateerde brieven, die door de buitenlandse huurders pas na 1 januari 2021 zijn ontvangen, gelet op de opzegtermijn van 1 jaar tijdig hebben plaatsgevonden.
3.14.6.
Ten aanzien van de huuropzeggingen die Duinrand en Fiorinvest gezamenlijk bij aangetekende brieven van 16 november 2021 hebben gedaan tegen 31 december 2022, geldt een vergelijkbaar probleem. Deze huuropzeggingen zijn slechts aan een relatief klein aantal huurders verzonden. Aan een groot aantal van de huurders is op 16 november 2021 geen tweede huuropzegging verzonden en met hen zou, in aanmerking nemende dat de eerste huuropzegging om meerdere redenen geen werking heeft gehad, de huurovereenkomst niet op 31 december 2022 eindigen. Op die grond was er 16 november 2021 (noch kort daarna) nog steeds geen op redelijke termijn uitvoerbaar herstructureringsplan. Duinrand heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat er op redelijke termijn een uitvoerbaar herstructureringsplan was zolang niet aan alle, of in elk geval aan het merendeel van de betrokken huurders een geldige huuropzegging was gedaan.
3.14.7.
Ook was ten tijde van deze opzeggingen van 16 november 2021 het bestuursrechtelijk traject naar het oordeel van het hof nog niet zover gevorderd dat al kon worden gezegd dat sprake was van een uitvoerbaar herstructureringsplan. De in rov. 2.20 tot en met 2.22 van het beroepen vonnis genoemde stappen waren toen nog niet gezet, en de in rov. 3.7 onder b, c, f, g en h genoemde ontwikkelingen hadden toen ook nog niet plaatsgevonden. Het hof verwerpt ook om deze redenen de op de opzeggingen van 16 november 2021 betrekking hebbende grief 5 in principaal hoger beroep.
3.14.8.
In de toelichting op grief 4 in principaal hoger beroep heeft Duinrand voorts een beroep gedaan op de huuropzeggingen die zij op 20 oktober 2022 heeft gedaan tegen 31 december 2023. Volgens Duinrand is ten aanzien van deze opzeggingen in elk geval aan artikel 11 lid 1 onder h van de RECRON-voorwaarden 2016 voldaan omdat ten tijde van deze opzeggingen het wijzigingsplan als gevolg van de uitspraak van de ABRS van 6 juli 2022 onherroepelijk was geworden en de omgevingsvergunning voor de bouw van de beoogde 69 recreatiewoningen was verleend.
3.14.9.
Dit onderdeel van grief 4 in principaal hoger beroep slaagt. Naar het oordeel van het hof was omstreeks oktober 2022 voldaan aan de uit artikel 11 lid 1 onder h voortvloeiende maatstaf dat sprake was van een concreet en uitvoerbaar plan, “in die zin dat een eventueel benodigde vergunning, wijziging of ontheffing van het bestemmingsplan is verleend, dan wel op redelijke termijn te verwachten is.” Dit blijkt ook uit de ontwikkelingen daarna. De huurders hebben bij gelegenheid van de mondelinge behandeling erkend dat inmiddels niet alleen sprake is van een onherroepelijk wijzigingsplan, maar ook van een onherroepelijk bestemmingsplan op grond waarvan het herstructureringsplan uitvoerbaar is, terwijl inmiddels ook onherroepelijk vast staat dat er geen natuurvergunning nodig is voor de uitvoering van het plan. Naar het oordeel van het hof was de situatie in oktober 2022 zodanig dat tot de huuropzeggingen kon worden overgegaan, en wordt dit bevestigd door de ontwikkelingen die zich daarna hebben voorgedaan. Dat die ontwikkelingen nog enige tijd hebben gevergd voert niet tot een ander oordeel. Het tijdsverloop dat in het bestuursrechtelijk traject nodig is geweest, is mede een gevolg geweest van de door de huurders ingestelde bezwaren en beroepen. Ook de omstandigheid dat op grond van de beslissing op bezwaar van 4 april 2023 het aantal te realiseren recreatiewoningen moet worden teruggebracht van 69 naar 50, leidt niet tot een ander oordeel. Dat in het herstructureringsplan dergelijke aanpassingen moeten worden aangebracht, brengt niet mee dat geen sprake is van een uitvoerbare herstructurering.
Andere nog te behandelen verweren van de huurders
3.15.1.
Omdat grief 4 met betrekking tot de derde huuropzegging slaagt en dit tot gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van Duinrand kan leiden, moet het hof onderzoeken of de huurders nog andere verweren hebben gevoerd die van belang zijn.
3.15.2.
Het hof stelt voorop dat de huurders niet hebben betwist dat de derde huuropzegging tijdig (met inachtneming van een termijn van meer dan 1 jaar) en door de juiste personen heeft plaatsgevonden.
3.15.3.
De huurders hebben als verweer aangevoerd dat de wens van Duinrand om een herstructureringsplan uit te voeren, geen zwaarwegende grond voor opzegging van de huurovereenkomsten ter zake de niet verplaatsbare kampeermiddelen oplevert.
3.15.4.
Het hof verwerpt dat verweer. Naar het oordeel van het hof heeft Duinrand voldoende onderbouwd dat er vanwege de mate van gedateerdheid van het recreatiepark, de daaraan naar huidige maatstaven te stellen eisen en de in verband daarmee noodzakelijke behoefte aan voldoende inkomsten, een voldoende zwaarwegende grond is voor de opzegging van de huurovereenkomsten.
3.15.5.
Het hof verwerpt ook het verweer van de huurders dat niet Duinrand maar Fiorinvest het herstructureringsplan gaat uitvoeren, en dat Duinrand daarom de huur niet vanwege de beoogde herstructurering zou kunnen opzeggen. Dat verweer stuit af op de tussen Duinrand en Fiorinvest gesloten exploitatieovereenkomst.
3.15.6.
De huurders hebben als verweer voorts aangevoerd dat aan de huurders van de standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen geen redelijke vergoeding is aangeboden bij de opzegging van de huurovereenkomsten, en dat de opzeggingen jegens hen om die reden niet rechtsgeldig zijn.
3.15.7.
Het hof stelt voorop dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de onderhavige huurovereenkomsten en de omstandigheden van het geval meebrengen dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Tussen partijen staat vast dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval, mede gelet op het Goglio-arrest (zie hiervoor, rov.3.11.2), meebrengen dat aan de huurders van de standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen een schadevergoeding moet worden toegekend die afwijkt van de forfaitaire bedragen die in de RECRON-voorwaarden 2016 worden genoemd ten aanzien van de opzegging van de huur van standplaatsen met verplaatsbare kampeermiddelen.
3.15.8.
Het hof constateert dat Duinrand in haar opzeggingsbrieven van 20 oktober 2022, voor zover gericht aan de huurders van de standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen, onder meer het volgende heeft vermeld:
“Duinrand, althans Fiorinvest, biedt hierbij nogmaals aan om de waarde van uw
kampeermiddel te vergoeden op grond van het taxatierapport dat reeds aan is u
overgelegd.”
Dit sluit aan op hetgeen Duinrand reeds in haar opzeggingsbrieven van 16 december 2020 aan de huurders van de standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen had opgenomen, te weten:
“Op grond van de Recron-voorwaarden heeft u ook recht op vergoeding van de waarde van uw huisje (lees: niet verplaatsbare kampeermiddel). In dat verband hebben wij reeds opdracht gegeven aan een onafhankelijk taxateur om uw huisje te laten taxeren. Zodra wij over het taxatierapport van uw huisje beschikken, zullen wij dit aan u verstrekken. Ook zal u dan uitgenodigd worden voor een gesprek om dit taxatierapport te bespreken en concrete afspraken te maken.”
De taxaties betreffende de verschillende niet verplaatsbare kampeermiddelen zijn neergelegd in het door Duinrand bij de inleidende dagvaarding als productie 19 overgelegde rapport van VOF [xxx] recreatie bedrijfsmakelaardij van 4 januari 2021. In dat rapport is rekening gehouden met individuele verschillen tussen de vakantiehuisjes, en is voor ieder vakantiehuisje een waarde getaxeerd.
3.15.9.
Naar het oordeel van het hof heeft Duinrand hiermee op toereikende wijze voldaan aan de in dit geval uit de rechtspraak over duurovereenkomsten voortvloeiende eis dat de
opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Anders dan aan de orde was in het door de huurders genoemde arrest van het hof Den Haag van 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:17 (De Ridderhof), heeft Duinrand niet volstaan met het aanbieden van de relatief lage forfaitaire bedragen die thans nog voor verplaatsbare kampeermiddelen worden genoemd in de RECRON-voorwaarden 2016, maar heeft Duinrand taxaties laten verrichten die rekening houden met de individuele vakantiehuisjes. Voorts heeft Duinrand zich open gesteld voor nader overleg. Het hof verwerpt daarom het standpunt van de huurders dat de opzeggingen ongeldig moeten worden geacht omdat geen schadevergoeding is aangeboden.
3.15.10.
Ook overigens is geen sprake van verweren van de huurders die leiden tot het oordeel dat de opzeggingen tegen 31 december 2023 ongeldig zijn.
Op dit moment te trekken conclusies in principaal hoger beroep, in incidenteel hoger beroep en in conventie
3.16.1.
Het voorgaande brengt mee dat het principaal hoger beroep ten dele doel heeft getroffen. De derde huuropzegging is rechtsgeldig. Dit brengt mee dat de gewijzigde vordering I in conventie in dier voege zal worden toegewezen dat het hof voor recht zal verklaren dat de huurovereenkomsten van de in de kop van dit arrest genoemde geïntimeerden op 31 december 2023 zullen eindigen.
3.16.2.
Dit brengt mee dat ook de in conventie onder II gevorderde veroordeling tot ontruiming tegen deze geïntimeerden toewijsbaar is. De huurders hebben het hof verzocht om een ruime ontruimingstermijn te hanteren. Het hof ziet daarvoor aanleiding, omdat met name de huurders van de standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen de nodige werkzaamheden zullen moeten (laten) verrichten om de vakantiehuisjes van de standplaatsen te verwijderen, en daarvoor mogelijk een aannemer zullen moeten inschakelen. Het hof zal de huurders daarom veroordelen om de door elk van hen gehuurde standplaats uiterlijk op 31 maart 2024 geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand te stellen. Het hof tekent hierbij aan dat beide partijen taxatierapporten in het geding hebben gebracht ter zake de vakantiehuisjes. Het hof gaat er daarom vanuit dat er voldoende feitelijke gegevens over de vakantiehuisjes zijn vastgelegd om op een later moment over de in reconventie vast te stellen schadevergoedingen te kunnen oordelen.
3.16.3.
Duinrand heeft veroordeling van de huurders gevorderd tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, met een maximum van € 100.000,--, voor het geval zij niet tijdig aan de veroordeling tot ontruiming voldoen. Het hof ziet voldoende aanleiding om een dwangsom vast te stellen. Het hof zal de dwangsom echter lager stellen dan gevorderd, namelijk op een bedrag van € 250,-- per dag, met een maximum van € 25.000,--.
3.16.4.
Vordering III van Duinrand in conventie strekt tot veroordeling van de huurders om, indien zij niet binnen de gestelde termijn aan het arrest voldoen en met de ontruiming in gebreke blijven en Duinrand de ontruiming zelf dient uit te (laten) voeren, de kosten van de ontruiming aan Duinrand te voldoen. Het hof overweegt over deze vordering het volgende. Zoals hierna in rov. 3.16.5 zal blijken, zal het hof de huurders in de proceskosten van het principaal hoger beroep veroordelen. De veroordeling tot ontruiming die het hof naar aanleiding van vordering II in conventie zal uitspreken, levert in samenhang met de veroordeling van de huurders in de proceskosten van het principaal hoger beroep mede een executoriale titel op voor het verhaal van de ontruimingskosten. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat ook een veroordeling tot betaling van de nakosten (art. 237 lid 4 Rv). Onder die nakosten vallen ook de kosten die gepaard gaan met een gedwongen ontruiming (geregeld in onder meer de art. 555 e.v. Rv jo. 3:297 BW). De kostenveroordeling als bedoeld in art. 237 lid 1 Rv levert dus voor alle kosten een executoriale titel op. Dit vloeit voort uit de wet. Omdat de ontruimingskosten niet op voorhand zijn te begroten, vallen zij onder art. 237 lid 4 Rv, zodat Duinrand deze kosten zo nodig te zijner tijd op de voet van dat artikel door de rechter kan laten begroten. Het hof zal daarom vordering III in conventie afwijzen.
3.16.5.
Het voorgaande brengt mee dat de huurders in principaal hoger beroep grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. Het hof zal hen daarom veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Deze proceskostenveroordeling wordt, anders dan Duinrand heeft gevorderd, niet hoofdelijk uitgesproken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de in rov. 3.16.4 genoemde ontruimingskosten, voor zover die aan de orde komen, door elke betreffende huurder zelf moeten worden gedragen en niet op de andere huurders kunnen worden verhaald.
3.16.6.
Het hof zal de proceskosten van het geding bij de kantonrechter in conventie compenseren tussen de partijen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de huuropzeggingen die in het geding bij de kantonrechter ter beoordeling voorlagen, deels te vroeg en deels foutief zijn gedaan. Het was dus terecht dat de kantonrechter de vorderingen van Duinrand, uitgaande van de situatie ten tijde van het geding in eerste aanleg, heeft afgewezen.
3.16.7.
Vordering IV in conventie betreft naar de kern genomen een verweer tegen de hoogte van de vordering in reconventie. Het hof zal hierna, bij de behandeling van de vordering in reconventie, nader ingaan op vordering IV in conventie. Dat zal echter niet leiden tot een ander oordeel over de proceskosten van het geding in conventie.
3.16.8.
Zoals uit het navolgende zal blijken, kan in reconventie nog geen eindarrest worden gewezen. Het hof zal de beslissingen over de vorderingen I, II en III in conventie en de proceskosten in conventie en in principaal hoger beroep echter wel nu in het dictum van dit arrest neerleggen. In zoverre is wel sprake van een eindarrest. De reden daarvoor is dat Duinrand belang heeft bij een titel om tot zo nodig tot ontruiming van de standplaatsen te kunnen overgaan, terwijl de beslissing in reconventie nog voor een onduidelijke periode op zich zal laten wachten. Het hof ziet in het genoemde belang van Duinrand ook aanleiding om de bij dit arrest uit te spreken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.16.9.
In het incidenteel hoger beroep zal het hof om de in rov. 3.11.12 van dit arrest genoemde redenen geen proceskostenveroordeling uitspreken.
Over grief VI in principaal hoger beroep
3.17.
Grief VI in principaal hoger beroep heeft geen zelfstandige betekenis naast de andere grieven en hoeft daarom verder niet besproken te worden.
Over de vordering in voorwaardelijke reconventie en vordering IV in conventie: toekenning van schadevergoeding aan de huurders van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen.
3.18.1.
Omdat het principaal hoger beroep ten dele doel heeft getroffen en in conventie voor recht wordt verklaard dat de huurovereenkomsten op 31 december 2023 zullen eindigen, is de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld, in vervulling gegaan. Het hof moet dus overgaan tot een beoordeling van de vordering in reconventie (HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:144). Die vordering is ingesteld door de huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel. Zij vorderen in reconventie, samengevat, veroordeling van Duinrand tot voldoening van schadevergoeding:
  • primair conform de aan het vonnis te hechten schadeopstelling uit productie 6 en 9 ‘Taxatie [yyy] Verkoop’;
  • subsidiair minimaal conform de aan het vonnis te hechten schadeopstelling uit productie 6 en 9 ‘Taxatie [yyy] Technisch’;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Duinrand in de proceskosten.
3.18.2.
Duinrand heeft als verweer in reconventie allereerst aangevoerd dat zij in het geheel niet gehouden is tot betaling van een schadevergoeding aan de huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel omdat de huurovereenkomsten geen duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zijn en omdat de huurders slechts een stuk onbebouwde grond huren.
3.18.3.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de RECRON-voorwaarden 2016 slechts een regeling bevatten voor schadevergoedingen in het geval van opzegging door de verhuurder van huurovereenkomsten van standplaatsen met verplaatsbare kampeermiddelen. In dat geval worden de in de RECRON-voorwaarden 2016 genoemde forfaitaire bedragen toegekend. De vraag of en in welke mate de huurders met niet verplaatsbare kampeermiddelen bij huuropzegging door de verhuurder recht hebben op schadevergoeding, is in de RECRON-voorwaarden 2016 niet geregeld. Naar het oordeel van het hof volgt uit de rechtspraak over de opzegging van duurovereenkomsten, zoals weergegeven in rov. 3.11.2 van dit arrest, dat Duinrand in het onderhavige geval een schadevergoeding moet voldoen aan de huurders met niet verplaatsbare kampeermiddelen. Het hof acht daarbij van belang dat de huurovereenkomsten in de praktijk bestemd waren om langdurig te lopen, dat de huurders kosten hebben gemaakt om de niet verplaatsbare kampeermiddelen te verkrijgen en te onderhouden en dat de huurders vanwege de wens van Duinrand om tot herstructurering over te gaan, worden genoodzaakt om de kampeermiddelen van het terrein te verwijderen. Het zou ook onlogisch zijn als aan de huurders van standplaatsen met verplaatsbare (of niet meer verplaatsbare) kampeermiddelen wel een vergoeding toekomt en aan de huurders van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen niet. Duinrand heeft overigens in haar opzeggingsbrieven zelf de betaling van schadevergoeding uitdrukkelijk aangeboden. Het hof verwerpt daarom het verweer van Duinrand dat zij in het geheel niet gehouden is om schadevergoeding te voldoen aan de huurders van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen.
3.18.4.
Duinrand heeft als verweer in reconventie voorts aangevoerd dat de door haar verschuldigde schadevergoeding in elk geval niet moet worden vastgesteld overeenkomstig de door de huurders primair aan hun vordering in reconventie ten grondslag gelegde ‘Taxatie [yyy] Verkoop’. In die taxatiemethode is uitgegaan van de ‘marktwaarde’ van de vakantiewoningen en daarbij is rekening gehouden met de ligging van de standplaats op een zeer gewilde locatie. Volgens Duinrand volgt uit de RECRON-voorwaarden 2016 en uit de Vaknota Herstructurering van de RECRON dat enkel met de waarde van het kampeermiddel rekening moet worden gehouden, zonder de grond en zonder een vergoeding voor de ligging, het uitzicht en dergelijke.
3.18.5.
Hoewel de Vaknota om de in rov. 3.11.7 van dit arrest genoemde redenen buiten beschouwing moet blijven, slaagt die verweer van Duinrand. Het hof overweegt daartoe het volgende. In de considerans van de RECRON-voorwaarden 2016 is onder meer vermeld:
  • dat de gehuurde standplaats een onbebouwd deel van het terrein is waarvoor geen wettelijke huurbescherming geldt;
  • dat het huurcontract een tijdelijk karakter heeft en dat de huurder daarmee rekening moet houden;
  • dat een beëindiging van de huur consequenties heeft voor de huurder en voor het op de vaste plaats geplaatste kampeermiddel, omdat het kampeermiddel bij het einde van de huur moet zijn verwijderd.
  • dat de koopprijs van het kampeermiddel niet méér kan zijn dan de waarde van het kampeermiddel zelf, dus zonder de grond, zonder vergoeding voor het plekje, de ligging en het uitzicht e.d., en dat bij het bepalen van de koopprijs vooral het merk en type van het kampeermiddel van belang zijn, vervolgens de afschrijving wegens leeftijd en/of de staat van onderhoud;
  • dat in deze voorwaarden de opzegging wegens herstructurering van de niet verplaatsbare kampeermiddelen niet is geregeld, en dat het in die gevallen aan de contractanten is om zelf een oplossing te vinden, bij gebreke waarvan elk der partijen zich kan wenden tot de Geschillencommissie of de burgerlijk rechter.
Hoewel in de RECRON-voorwaarden forfaitaire schadevergoedingen zijn opgenomen voor de opzegging van huur van standplaatsen met verplaatsbare (of niet meer verplaatsbare) kampeermiddelen en geen vergelijkbare regeling is opgenomen voor de opzegging van de huur van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen, gelden andere onderdelen van de RECRON-voorwaarden wel degelijk mede voor de huur van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen. De considerans is daarmee in beginsel ook van belang voor de huur van die standplaatsen. In de considerans wordt tot uitdrukking gebracht dat de waarde van het kampeermiddel niet meer is dan de waarde van het kampeermiddel zelf. Het hof acht dat een juist uitgangspunt dat in het onderhavige geval bij de vaststelling van de schadevergoedingen in aanmerking moet worden genomen. De standplaats zelf, en de daarmee in dit geval onlosmakelijk verbonden eigenschappen zoals de ligging nabij strand, bos en duingebied, behoren immers niet toe aan de huurder maar aan de verhuurder/exploitant. Het moet de huurders van standplaatsen met niet verplaatsbare kampeermiddelen, evenzeer als de huurders van standplaatsen met (niet meer) verplaatsbare kampeermiddelen, redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat zij geen eigendomspretenties met betrekking tot de standplaats konden doen gelden; er is ook geen goederenrechtelijk recht, zoals een recht van opstal, gevestigd. Het hof honoreert daarom het verweer van Duinrand dat de door de huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel primair gevorderde vergoedingen overeenkomstig de ‘Taxatie [yyy] Verkoop’ niet toewijsbaar zijn.
3.18.6.
De huurders met een niet verplaatsbaar kampeermiddel vorderen in reconventie subsidiair veroordeling van Duinrand tot voldoening van schadevergoeding “minimaal” conform de bedragen die genoemd zijn in de ‘Taxatie [yyy] Technisch’. Duinrand heeft de juistheid van die taxatie gemotiveerd bestreden en aangevoerd dat aan de huurders met niet verplaatsbare kampeermiddelen slechts de vergoedingen toekomen die genoemd zijn in het artikel 47 bij de memorie van grieven overgelegde overzicht, welk overzicht gebaseerd is op het als productie 18 bij de inleidende dagvaarding overgelegde taxatierapport van VOF [xxx] recreatie bedrijfsmakelaardij. Duinrand heeft volgens punt 39 van haar spreekaantekeningen de vordering van de huurders in reconventie aldus opgevat dat die geen ruimte laat voor het toewijzen van een lagere vergoeding dan door hen in reconventie is gevorderd. Duinrand is daartoe kennelijk gekomen vanwege het door de huurders in de subsidiaire vordering opgenomen woord “minimaal”. Duinrand heeft gesteld dat zij vordering IV in conventie alleen heeft geformuleerd om het hof de mogelijkheid te bieden een lagere vergoeding toe te kennen dan door de huurders (minimaal) gevorderd. In het midden kan blijven of deze eiswijziging noodzakelijk was. De gewijzigde vordering in reconventie stelt echter buiten twijfel dat het hof lagere bedragen kan toekennen dan opgenomen in de ‘Taxatie [yyy] Technisch’.
3.18.7.
In vordering IV in conventie ligt voorts het verweer besloten dat Duinrand de vast te stellen schadevergoedingen pas hoeft te voldoen indien en zodra de betreffende huurders de door hen gehuurde standplaatsen op Duinrand-West geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand hebben gesteld. Het hof zal daarover op een later moment oordelen.
3.18.8.
Het hof constateert dat het debat tussen partijen in reconventie over de hoogte van de schadevergoedingen die moeten worden toegekend voor de waarde van de kampeermiddelen nog niet goed is uitgekristalliseerd. Partijen hebben slechts verwezen naar Excelbestanden (productie 6 bij de conclusie van eis in reconventie en productie 47 bij de memorie van grieven) en naar de daaraan ten grondslag liggende taxatierapporten. De partijen hebben nagelaten om in hun processtukken verder in te gaan op de individuele omstandigheden van elke huurder met een niet verplaatsbaar kampeermiddel. Slechts enkele gevallen zijn door partijen individueel besproken, zoals in de punten 29 en 30 van de door Duinrand genomen conclusie van antwoord in reconventie en onderaan blz. 6 van de spreekaantekeningen van de huurders.
3.18.9.
Het rapport van Taxatie- en adviesbureau [yyy] en [zzz] Makelaars, waar de huurders zich op beroepen, betreft één uitgebreid rapport, waarin alle in geschil zijnde vakantiehuisjes een voor een worden behandeld. Hetzelfde is het geval bij het rapport van VOF [xxx] recreatie bedrijfsmakelaardij waar Duinrand zich op beroept. Partijen hebben in hun processtukken niet bij elke huurder verwezen naar de relevante pagina’s van de taxatierapporten waar het vakantiehuisje van de betreffende huurder wordt besproken. Ook in de door beide partijen overgelegde overzichten hebben partijen niet verwezen naar de relevante pagina’s van de deskundigenrapporten. Dat klemt te meer nu in beide rapporten de vakantiehuisjes slechts worden aangeduid met hun adressen, en niet met de namen van de huurders. Naar het hof vermoed, worden de huurders op het door hen overgelegde overzicht aangeduid met de nummers die zij in de inleidende dagvaarding hebben gekregen. Die nummering is echter in hoger beroep gewijzigd. Hetzelfde geldt voor de opsomming die de huurders hebben gegeven van de eisers in reconventie in punt 105 van de conclusie van antwoord. Ook die opgave is niet bruikbaar omdat de nummering van de huurders in hoger beroep is aangepast.
3.18.10.
Het hof acht het bij deze stand van zaken niet zonder meer op zijn weg liggen om uit de verschillende informatiebronnen de standpunten per nog in hoger beroep betrokken individuele eiser in reconventie te verzamelen, en daarover vervolgens per individuele eiser in reconventie een beslissing te nemen. Dat geldt te meer nu de partijen zich in hun processtukken nog niet hebben uitgelaten over de individuele gevallen (behoudens de aan het slot van rov. 3.18.8 genoemde voorbeelden).
3.18.11.
Daar komt bij dat het aantal huurders dat nog in dit geding betrokken is, in de loop van de procedure steeds verder is afgenomen omdat Duinrand met steeds meer huurders een minnelijke regeling heeft getroffen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de advocaten van beide partijen meegedeeld dat verder overleg tot een toename van het aantal regelingen kan leiden, dat zij daarvoor open staan, maar dat hiervoor vanzelfsprekend enige tijd nodig is. Aangezien in het onderhavige arrest in conventie beslist is dat de huurovereenkomsten op 31 december 2023 zullen eindigen en dat de huurders hun standplaatsen uiterlijk op 31 maart 2024 moeten hebben ontruimd, is een nieuwe situatie ontstaan. Verdere duidelijkheid is ontstaan omdat het hof hiervoor bij eindbeslissing heeft geoordeeld dat de primair door de eisers in reconventie gevorderde bedragen, gebaseerd op de marktwaarde van de vakantiewoningen, niet toewijsbaar zijn. Het debat betreft nog slechts de vergoeding die voor de vakantiewoningen zelf, los van de ligging, moet worden toegekend. Het is naar de inschatting van het hof zeer wel mogelijk dat de duidelijkheid die nu is ontstaan, eraan kan bijdragen dat in de komende weken en maanden nog meer minnelijke regelingen kunnen worden bereikt tussen Duinrand en de nog in de procedure betrokken huurders. Het hof wenst partijen daarvoor de gelegenheid te bieden.
3.18.12.
Hetgeen hiervoor over de vordering in reconventie is overwogen, brengt het hof ertoe de zaak naar de rol te verwijzen voor een memorie na tussenarrest van beide partijen, gelijktijdig te nemen. De huurders moeten bij de door hen te nemen memorie na tussenarrest:
  • vermelden met welke eisers in reconventie op het moment van het nemen van de memorie na tussenarrest nog geen minnelijke regeling is getroffen, zodat ten aanzien van hen een beslissing in reconventie moet worden genomen;
  • per resterende eiser in reconventie gemotiveerd, onder vermelding van de huisnummers van de betreffende standplaats/vakantiewoning en onder verwijzing naar de relevante paginanummers van het door hen overgelegde deskundigenbericht, stellen welke vergoeding aan die partij toekomt. Zij moeten daarbij ook reageren op de stellingen die Duinrand in reconventie heeft ingenomen over de vast te stellen schadevergoeding.
Duinrand moet bij de door haar gelijktijdig te nemen memorie na tussenarrest:
  • eveneens vermelden met welke eisers in reconventie op het moment van het nemen van de memorie nog geen minnelijke regeling is getroffen, zodat ten aanzien van hen een beslissing in reconventie moet worden genomen;
  • per resterende eiser in reconventie gemotiveerd, onder vermelding van de huisnummers van de betreffende standplaats/vakantiewoning en onder verwijzing naar de relevante paginanummers van het door haar overgelegde deskundigenbericht, stellen welke vergoeding aan die partij toekomt. Zij moet daarbij ook ingaan op de reactie die de huurders op het verweer van Duinrand in reconventie hebben gegeven in hun spreekaantekeningen bij de zitting bij de kantonrechter.
Zoals het hof in rov. 3.16.2 heeft overwogen, gaat het hof er op grond van de door beide partijen overgelegde taxatierapporten vanuit dat voldoende feitelijke gegevens over de vakantiehuisjes zijn vastgelegd om na de memoriewisseling over de in reconventie vast te stellen schadevergoedingen te kunnen oordelen. Als partijen nog nadere gegevens willen vastleggen voor de verwijdering van de vakantiehuisjes, staat hen dat vrij.
3.18.13.
Het hof zal om twee redenen een ruime termijn stellen voor het nemen van deze memories na tussenarrest. De eerste reden is dat dit partijen eerst de gelegenheid geeft om meer minnelijke regelingen te treffen. Omdat meerdere huurders betrokken zijn en niet alle betrokken personen steeds beschikbaar zullen zijn, moet de periode voor het treffen van regelingen niet te kort zijn. De tweede reden is dat opstellen van de memories, waarin op de individuele situatie van de resterende huurders moet worden ingegaan, mogelijk bewerkelijk is en enige tijd kan vergen. Het hof zal de termijn voor de te nemen memories na tussenarrest om deze twee redenen stellen op 20 weken.
3.18.11.
Nadat de memories na tussenarrest zijn genomen, krijgen beide partijen de gelegenheid om gelijktijdig bij antwoordmemorie na tussenarrest op elkaars memorie te reageren. Het hof zal de termijn daarvoor stellen op 10 weken na het nemen van de memories na tussenarrest. Ook bij deze termijnstelling neemt het hof in aanmerking dat het opstellen van de antwoordmemories, waarin op de individuele situatie van de resterende huurders moet worden ingegaan, mogelijk bewerkelijk is en de nodige enige tijd kan vergen. Verder kunnen de resterende partijen ook deze termijn gebruiken om te trachten verdere minnelijke regelingen te treffen.
Tussenconclusie in reconventie
3.19.1.
Uit het voorgaande volgt dat over de vordering in reconventie nog geen eindarrest wordt gewezen. Het hof zal de zaak in zoverre naar de rol verwijzen zoals hierna onder “De uitspraak” te vermelden. In zoverre is dit arrest een tussenarrest.
3.19.2.
Het hof houdt iedere verdere beslissing nu aan.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaak-/rolnummer 9279541 / CV EXPL 21-1786 tussen partijen gewezen vonnis van 25 mei 2022;
opnieuw rechtdoende in conventie:
  • verklaart voor recht dat de huurovereenkomsten van de in de kop van dit arrest genoemde huurders op 31 december 2023 zullen eindigen;
  • veroordeelt elk van de in de kop van dit arrest genoemde huurders om de door hem of haar gehuurde standplaats op het vakantiepark Duinrand-West uiterlijk op 31 maart 2024 geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Duinrand te stellen;
  • veroordeelt elk van de in de kop van dit arrest genoemde huurders tot betaling van een dwangsom van € 250,-- per dag indien hij of zij niet tijdig voldoet aan de zojuist uitgesproken veroordeling, en bepaalt dat elk van de betreffende huurders boven een bedrag van € 25.000,-- geen verdere dwangsommen verbeurt;
  • wijst vordering III in conventie af;
  • compenseert de proceskosten van het geding bij de kantonrechter in conventie tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
  • bepaalt dat op vordering IV in conventie wordt beslist gelijktijdig met de beslissing in reconventie;
veroordeelt de in de kop van dit arrest genoemde huurders in de proceskosten van het geding in principaal hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van Duinrand tot op heden op € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 783,-- aan griffierecht en € 3.549,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak in verband met de verdere beoordeling van de vordering in reconventie naar de rol van 9 januari 2024 (zie voor de termijnstelling rov. 3.18.13 van dit arrest) voor door Duinrand en de huurders gelijktijdig te nemen memories na tussenarrest met de hiervoor in rov. 3.18.12 omschreven doelen (waarna antwoordmemories na tussenarrest van Duinrand en de huurders, gelijktijdig te nemen op een termijn van tien weken na de memories na tussenarrest);
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, I.B.N. Keizer en J.K. Six-Hummel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2023.
griffier rolraadsheer