ECLI:NL:GHSHE:2023:2512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
200.295.841_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een koopovereenkomst betreffende een aandeel in een golfbaan in Frankrijk

In deze zaak staat de vraag centraal of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [X France B.V.] en [Exploitatie B.V.] voor de verkoop van een 50%-aandeel in een golfbaan in Frankrijk. De procedure is gestart door [X France B.V.] die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had geoordeeld dat er geen bindende overeenkomst was gesloten, omdat [geïntimeerde 2] toestemming van zijn kinderen nodig had, wat niet was verkregen. Tijdens een diner op 30 januari 2017 werd een handdruk gegeven tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2], wat door [X France B.V.] werd opgevat als een overeenkomst. Echter, [geïntimeerde 2] stelde later dat hij onder invloed van alcohol verkeerde en niet in staat was om een bindende overeenkomst te sluiten. Het hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder [geïntimeerde 1], beoordeeld en vastgesteld dat [geïntimeerde 2] op het moment van de handdruk al onder invloed was, wat leidde tot de conclusie dat de overeenkomst vernietigbaar was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van [X France B.V.] af, waarbij het ook de proceskosten ten laste van [X France B.V.] legde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.295.841/01
arrest van 1 augustus 2023
in de zaak van
[X France B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [X France B.V.] ,
advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. J.N.A. Kilian te Tilburg,
2.
[geïntimeerde 2] ,gevestigd te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Van [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. I.A.W. van den Broek te Veldhoven,
3.
[X Holding B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [X Holding B.V.] ,
advocaat: mr. I.A.W. van den Broek te Veldhoven,
4.
[Exploitatie B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [Exploitatie B.V.] ;
advocaat: mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard,
geïntimeerden sub 2, 3 en 4 hierna gezamenlijk ook aan te duiden als [geïntimeerden] ,
op het bij exploten van dagvaarding van 11 en 12 mei 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 februari 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [X France B.V.] als eiseres en [geïntimeerde 2] , [X Holding B.V.] en [geïntimeerde 1] als gedaagden, en tussen [X France B.V.] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en [Exploitatie B.V.] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/349358 / HA ZA 19-526)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen in hoger beroep;
  • de memorie van grieven in principaal hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] met productie;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.] met productie;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [Exploitatie B.V.] met producties;
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, tevens akte houdende overlegging nadere producties;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De kern van het geschil
3.1
[X France B.V.] en [Exploitatie B.V.] zijn ieder via een Franse vennootschap voor de helft eigenaar van een golfbaan in Frankrijk. De vraag die in dit geschil centraal staat is of er tijdens een diner tussen enerzijds [persoon B] (hierna: [persoon B] ), handelend namens [X France B.V.] , en anderzijds [geïntimeerde 2] , handelend namens [Exploitatie B.V.] dan wel voor zichzelf, een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [X France B.V.] haar aandeel in de golfbaan heeft verkocht aan [Exploitatie B.V.] respectievelijk [geïntimeerde 2] . In de procedure tegen [geïntimeerde 1] gaat het om de vraag of [geïntimeerde 1] , die destijds bij het diner aanwezig was, onjuiste verklaringen heeft afgelegd omtrent hetgeen toen tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] is besproken en daardoor de belangen van [X France B.V.] heeft geschaad.
De feiten
3.2.
Met de ongenummerde grieven in de randnummers 2.1 tot en met 2.15 van de memorie van grieven in principaal appel wordt de vaststelling door de rechtbank ten aanzien van een aantal feiten bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
( a) In 2001 hebben [geïntimeerde 2] en [persoon A] (hierna: [persoon A] ) samen een golfbaan gekocht in Frankrijk in het plaatsje [plaatsnaam] (hierna: de golfbaan) vlakbij de stad [plaatsnaam] . In verband met de aankoop en exploitatie van de golfbaan hebben zij naar Frans recht twee SNC’s opgericht. Een SNC (Societé en Nom Collectif) is qua rechtsvorm vergelijkbaar met de Nederlandse vennootschap onder firma. De eigendom van de golfbaan is ondergebracht in de [SNC Saint] (hierna [SNC Saint] ). [SNC Saint] verhuurde de golfbaan aan [SNC Golf] (hierna: SNC Golf), die op haar beurt de exploitatie van de golfbaan uitvoerde.
( b) De vennoten van de beide SNC’s zijn [Exploitatie Maatschappij B.V.] en [X France B.V.] . [Exploitatie Maatschappij B.V.] is vanaf 5 juli 2018 genaamd [Exploitatie B.V.] . Bestuurders van de SNC’s (de gerants) waren [geïntimeerde 2] en [persoon A] Zij waren ieder via genoemde B.V.’s voor 50% (middellijk) participant in de SNC’s. [geïntimeerde 1] is accountant en was onder meer vanwege zijn goede beheersing van de Franse taal als adviseur bij de SNC’s betrokken.
( c) Bestuurder van [X France B.V.] is [H Holding B.V.] Bestuurder en aandeelhouder van [H Holding B.V.] was [persoon A] Hij is in april 2018 overleden. Zijn zoon, [persoon B] , vertegenwoordigde toen al een aantal jaren zijn vader binnen [X France B.V.] . [persoon B] is thans indirect bestuurder en aandeelhouder van [X France B.V.] .
( d) In een door [Exploitatie B.V.] overgelegde kopie van een akte houdende aandeelhoudersbesluit van de aandeelhouders van [Exploitatie Maatschappij B.V.] , die is gedateerd op 20 november 2016, is het volgende besluit opgenomen:
“(…)
BESLUITEN MET ALGEMENE STEMMEN
Tot het benoemen van [X Holding B.V.] . tot bestuurder van de Vennootschap met de titel Gevolmachtigd directeur, zulks met ingang van 19 december 2015.”
( e) Bestuurder van [X Holding B.V.] is [geïntimeerde 2] . Enig aandeelhouder van deze holding is [Stichting administratiekantoor] (hierna: de STAK). De bestuurder van deze STAK is [geïntimeerde 2] .
( f) Van meet af aan was de exploitatie van de golfbaan verliesgevend, met uitzondering van een bescheiden winst gedurende één boekjaar. Van de voorgenomen bouw van circa 200 vakantiewoningen nabij de golfbaan zijn er 4 gerealiseerd. De eigenaren hebben de golfbaan meerdere malen te koop aangeboden. Op enig moment heeft [persoon C] (hierna: [persoon C] ) van [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam] van [persoon A] en [geïntimeerde 2] opdracht gekregen om te bemiddelen bij de verkoop van de golfbaan. Vanaf 2014 heeft [X France B.V.] aangegeven haar aandeel in de golfbaan te willen verkopen.
( g) Bij schrijven van 15 februari 2016 heeft [persoon A] namens [X France B.V.] het 50% aandelenpakket in de twee vennootschappen (de SNC’s) aangeboden aan [geïntimeerde 2] voor een bedrag van € 1,00. Tegelijkertijd en met deze aanbieding onlosmakelijk verbonden, heeft zij haar vorderingen op deze twee vennootschappen aangeboden voor een bedrag van
€ 1.200.000 (productie 1 conclusie van antwoord van [geïntimeerde 2] / [X Holding B.V.] ). Dit aanbod is door [Exploitatie B.V.] niet aanvaard.
( h) [persoon D] (hierna: [persoon D] ) is als (belasting)adviseur werkzaam voor [persoon B] en was als zodanig ook voor zijn vader werkzaam. In zijn memo van 1 juli 2016 aan [geïntimeerde 2] , [persoon A] , [persoon B] en [geïntimeerde 1] schrijft [persoon D] :
“Naar aanleiding van ons bezoek aan de [golfbaan] op maandag en dinsdag (27-28 juni) hebben de toen aanwezigen [persoon B] , [geïntimeerde 2] , [persoon D] en [persoon C] met elkaar gesproken over de toekomst van de golfbaan, nadat bleek dat een mogelijke potentiele geïnteresseerde ( [persoon E] ) voor ons afviel. Een viertal scenario's zijn doorgesproken. Het verzoek was om deze scenario's aan papier toe te vertrouwen middels een memo, zodat deze scenario's met het thuisfront besproken konden worden. Hierna zou er een afspraak ingepland worden om de bevindingen met elkaar te bespreken. (…)
Viertal besproken scenario's
1. Nieuw management
2. Benodigde kapitalen in de komende periode worden alleen gestort door
[geïntimeerde 2] . [persoon B] zal hierdoor gaan verwateren.
3. [geïntimeerde 2] koopt de aandeelhouder [persoon B] uit.
4. [persoon B] koopt [geïntimeerde 2] uit onder voorwaarden.
(…)
Ad. 3. [geïntimeerde 2] koopt de aandeelhouder [persoon B] uit.
Op 15 februari 2016 heeft [persoon B] een voorstel gedaan aan [geïntimeerde 2] om zijn aandeel in de golf over te nemen.
De tekst van dit voorstel was:
Hierbij bieden wij ons 50% pakket in de twee vennootschappen aan voor een bedrag van EURO 1,- Daarnaast bieden wij onze vordering op de twee vennootschappen aan voor een bedrag van EURO 1.200.000,-. Deze twee transacties zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Van dit bedrag zal bij overname van het aandelenkapitaal een bedrag van EURO 300.000 direct voldaan moeten worden. Het restant van EURO 900.000 zal schuldig worden gebleven.
Het schuldig gebleven bedrag van EURO 900.000 zal voldaan moeten worden uiterlijk over een periode van vier jaar. Of zoveel eerder bij een mogelijke verkoop van het aandelenkapitaal van de twee SNC's of bij verkoop van de activiteiten of een gedeelte van de activiteiten van de twee SNC's of op het moment dat een derde partij deel gaat nemen in het aandelenkapitaal van deze twee SNC's of activiteiten van deze twee SNC's. Het restant bedrag zal jaarlijks verhoogd worden met een rente van 4% per jaar.
Als zekerheid van betaling van het bedrag van EURO 900.000 zal een recht van eerste hypotheek worden verstrekt op het hotel en restaurant van de twee SNC's.
Na verkoop van de aandelen zullen de aandelen/activiteiten geheel ten guste of ten laste komen van [Exploitatie Maatschappij B.V.] en zal [X France B.V.] naast het hierboven gestelde niets meer te vorderen hebben van de twee SNC's.
Koper zal zorg dragen dat [X France B.V.] uit de (openbare) registers zal worden verwijderd.
(…)”
( i) In verband met de voorgenomen aanstelling van een nieuwe beheerder van de golfbaan zijn [geïntimeerde 2] , [persoon B] en [geïntimeerde 1] op 30 januari 2017 naar de golfbaan afgereisd voor een tweetal sollicitatiegesprekken. Diezelfde dag heeft er een eerste sollicitatiegesprek plaatsgevonden. Ter afsluiting van het gesprek met de [sollicitant] zijn [persoon B] , [geïntimeerde 1] en [een medewerkster] met [sollicitant] over de golfbaan gelopen. [geïntimeerde 2] is toen achtergebleven in het restaurant.
( j) Na afloop van het sollicitatiegesprek hebben [geïntimeerde 2] , [persoon B] en [geïntimeerde 1] die avond samen gedineerd in het restaurant bij de golfbaan, waarbij de verkoop door [X France B.V.] van haar aandeel in de golfbaan dan wel van haar aandeel in de SNC’s ter sprake is gekomen.
( k) Op 31 januari 2017 heeft [persoon B] een verslag opgesteld (productie 25 conclusie van antwoord [Exploitatie B.V.] ) bestemd voor [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [persoon D] . [persoon B] schrijft in het verslag het volgende:
“(…)
Later die avond tijdens het diner geven [geïntimeerde 2] en ik elkaar de hand voor de verkoop van ons pa zijn aandeel aan [geïntimeerde 2] voor € 1.000.000,- k.k.
Eerst biedt [geïntimeerde 2] € 500.000,- voor onze aandelen waarop ik zeg dat wij elkaar al gevonden hebben in 2016 voor 1,2 milj., waarop [geïntimeerde 2] zegt het aandeel voor 1 miljoen te willen kopen. Akkoord zeg ik I miljoen voor de aandelen van pa en de € 200.000,- naar HomePlan. [geïntimeerde 2] vraagt [geïntimeerde 1] (hof: [geïntimeerde 1] ) dit direct bij thuiskomst te regelen. Ik geef hem een hand en zijn beide akkoord
Er wordt toch nog getwist over de € 200.000,- want [geïntimeerde 2] komt hier na een half uurtje op terug om dit bedrag te delen waar ik nee op antwoord en [geïntimeerde 1] nog aan geeft dat ik dan ipv I milj. Maar 900.000,- euro zal krijgen voor de golfbaan als ik dat zou doen.
Akkoord met het geven van elkaars hand bereiken wij samen onder toezicht van [geïntimeerde 1] , een deal voor de verkoop van de aandelen van pa in de golf, waarbij [geïntimeerde 1] het moet regelen voor € 1.000.000,- k.k. en waarbij [geïntimeerde 2] zelf moet kijken hoe of wat hij nog voor HomePlan doet.
Na een tijdje zegt [geïntimeerde 2] toch te willen overleggen met zijn kinderen waar ik op reageer dat wij elkaar een hand hebben gegeven en de verkoop daardoor een feit is. Een man een man een woord een woord.
Ik laat het gebeuren en wij gaan naar bed.
Hoop dat [geïntimeerde 2] zich aan zijn woord houdt en de dag erna hierop terug komt.
31 januari; Niemand komt erop terug vandaar dat ik dit aan het papier toevertrouw en hoop dat [geïntimeerde 2] hierop terug komt als hoe ik hem ken, als gentlemen. (…)”
( l) In een e-mailbericht van 1 februari 2017 (productie 25 conclusie van antwoord [Exploitatie B.V.] ) schrijft [persoon B] aan [geïntimeerde 2] :
“Naar aanleiding van ons gesprek afgelopen maandagavond tijdens het diner wil ik je graag vragen om op onderstaande bijlage te reageren.
Het betreft het feit dat wij elkaar die avond tijdens het eten de hand hebben gegeven en samen een akkoord hebben gesloten over het bedrag waar jij ons pa zijn aandelen in de golfbaan voor over wilt nemen. Later op deze avond ben je hier op terug gekomen, niet over de hoogte van het bedrag maar op het bedrag voor HomePlan en dat je nog in overleg zou moeten met jouw kinderen.
Hoop dat je je woord houdt en dat je kinderen, hoe belangrijk ook, niet het excuus hoeven te zijn voor onze deal zodat ik het koopcontract op kan laten stellen”.
( m) [persoon B] heeft op 17 februari 2017, 24 februari 2017 en 3 maart 2017 telefoongesprekken gevoerd die door [persoon B] zijn opgenomen. De transcripties ervan zijn als productie 12 bij akte houdende overlegging producties door [X France B.V.] in het geding gebracht.
( n) In een e-mail van 5 maart 2017 heeft [persoon B] aan [geïntimeerde 1] geschreven (productie 2 bij akte overlegging producties van [X France B.V.] d.d. 7 augustus 2019)
“Na je laatste mail wil ik je toch vragen om voor mij het volgende te bevestigen en dat is dat [geïntimeerde 2] en ik een deal hebben. [geïntimeerde 2] is akkoord gegaan met 1 miljoen euro voor mijn vader zijn aandelen en 2 ton aan HomePlan. De deal is in jouw bijzijn met de handdruk van [geïntimeerde 2] bekrachtigd en nu trekt hij zich terug omdat zijn kinderen mogelijk niet willen. Maar, er is al een deal. Dus nogmaals de vraag wil jij dat voor mij bevestigen op papier/mail???”
( o) [geïntimeerde 1] heeft hierop in een e-mail van 5 april 2017 geantwoord (productie 2 bij akte overlegging producties d.d. 7 augustus 2019 van [X France B.V.] ):
Naar aanleiding van jouw vraag om te bevestigen dat er een deal is, kan ik het volgende aangeven:
(…)
  • Echter bij het weglopen van [geïntimeerde 2] erna was mij duidelijk dat hij op dat moment al erg dronken was. Veel meer dan dat ik vermoedde aan tafel. Toen hij terugkwam heeft hij aangegeven eerst met zijn kinderen te willen overleggen aangezien hij hun toestemming nodig heeft. (…)
  • Kortom ik ben van mening dat er een deal onder voorbehoud is gemaakt en door iemand die mijns inziens niet wilsbekwaam was.”
( p) Enige tijd later heeft [persoon B] de samenwerking met [geïntimeerde 1] opgezegd.
( q) In september 2017 heeft [X France B.V.] een klacht ingediend tegen [geïntimeerde 1] bij de Accountantskamer over – kort gezegd – diens rol bij de afwikkeling van de door [X France B.V.] gestelde koopovereenkomst. Bij beslissing van 4 juni 2018 (productie 2 conclusie van antwoord [geïntimeerde 1] ) heeft de Accountantskamer de klacht tegen [geïntimeerde 1] in al haar onderdelen ongegrond verklaard.
( r) Bij brief van 29 mei 2017 heeft [persoon H] namens [Exploitatie B.V.] de nietigheid ingeroepen van de op 30 januari 2017 gesloten overeenkomst of overeenkomsten, voor zover deze tot stand zijn gekomen (productie 4 bij akte overlegging producties van [X France B.V.] van 7 augustus 2019). In zijn brief schrijft hij onder meer:
“(…)
Overeenkomst/vernietiging/bevoegdheid
U hebt te kennen gegeven van mening te zijn, dat [geïntimeerde 2] op 30 januari 2017 een overeenkomst heeft afgesloten betreffende de aankoop door [Exploitatie Maatschappij B.V.] . van uw aandelen in [SNC Saint] en [SNC Golf] , alsook zijn er mogelijk volgens u nog meer afspraken gemaakt.
Voorzover er op 30 januari 2017 een overeenkomst of overeenkomsten tot stand zijn gekomen, hetgeen [geïntimeerde 2] vanwege zijn toestand op dat moment niet zondermeer uitsluit,roepik namens mijn cliënte [Exploitatie Maatschappij B.V.] .de nietigheidin van de gesloten overeenkomt c.q. overeenkomsten, zulks vanwege het feit dat [geïntimeerde 2] op dat moment zodanig onder invloed van alcoholhoudende dranken was, dat hij onvoldoende zijn wil kon bepalen, danwel dat hij zich onvoldoende bewust was van de inhoud van eventueel gemaakte afspraken en de gevolgen hiervan.
Tevens beroept [Exploitatie Maatschappij B.V.] zich op deonbevoegdheidvan [geïntimeerde 2] tot het afsluiten van de overeenkomst of overeenkomsten van 30 januari 2017, zoals u beweert dat deze zijn afgesloten. U wist ook dat van deze onbevoegdheid sprake was. (…)”
( s) [X France B.V.] heeft bij verzoekschrift van 19 januari 2018 een voorlopig getuigenverhoor verzocht, dit met het oog op de vaststelling van feiten ter onderbouwing van haar stelling dat tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] overeenstemming was bereikt over de verkoop van (het aandeel van [persoon B] in) de golfbaan. Verweerders in die zaak zijn [Exploitatie B.V.] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] .
Nadat de rechtbank het verzoek bij beschikking van 4 april 2018 heeft toegestaan, zijn er in de periode van 5 juni 2018 tot en met 16 augustus 2019 door de rechter-commissaris verschillende getuigen gehoord. Dit betreffen getuigenverklaringen van [persoon B] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] , [persoon D] , [persoon C] en [persoon G] . De processen-verbaal van getuigenverhoor zijn door [X France B.V.] overgelegd als productie 10 bij akte overlegging producties van 7 augustus 2019 en als producties 27, 31 en 32 bij akte II overlegging producties van 21 augustus 2019.
( t) Bij brief van 22 mei 2018 meldt [Exploitatie B.V.] aan [X France B.V.] en Hasti Holding dat er op dat moment een onbalans bestaat tussen de bijdragen van [X France B.V.] en [Exploitatie B.V.] aan SNC Golf en [SNC Saint] , die inhoudt dat [X France B.V.] een bedrag van € 641.710,-- minder heeft bijgedragen dan [Exploitatie B.V.] (productie 35 bij akte van 15 september 2020 van [Exploitatie B.V.] ).
( u) Op 5 juli 2018 heeft [X Holding B.V.] haar aandelen in [Exploitatie B.V.] verkocht en geleverd aan [Y B.V.] (hierna: [Y B.V.] ). Bestuurder van [Y B.V.] is [persoon G] (hierna: [persoon G] ). De aandeelhouders van [Y B.V.] zijn [persoon H] (95%) en Westende B.V. (5%). Bestuurder en enig aandeelhouder van laatstgenoemde vennootschap is [persoon H] .
( v) Bij brief van 3 juli 2019 (productie 17 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [Exploitatie B.V.] het volgende geschreven aan de advocaat van [X France B.V.] :
“In opgemelde zaak heb ik mij ten behoeve van mijn cliënte [Exploitatie B.V.] . bij brief van 10 mei 2017 beroepen op nietigheid van de koopovereenkomst vanwege wilsgebrek.
Voor zover zulks daar niet onder dient te worden begrepen c.q. voor zover zulks niet aldus dient te worden volstaan, deel ik hierbij mede dat voornoemd beroep op nietigheid dient te worden begrepen als een beroep op het vernietigbaar zijn van de beweerdelijke koopovereenkomst van 30 januari 2017 en dat voornoemde koopovereenkomst middels voornoemd schrijven met een beroep op de vernietigbaarheid werd vernietigd.
Middels dit schrijven doe ik ook thans beroep op de vernietigbaarheid van de koopovereenkomst van 30 januari 2017 vanwege het wilsgebrek in de vorm van het feit dat [geïntimeerde 2] op dat moment wilsonbekwaam was vanwege het feit dat hij sterk onder invloed was van alcoholische dranken en vernietig ik derhalve thans met een beroep op de vernietigbaarheid bedoelde beweerdelijke koopovereenkomst van 30 januari 2017. (…)”
( w) In een e-mail van 14 augustus 2019 heeft [een medewerkster] van HKP Notarissen het volgende bericht aan de advocaat van [Exploitatie B.V.] (productie 6 bij conclusie ter comparitie d.d. 3 september 2020):
“Op 18 december 2015 is voor notaris mr. A.H.Th. Kock de akte van fusie verleden tussen [X Holding B.V.] en [X beheer B.V.]
Ingevolge deze fusie heeft [X Holding B.V.] , als verkrijgende vennootschap, het gehele vermogen van [X beheer B.V.] ., als verdwijnende vennootschap, onder algemene titel verkregen, zulks met ingang van 19 december 2015.
(…)
Zoals uit bijgevoegd aandeelhoudersbesluit blijkt verkeerden de Vennootschap en [X Holding B.V.] in de veronderstelling dat ook het bestuur van de Vennootschap ingevolge de fusie was overgegaan op [X Holding B.V.] Naar hen later bleek was hiervoor een besluit vereist van de enig aandeelhouder van de Vennootschap, zijnde [X Holding B.V.] Dit besluit is nadien formeel nog genomen en geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.”
( x) In artikel 33 van de statuten van SNC Golf en [SNC Saint] is het volgende bepaald:
“Toutes les contestations qui pourraient s’élever pendant la durée de la société ou de sa liquidation, suit entre les associés, le ou les gérants et la sociéte, soit entre les associés eux-mêmes, relativement aux affaires sociales, seront jugées conformément à la loi et soumises à la jurisdiction des tribunaux compétents.”
De door [Exploitatie B.V.] als productie (productie 34 bij de antwoordconclusie d.d. 17 augustus 2020) in het geding gebrachte vertaling luidt:
“Eventuele geschillen die kunnen optreden tijdens het bestaan van de onderneming of de liquidatie ervan, hetzij tussen de partners en de onderneming, of tussen de bestuurders en de onderneming, of tussen de partners onderling, aangaande hun verhoudingen, zullen worden berecht in overeenstemming met de wet en onderworpen zijn aan de jurisdictie van de bevoegde rechtbanken.”
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.
In de onderhavige procedure heeft [X France B.V.] in eerste aanleg (in conventie) gevorderd:
ten aanzien van [geïntimeerde 1] :A. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1] schadeplichtig is jegens [X France B.V.] doordat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [X France B.V.] waarbij [geïntimeerde 1] op onvoldoende wijze rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [X France B.V.] France door bewust of onbewust de informatie te verstrekken zoals hij heeft gedaan, en [geïntimeerde 1] mitsdien te veroordelen tot vergoeding van de door [X France B.V.] geleden schade, op te maken bij staat, en
B. partijen ter zake naar de schadestaatprocedure te verwijzen,
ten aanzien van [geïntimeerde 2] , [X Holding B.V.] en [Exploitatie B.V.]( [geïntimeerden] ):
C. te verklaren voor recht dat er een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [X France B.V.] en [geïntimeerden] en [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot nakoming daarvan door betaling van het overeengekomen bedrag van € 1.200.000,- aan [X France B.V.] ,
D. en voor het geval [Exploitatie B.V.] niet aan haar financiële verplichtingen kan voldoen om [geïntimeerde 2] in privé en [X Holding B.V.] ter zake daartoe hoofdelijk te veroordelen,
E. te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 30 januari 2017 dan wel met ingang van de eerst mogelijke datum en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.775,00,
F. [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van de gelegde beslagen,
ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden] :G. dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden] op eerste verzoek van de deurwaarder hun bronnen van inkomsten dienen op te geven ex artikel 475g lid 1 Rv, op straffe van een dwangsom van
€ 50.000,- per dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoen;
H. veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden] in de proceskosten en de nakosten zoals vermeld in de dagvaarding;
ten aanzien van [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.] om aan te tonen:
I. a. dat het aandelenregister van [Exploitatie B.V.] weer is teruggebracht in de toestand van vóór de aandelenoverdracht aan [Y B.V.] ;
b. door middel van een per aangetekende post te verzenden verklaring van een notaris, met
standplaats in Nederland, dat het aandelenregister weer in de toestand van vóór die aandelenoverdracht is teruggebracht;
c. onder bijsluiting daarbij van een origineel afschrift van de door die notaris opgemaakte
akte ter zake waarin de notaris constateert dat de aandelen in [Exploitatie B.V.] als gevolg van de werking van artikel 3:43 BW nimmer in eigendom van [Y B.V.] zijn overgegaan, en in die akte te constateren dat de aandelen sedert 5 juli 2018, althans sinds enige andere datum, bij voortduring in eigendom zijn geweest van [geïntimeerde 2] en/of diens Holding, althans de contractuele wederpartij van [Y B.V.] bij die nietige aandelentransactie;
d. dat het aandelenregister met die wijziging is bijgewerkt en van dat aandelenregister een gewaarmerkt afschrift toe te zenden aan de procesadvocaat van [X France B.V.] ;
e. een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000.000;
f. dan wel een veroordeling uit te spreken onder oplegging van een door de rechtbank te bepalen dwangsom.
3.3.2.
Aan de vordering tegen [geïntimeerden] heeft [X France B.V.] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens de bespreking op 31 januari 2017 hebben [persoon B] en [geïntimeerde 2] wilsovereenstemming bereikt omtrent de verkoop aan [Exploitatie B.V.] van het belang dat [X France B.V.] (via de SNC’s) houdt in de golfbaan voor een prijs van € 1.200.000,00. Omdat [X France B.V.] achteraf heeft geconstateerd dat [geïntimeerde 2] tijdens het sluiten van de overeenkomst geen bestuurder was van [Exploitatie B.V.] (en haar dus niet kon binden), heeft [geïntimeerde 2] zichzelf verbonden zodat hij aansprakelijk is voor de nakoming van de overeenkomst. Aan de vordering tegen [geïntimeerde 1] heeft [X France B.V.] ten grondslag gelegd dat deze ten nadele van [X France B.V.] onjuiste verklaringen heeft afgelegd omtrent hetgeen hij als getuige van de bespreking op 31 januari 2017 heeft waargenomen. Hiermee heeft [geïntimeerde 1] , mede omdat hij als accountant onpartijdig dient te zijn, onrechtmatig jegens [X France B.V.] gehandeld.
3.3.3.
[geïntimeerden] en [geïntimeerde 1] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
In reconventie heeft [Exploitatie B.V.] gevorderd dat de rechtbank:
primair:
voor recht verklaart dat de Franse vennootschappen [SNC Golf] en [SNC Saint] als ontbonden hebben te doen gelden, althans dat de rechtbank deze
ontbindt, zulks met het bevel aan de vennoten om over te gaan tot scheiding en deling van het vennootschapsvermogen;
subsidiair:
[X France B.V.] veroordeelt tot elke medewerking, die in redelijkheid van haar mag worden verlangd, tot het verrichten van handelingen die leiden tot zowel tot ontbinding van voornoemde Franse vennootschappen alsook haar tevens te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling van voornoemde twee vennootschappen op het moment dat het op enigerlei wijze is gekomen tot ontbinding van een van de vennootschappen, met veroordeling van [X France B.V.] in de proceskosten en de nakosten vermeerderd met rente.
3.3.5.
[X France B.V.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.6.
In het incidenteel vonnis van 13 november 2019 heeft de rechtbank de incidentele vordering van [X France B.V.] tot niet-ontvankelijkheid van [Exploitatie B.V.] afgewezen. In het tussenvonnis van 5 februari 2020 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.7.
In het eindvonnis van 17 februari 2021 heeft de rechtbank met betrekking tot de vorderingen in conventie tegen [geïntimeerden] geoordeeld dat [persoon B] en [geïntimeerde 2] tijdens de bespreking op 31 januari 2017 wilsovereenstemming hebben bereikt omtrent de verkoop van het belang van [X France B.V.] in de golfbaan voor een bedrag van € 1.200.000,00 aan [geïntimeerden] , maar dat daarbij door [geïntimeerde 2] als opschortende voorwaarde was gesteld dat zijn kinderen toestemming aan de overeenkomst zouden verlenen. Die toestemming is niet verleend, waardoor de voorwaarde niet is vervuld en de overeenkomst niet onvoorwaardelijk is geworden. De rechtbank heeft de vordering van [X France B.V.] tegen [geïntimeerden] tot nakoming van de overeenkomst op die grond afgewezen. De rechtbank heeft de vordering tegen [geïntimeerde 1] afgewezen, omdat [geïntimeerde 1] naar het oordeel van de rechtbank geen onjuiste verklaringen had afgelegd omtrent hetgeen hij als getuige van de bespreking had waargenomen. [X France B.V.] is in de proceskosten van [geïntimeerden] en [geïntimeerde 1] veroordeeld. In reconventie heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen kennis te nemen.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.
[X France B.V.] heeft in hoger beroep 15 grieven aangevoerd die zijn genummerd van 1 tot en met 15 en die telkens van een toelichting zijn voorzien. Daarnaast heeft [X France B.V.] in de memorie van grieven in de randnummers 2.1 tot en met 2.15 een aantal bezwaren gericht tegen de onjuiste vaststelling van feiten, zonder deze afzonderlijk te nummeren. Hoewel deze bezwaren niet als grieven zijn aangeduid, moeten zij volgens [X France B.V.] wel als zodanig worden begrepen. In randnummer 2.22 formuleert [X France B.V.] tot slot nog een ongenummerde grief waarmee zij betoogt dat de rechtbank een verrassingsbeslissing heeft genomen. [X France B.V.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis in conventie en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. De inhoud van de grieven zal hierna, voor zover bij de beoordeling van belang, inhoudelijk worden weergegeven.
3.4.2.
Door [Exploitatie B.V.] is een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en wel voorwaardelijk in die zin dat het slechts wordt ingesteld voor zover het hof [X France B.V.] ontvankelijk acht in het hoger beroep en het hoger beroep niet afwijst dan wel ongegrond verklaart. In totaal heeft [Exploitatie B.V.] in voorwaardelijk incidenteel appel zes grieven geformuleerd, die zijn voorzien van de aanduidingen a) tot en met f) en telkens zijn voorzien van een toelichting.
Met grief a) bestrijdt [Exploitatie B.V.] het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat geen exclusieve bevoegdheid toekomt aan de Franse rechter op grond van artikel 24 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (de herschikte EEX-Verordening II). Grief b) is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op de gestelde koopovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. Met grief c) bestrijdt [Exploitatie B.V.] het oordeel van de rechtbank dat er een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen. Naar het oordeel van [Exploitatie B.V.] voldoet de gestelde koopovereenkomst niet aan de vormvereisten die in artikel 9 lid 2 van de statuten van beide SNC’s is neergelegd. Grief d) is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [persoon B] bevoegd was om [X France B.V.] dan wel zijn vader (als formeel bestuurder van [X France B.V.] ) te vertegenwoordigen bij het sluiten van de gestelde koopovereenkomst. Met grief e) betoogt [Exploitatie B.V.] dat het object van de gestelde koopovereenkomst het aandeel was dat [X France B.V.] had in de golfbaan zelf, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gestelde koopovereenkomst was gericht op de verkoop van het aandeel dat [X France B.V.] hield in SNC Golf dan wel [SNC Saint] . Ten slotte betoogt [Exploitatie B.V.] met grief f) dat er op 30 januari 2017 geen overeenkomst tussen partijen is gesloten, omdat op een groot aantal punten nog tussen partijen moest worden onderhandeld en overeenstemming worden bereikt. Om die reden heeft de rechtbank ten onrechte beslist dat er wel een (voorwaardelijke) overeenkomst tot stand is gekomen.
De vordering tegen [geïntimeerde 1]
3.5.
Het hof ziet aanleiding om, alvorens de vorderingen tegen [geïntimeerden] te beoordelen, als eerste de grieven 10 tot en met 14 bespreken, die zijn gericht tegen de beoordeling door de rechtbank van de tegen [geïntimeerde 1] ingestelde vordering en de afwijzing daarvan. Met grief 10 betoogt [X France B.V.] dat de rechtbank heeft miskend dat [geïntimeerde 1] in zijn e-mail van 5 april 2017 ten onrechte heeft geschreven dat [geïntimeerde 2] tijdens de bespreking op 31 januari 2017 had verklaard dat hij nog de toestemming van de kinderen nodig had, en daarmee heeft miskend dat [geïntimeerde 1] niet langer een onafhankelijk adviseur was. Grief 11 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat [geïntimeerde 1] niet onafhankelijk is opgetreden. Daarmee miskent de rechtbank dat [geïntimeerde 1] als getuige tegenstrijdig heeft verklaard (in het voordeel van [Exploitatie B.V.] , zo begrijpt het hof die stelling) en dat hij met het hebben van een andere visie op de gebeurtenissen dan [X France B.V.] per definitie partijdig is. Grief 12 betreft het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] op 31 januari 2017 niet als accountant is opgetreden, maar slechts als adviseur. Met grief 13 betoogt [X France B.V.] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde 1] als getuige consistent heeft verklaard. Grief 14 heeft betrekking op de procedure die [X France B.V.] tegen [geïntimeerde 1] bij de Accountantskamer heeft geëntameerd. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.6.
Aan zijn vordering tegen [geïntimeerde 1] heeft [X France B.V.] , voor zover voor de beoordeling van de voorgelegde grieven nog van belang, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde 1] is accountant en was in die hoedanigheid adviseur van [persoon B] en van [geïntimeerde 2] en hun ondernemingen. [persoon B] en [geïntimeerde 2] hebben op 30 januari 2017 een overeenkomst gesloten in bijzijn van [geïntimeerde 1] . Op 5 maart 2017 heeft [persoon B] aan [geïntimeerde 1] gevraagd om hem te bevestigen dat die overeenkomst tot stand was gekomen. [geïntimeerde 1] heeft geweigerd om hieromtrent een standpunt in te nemen en kiest daarmee feitelijk partij voor [geïntimeerde 2] . Deze partijdigheid blijkt uit de e-mail van [geïntimeerde 1] d.d. 5 april 2017, uit (een transcriptie van de) telefoongesprekken tussen [persoon B] en [geïntimeerde 1] en uit de verklaringen die [geïntimeerde 1] op 9 juli 2018 en 16 augustus 2019 als getuige onder ede in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd. Ook in de procedure bij de Accountantskamer heeft [geïntimeerde 1] onjuist verklaard door er op los te suggereren. [geïntimeerde 1] heeft hiermee gehandeld in strijd met de gedrags- en beroepsregels voor accountants, in het bijzonder de regels die de onafhankelijkheid van de accountant beogen te waarborgen, althans heeft [geïntimeerde 1] onrechtmatig gehandeld. Door de handelwijze van [geïntimeerde 1] heeft [X France B.V.] schade geleden, aldus nog steeds [X France B.V.] .
3.7.
Volgens [geïntimeerde 1] was hij niet in zijn hoedanigheid van accountant meegereisd naar Frankrijk en nam hij dus ook niet in die hoedanigheid deel aan het diner toen tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] het gesprek over de verkoop van de golfbaan werd gevoerd. Hij was slechts mee vanwege zijn kennis van het Frans, een taal die [persoon B] en [geïntimeerde 2] niet beheersen. Voorts betwist hij gemotiveerd dat hij tijdens de getuigenverhoren dan wel bij andere gelegenheden onjuiste verklaringen zou hebben afgelegd omtrent hetgeen op 30 januari 2017 tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] was besproken. Tot slot heeft [geïntimeerde 1] nog gesteld dat er geen causaal verband is tussen de door [X France B.V.] gestelde onrechtmatige gedragingen van [geïntimeerde 1] en de schade die [X France B.V.] stelt te hebben geleden.
3.8.
Nu [X France B.V.] aan de vordering ten grondslag heeft gelegd dat [geïntimeerde 1] door het afleggen van verklaringen in strijd heeft gehandeld met de beroepsregels voor accountants dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en is op het geschil met [geïntimeerde 1] Nederlands recht van toepassing.
3.9.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat [X France B.V.] stelt dat [geïntimeerde 1] jegens haar schadeplichtig is, omdat [geïntimeerde 1] in en buiten rechte verklaringen heeft afgelegd die in strijd zijn met de waarheid, waardoor [X France B.V.] wordt benadeeld in het geschil dat zij heeft met [Exploitatie B.V.] omtrent de totstandkoming van de koopovereenkomst. Voor de beoordeling van de tegen [geïntimeerde 1] ingestelde vorderingen is dus slechts relevant of [geïntimeerde 1] onjuiste verklaringen heeft afgelegd omtrent de vraag of er tussen [X France B.V.] en [Exploitatie B.V.] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Voor zover [X France B.V.] de juistheid heeft betwist van (onderdelen van) verklaringen van [geïntimeerde 1] die niet op deze vraag zien en aan [geïntimeerde 1] allerlei gedragingen verwijt die evenmin op die vraag zien, zal het hof dit buiten beschouwing laten.
3.10.
Tijdens zijn getuigenverhoor op 9 juli 2018 heeft [geïntimeerde 1] in verband met de bespreking tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] op 30 januari 2017 verklaard:
“Wat later tijdens het etentje kwam [persoon B] opeens met het aanbod aan [geïntimeerde 2] dat deze de golfbaan zou kunnen kopen. [geïntimeerde 2] reageerde lachend en zei dat hij de golfbaan voor vijf ton wel wilde kopen. Ik bedoel hiermee het deel van [persoon B] . Dat vond [persoon B] te weinig. Er is vervolgens ongeveer vijf minuten verder over gesproken en uiteindelijk noemde [persoon B] een prijs van één miljoen voor de golfbaan en twee ton te betalen voor Home Plan. Dat is een goed doel. Daarbij stak [persoon B] zijn hand uit naar [geïntimeerde 2] . Deze nam die hand aan en zij drukten elkaar de hand. U vraagt mij of daarbij nog wat werd gezegd. Bij mijn weten werd daar niets bij gezegd. Vervolgens ging [geïntimeerde 2] naar het toilet. Ik zag dat hij een waggelende tred had; hij kon bijna niet meer op zijn benen staan. Bij terugkomst aan tafel zei hij tegen [persoon B] dat er nu wel gesproken was over die één miljoen en twee ton, maar dat hij daarvoor toestemming nodig had van zijn kinderen die hiervoor akkoord moesten geven. [persoon B] zei daarop dat hij hier niet op kon terugkomen, waarop [geïntimeerde 2] vervolgens zei dat dit nu eenmaal de gang van zaken is en dat dat bij een vorige keer ook zo was gegaan. U vraagt mij of [geïntimeerde 2] , nadat hij de hand van [persoon B] had gedrukt, tegen mij heeft gezegd dat ik het de volgende dag allemaal maar moest regelen. Dat is absoluut niet waar.”
3.11.
Tijdens het getuigenverhoor van 16 augustus 2019 heeft [geïntimeerde 1] het volgende verklaard:

U vraagt mij of het juist of niet juist is dat [persoon B] zijn deel van de golfbaan aan [geïntimeerde 2] heeft verkocht voor een prijs van 1 miljoen euro voor de golfbaan en twee ton voor een goed doel. Dat is juist, waarbij geldt dat [geïntimeerde 2] daarvoor toestemming moest hebben van zijn kinderen. De rechter-commissaris houdt mij voor dat dit niet, althans niet meteen, naar voren komt in mijn eerder afgelegde verklaring. De rechter-commissaris houdt mij daarbij voor dat hij mij tijdens mijn eerder verhoor heeft gevraagd of toen [persoon B] en [geïntimeerde 2] elkaar de handend drukten, daarbij nog wat werd gezegd. De rechter-commissaris houdt mij voor dat ik toen heb verklaard dat daar bij mijn weten niets werd gezegd. Ik zeg daarop dat het voorbehoud van overleg met de kinderen door [geïntimeerde 2] wat later is gemaakt, toen hij terugkeerde van een toiletbezoek.
Mr. Van der Weijst vraagt mij of er op enig moment die avond nog iets is gezegd over die twee ton voor het goede doel. Na een tweede toiletbezoek is [geïntimeerde 2] inderdaad begonnen over die twee ton. Hij stelde toen voor het zo te doen dat negen ton bestemd zou zijn voor [persoon B] en drie ton voor het goede doel. Althans op deze wijze heb ik het zo geïnterpreteerd. Ik zeg u in dit verband dat ik in andere verklaringen heb gelezen dat er sprake zou zijn van verdeling van de eerdere twee ton, in die zin dat een ton voor rekening zou komen voor [geïntimeerde 2] en een ton voor [persoon B] , maar het staat mij niet bij dat het die avond zo ter sprake is gekomen. Nu ik de rechter-commissaris de door mij gebruikte bewoordingen hoor dicteren aan de griffier, merk ik aanvullend nog op dat het in mijn beleving zo was dat van het bedrag, te betalen aan het goede doel, een ton voor rekening zou komen voor [persoon B] , waarbij hij voor de golfbaan per saldo negen ton zou krijgen.
Ik hoor mr. Van der Weijst mij voorhouden dat ik niet moet interpreteren, maar als getuige moet verklaren omtrent hetgeen ik daadwerkelijk heb gehoord en ik hoor de rechter-commissaris mij zeggen dat ik dien te verklaren omtrent feiten en omstandigheden die ik zelf heb waargenomen.”
3.12.
Uit de hier opgenomen citaten volgt dat [geïntimeerde 1] tijdens de getuigenverhoren in de kern genomen omtrent de onderhandelingen over de verkoop van de golfbaan heeft verklaard dat:
- op initiatief van [persoon B] , [persoon B] en [geïntimeerde 2] tijdens het diner op een gegeven moment de verkoop van het aandeel van [persoon B] in de golfbaan aan [geïntimeerde 2] hebben besproken;
- [persoon B] op een gegeven moment een prijs noemde van één miljoen euro voor de golfbaan en twee ton voor HomePlan;
- [persoon B] daarop zijn had uitstak, die door [geïntimeerde 2] werd geaccepteerd, waarbij er niets werd gezegd;
- [geïntimeerde 2] na een toiletbezoek verklaarde dat hij nog wel toestemming nodig had van zijn kinderen.
3.13.
De beide verklaringen van [geïntimeerde 1] zijn consistent. Dat de rechter-commissaris tijdens het tweede verhoor aan [geïntimeerde 1] voorhield dat het zijns inziens tijdens het eerste verhoor niet naar voren was gekomen dat [geïntimeerde 2] op een gegeven moment volgens [geïntimeerde 1] nog had verklaard dat hij nog toestemming van zijn kinderen moest hebben, omdat [geïntimeerde 1] tijdens het eerste verhoor had verklaard dat er tijdens de handdruk niet werd gesproken, maakt dat niet anders. Evenals hij tijdens het eerste verhoor had gedaan, verklaarde [geïntimeerde 1] tijdens het tweede verhoor in antwoord hierop dat die toestemming niet door [geïntimeerde 2] ter sprake is gebracht tijdens de handdruk, maar pas later nadat hij was terug gekomen van het toilet. De verklaringen van [geïntimeerde 1] zijn op dit punt, anders dan [X France B.V.] lijkt te willen stellen, niet innerlijk tegenstrijdig. Dat [geïntimeerde 1] zich niet meer exact kon herinneren of de twee ton die in verband met de verkoop aan HomePlan zou worden betaald, volledig betaald zou worden door [geïntimeerde 2] , dan wel voor de helft voor rekening zou komen van [persoon B] , maakt de verklaring, anders dan [X France B.V.] betoogt, niet feitelijk onjuist dan wel ongeloofwaardig.
3.14.
De feitelijke gang van zaken die [geïntimeerde 1] in zijn verklaringen beschrijft met betrekking tot de onderhandelingen over de verkoop van de golfbaan, komen in belangrijke mate overeen met die van [persoon B] . Deze heeft als getuige verklaard:
“Ik heb [geïntimeerde 2] vervolgens voorgesteld dat hij 1 miljoen zou betalen voor mijn aandelen in de golfbaan en dat hij — waar hij zo was begaan met goede doelen — daarnaast 200.000 euro zou storten in het goede doel onder de naam Homeplan. Bij dit aanbod stak ik mijn hand uit naar [geïntimeerde 2] . Hij nam die hand meteen aan en hield mijn hand langere tijd vast. Hij zei hier niets bij. Terwijl dit gebeurde keek ik hem en [geïntimeerde 1] aan en vroeg ik of we een deal hadden. [geïntimeerde 2] zei daarop dat wij een deal hadden. Daarop heb ik hem gevraagd hoe wij dit verder zouden regelen. Daarop heeft [geïntimeerde 2] tegen [geïntimeerde 1] gezegd dat hij dit de dag erna moest afhandelen. Vervolgens zijn we verder gegaan met eten en is niet meer over de deal gesproken. (…)
Hij ging naar de wc en toen hij terugkwam, kwam hij nog eens terug op de deal. Hij wilde een voorbehoud maken dat hij de deal eerst met zijn kinderen zou overleggen.”
3.15.
Deze getuigenverklaring van [persoon B] komt overeen met hetgeen hij in het verslag d.d. 31 januari 2017 heeft weergegeven omtrent de feitelijke gang van zaken rond de bespreking over de verkoop van de aandelen (zie hiervoor in nummer 3.2. onder k).
3.16.
Uit de getuigenverklaring van [persoon B] en diens verslag volgt dat volgens [persoon B] :
- [persoon B] en [geïntimeerde 2] tijdens het diner op een gegeven moment op initiatief van [geïntimeerde 2] de verkoop van het aandeel van [persoon B] in de golfbaan aan [geïntimeerde 2] hebben besproken;
- [persoon B] op een gegeven moment een prijs noemde van één miljoen euro voor de golfbaan en twee ton voor HomePlan;
- [persoon B] daarop zijn had uitstak, die door [geïntimeerde 2] werd geaccepteerd, waarbij er niets werd gezegd;
- [geïntimeerde 2] vervolgens de vraag van [persoon B] of er een deal was, bevestigend beantwoordde en dat [geïntimeerde 2] aan [geïntimeerde 1] de opdracht gaf om dit te regelen;
- [geïntimeerde 2] na een toiletbezoek verklaarde dat hij nog wel moest overleggen met zijn kinderen.
3.17.
[geïntimeerde 1] geeft in zijn verklaringen dus een weergave van de feitelijke gang van zaken aan tafel die op essentiële onderdelen gelijk is aan die van [persoon B] . De verklaringen verschillen slechts van elkaar op de volgende punten:
- volgens [persoon B] nam [geïntimeerde 2] het initiatief tot de besprekingen over de verkoop, terwijl volgens [geïntimeerde 1] het [persoon B] was die hierover begon;
- volgens [persoon B] heeft [geïntimeerde 2] bevestigd dat er een deal was en aan [geïntimeerde 1] opdracht gegeven om de verkoop te regelen;
- [geïntimeerde 1] heeft verklaard dat [geïntimeerde 2] na het toiletbezoek aangaf de
toestemmingnodig te hebben van zijn kinderen, terwijl [persoon B] heeft verklaard dat [geïntimeerde 2] aangaf dat hij de overeenkomst nog met zijn kinderen moest
overleggen.
Tijdens het verhoor van 9 juli 2018 heeft [geïntimeerde 1] desgevraagd ten aanzien van dit laatste punt nog aanvullend verklaard dat hij niet meer weet of [geïntimeerde 2] had verklaard dat hij wilde
overleggenmet zijn kinderen dan wel dat hij hun
toestemmingwilde vragen. Volgens [geïntimeerde 1] ging het om woorden van een gelijke strekking. Anders dan door [X France B.V.] is gesteld, acht het hof het niet ongeloofwaardig dat [geïntimeerde 1] zich niet meer kon herinneren of het woord ‘overleg’ dan wel ‘toestemming’ was gebruikt. Uit de toevoeging van [geïntimeerde 1] dat het om woorden van gelijke strekking ging, volgt dat [geïntimeerde 1] de opmerking op dit punt van [geïntimeerde 2] destijds aldus had begrepen dat [geïntimeerde 2] de koopovereenkomst niet alleen met zijn kinderen wilde bespreken, maar dat hij ook hun instemming ermee wilde hebben. Dat [geïntimeerde 1] de opmerking van [geïntimeerde 2] aldus heeft begrepen, ook indien [geïntimeerde 2] destijds het woord ‘overleg’ zou hebben gebruikt, acht het hof niet onbegrijpelijk. Het is veeleer onbegrijpelijk dat [X France B.V.] het aan [geïntimeerde 1] verwijt en het onwaarschijnlijk acht dat [geïntimeerde 1] niet meer weet welke exacte bewoordingen in dit verband zijn gebruikt en daaraan de conclusie verbindt dat [geïntimeerde 1] welbewust de waarheid verdraait om [persoon B] te benadelen en dit vervolgens mede ten grondslag legt aan de vordering jegens [geïntimeerde 1] .
3.18.
Gezien de innerlijke consistentie tussen beide verklaringen van [geïntimeerde 1] en het feit dat deze, waar het de onderhandelingen tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] omtrent de verkoop van de golfbaan betreft, op essentiële punten gelijkluidend is aan die van [persoon B] , acht het hof de verklaring van [geïntimeerde 1] geloofwaardig en juist. [geïntimeerde 1] heeft met het afleggen van deze verklaringen dus niet onrechtmatig jegens [X France B.V.] gehandeld.
3.19.
[geïntimeerde 1] heeft niet voldaan aan het verzoek van [persoon B] , door hem gedaan in zijn e-mail van 5 maart 2017, om te bevestigen dat [persoon B] en [geïntimeerde 2] op 31 januari 2017 een deal hadden bereikt omtrent de verkoop van de golfbaan. In antwoord op deze e-mail heeft [geïntimeerde 1] , kort gezegd, aan [persoon B] geschreven dat (i) gesproken is over overname van de golfbaan, dat (ii) [persoon B] en [geïntimeerde 2] elkaar de hand hadden gegeven, dat (iii) [geïntimeerde 2] na een toiletbezoek verklaarde nog met zijn kinderen te willen overleggen omdat hij hun toestemming nodig had en dat (iv) [geïntimeerde 2] tijdens en voorafgaand aan het eten, de nodige alcoholhoudende dranken had genuttigd. Daaraan verbindt [geïntimeerde 1] de conclusie dat er ten aanzien van de deal een voorbehoud is gemaakt en dat [geïntimeerde 2] op dat moment ook wilsonbekwaam was. Hiermee heeft [geïntimeerde 1] evenmin onrechtmatig gehandeld jegens [X France B.V.] . De vraag, door [persoon B] aan [geïntimeerde 1] voorgelegd, of er tijdens de bespreking op 31 januari 2017 tussen [geïntimeerde 2] en [persoon B] een overeenkomst tot stand is gekomen, is een juridische vraag en vraagt om uitleg van hetgeen uit de verklaringen en gedragingen kan worden afgeleid. Kennelijk heeft [geïntimeerde 1] , op gronden die hij in zijn e-mail uiteenzet, op dit punt een andere mening dan [persoon B] . Die uitleg die [geïntimeerde 1] aan de feitelijke gang van zaken geeft, is niet evident onverdedigbaar en tegen beter weten in afgelegd. Bovendien is de uitleg die [geïntimeerde 1] aldus aan de feitelijke gebeurtenissen verbindt slechts zijn mening. De uitleg van [geïntimeerde 1] - of die uitleg nu inhoudt dat er wel of dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen - is op geen enkele wijze bindend voor partijen en is dus ook niet relevant voor de rechtsverhouding tussen [X France B.V.] en [Exploitatie B.V.] . Zoals door de Accountantskamer terecht is geoordeeld, is het bij een verschil van mening tussen [X France B.V.] en [Exploitatie B.V.] over de vraag of er, op grond van de feitelijke gebeurtenissen waarvan [geïntimeerde 1] getuige was tijdens het diner op 31 januari 2017, een overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen, uiteindelijk aan de rechter om daarover een oordeel te geven. Met de uitleg die [geïntimeerde 1] in zijn e-mail van 5 april 2017 aan de feitelijke gang van zaken heeft gegeven, heeft [geïntimeerde 1] derhalve [Exploitatie B.V.] niet in een betere positie gebracht en in dat opzicht heeft hij zich dus ook niet partijdig opgesteld.
3.20.
Dat [geïntimeerde 1] in zijn e-mail heeft geschreven dat [geïntimeerde 2] na terugkeer aan tafel nog heeft verklaard dat hij met de kinderen wilde overleggen omdat hij hun toestemming nodig had (en dus niet het woord ‘overleg’ heeft gebruikt), is evenmin onrechtmatig om de redenen zoals die hiervoor (in nummer 3.17) zijn weergegeven.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat [geïntimeerde 1] met het schrijven van de e-mail niet onrechtmatig jegens [X France B.V.] heeft gehandeld.
3.21.
Dat [geïntimeerde 1] tijdens de telefoongesprekken d.d. 17 en 24 februari alsmede van 3 maart 2017 met [persoon B] , dan wel in zijn verklaringen in de procedure bij de Accountantskamer, onjuiste uitlatingen heeft gedaan omtrent hetgeen tijdens de bespreking op 31 januari 2017 feitelijk is voorgevallen en zich daarmee partijdig heeft opgesteld, is door [X France B.V.] onvoldoende onderbouwd.
3.22.
Het voorgaande brengt dan ook mee dat [geïntimeerde 1] met zijn verklaringen omtrent hetgeen op 30 januari 2017 tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] is besproken niet in strijd met de waarheid heeft verklaard en dat evenmin is gebleken dat hij zich anderszins partijdig heeft opgesteld. Daarbij is niet van belang of hij die dag aanwezig was als accountant dan wel als adviseur. Van handelen in strijd met de beroepsregels van accountants dan wel van onrechtmatig handelen jegens [X France B.V.] is geen sprake. Dat betekent dat de grieven 10 tot en met 14 falen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank voor zover dit tegen [geïntimeerde 1] is gewezen, hierna bekrachtigen.
3.23.
[X France B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep die aan de zijde van [geïntimeerde 1] zijn gevallen. Hoewel [X France B.V.] ten aanzien van [geïntimeerde 1] een verklaring voor recht heeft gevorderd dat hij schadeplichtig is met een verwijzing naar de schadestaatprocedure, begrijpt het hof de vordering jegens [geïntimeerde 1] (en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd) aldus dat [X France B.V.] bij het instellen van de vordering van oordeel was dat de door toedoen van [geïntimeerde 1] geleden schade het bedrag van de koopprijs betreft, welke [X France B.V.] misloopt indien zij het bestaan van de gestelde koopovereenkomst in rechte niet kan bewijzen. Het hof ziet dan ook aanleiding om bij de vaststelling van de proceskostenveroordeling het salaris van de advocaat te begroten conform tariefgroep VIII. Met inachtneming hiervan begroot het hof de kosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] op € 1.756,00 aan griffierecht en op € 12.118,00 aan salaris advocaat.
De vorderingen tegen [Exploitatie B.V.] , [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.]
3.24.
Met de grieven die zijn geformuleerd in de randnummers 2.1 tot en met 2.15 van de memorie van grieven betoogt [X France B.V.] dat de rechtbank een aantal feiten onjuist heeft vastgesteld. Bij de bespreking van deze grieven heeft [X France B.V.] geen belang, nu het hof hiervoor de feiten opnieuw heeft vastgesteld.
-
de rechtsmacht van de Nederlandse rechter
3.25.
[Exploitatie B.V.] heeft ten aanzien van het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft een voorwaardelijke grief ingesteld. Het hof dient de vraag naar de rechtsmacht echter ambtshalve te beantwoorden en oordeelt op dit punt als volgt.
3.26.
[X France B.V.] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot nakoming van de overeenkomst. Uit de stellingen van [X France B.V.] volgt dat zij van oordeel is dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het aandeel dat [X France B.V.] had in de SNC’s en dat zij dus niet de golfbaan zelf heeft verkocht (zie inleidende dagvaarding onder randnummer 3 en 6). Deze stelling strookt ook met het feit dat [X France B.V.] geen mede-eigenaar is van de golfbaan, maar dat zij vennoot is van [SNC Saint] die op haar beurt eigenaar is van de golfbaan. De door [geïntimeerden] in eerste aanleg ingenomen stelling dat [X France B.V.] niet haar aandeel in de SNC’s, maar haar aandeel in de golfbaan zelf heeft verkocht en dat de vordering tot nakoming daarmee betrekking heeft op een onroerende zaak, zodat op grond van artikel 24 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 de Franse rechter exclusief bevoegd is, wordt dan ook door het hof verworpen.
3.27.
De bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld op grond van hetgeen door [X France B.V.] wordt gevorderd en hetgeen door haar daaraan ten grondslag wordt gelegd. Nu door [X France B.V.] wordt gesteld dat zij haar aandeel, dat zij als vennoot in de beide SNC’s had, heeft verkocht, heeft het geschil dus betrekking op die aandelen en niet op de golfbaan zelf c.q. op een zakelijk recht op een onroerend goed. Reeds om die reden dient de stelling van [geïntimeerden] dat de Franse rechter exclusief bevoegd is, te worden verworpen.
3.28.
Daar komt nog bij dat ook in het geval door [X France B.V.] zou zijn gesteld dat de golfbaan zelf het object van de koopovereenkomst was, dit niet had geleid tot het oordeel dat de Franse rechter op grond van artikel 24 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 exclusief bevoegd zou zijn geweest om over het geschil te oordelen. Door [X France B.V.] wordt met de vordering tot nakoming van de overeenkomst feitelijk betaling van de koopprijs gevorderd. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat de exclusieve-bevoegdheidsregel artikel 24 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 restrictief moet worden uitgelegd (HvJ EG 18 mei 2006, C-343/04,
Jur.2006, p. 4557 (
Oberösterreich/ČEZ); NJ 2008/487). Zij is slechts van toepassing op vorderingen die op het zakelijk recht zelf zijn gebaseerd. Gelet op deze rechtspraak van het Hof van Justitie vallen vorderingen tot betaling van de koopprijs van onroerend goed niet onder de werking van artikel 24. Ook indien moet worden aangenomen dat de vordering niet alleen ziet op betaling van de koopprijs, maar impliciet ook op de verplichting om mee te werken aan de levering van de golfbaan door [X France B.V.] aan [geïntimeerden] dient op grond van deze rechtspraak van het Hof van Justitie te worden aangenomen dat de vordering tot levering van een onroerend goed op grond van koop niet onder art. 24 sub 1 valt. Dat geldt ook indien het Franse recht van toepassing zou zijn (omtrent het toepasselijk recht hierna in nr. 3.29 e.v.), welk recht de koop als translatief beschouwt en waardoor op grond van de koopovereenkomst de eigendom van het gekochte onroerend goed terstond op de koper overgaat (zie HvJ EG 5 april 2001, C-518/99,
Jur.2001, p. I-2771 (
Gaillard/Chekili); NJ 2002/418 met noot van [naam] ).
Gelet op het voorgaande heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012.
-
toepasselijk recht
3.29.
Tussen partijen is in geschil welk recht van toepassing is op de gestelde overeenkomst. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.30.
Volgens [Exploitatie B.V.] volgt uit artikel 33 van de statuten van de SNC’s dat partijen ervoor hebben gekozen dat op geschillen tussen vennoten Frans recht van toepassing is. Zonder toelichting, die door [Exploitatie B.V.] niet is gegeven, volgt uit de tekst van deze bepaling niet dat partijen een keuze voor het Franse recht hebben uitgebracht. Het hof neemt dan ook als vaststaand aan dat door partijen geen rechtskeuze is gemaakt ten aanzien van het recht dat van toepassing is op de door [X France B.V.] gestelde koopovereenkomst. Nu, zoals hiervoor is overwogen, door [X France B.V.] aan haar vordering ten grondslag wordt gelegd dat het door haar gehouden aandeel in de SNC’s het object is van de door [X France B.V.] gestelde koopovereenkomst waarvan zij nakoming vordert, wordt deze overeenkomst op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I) beheerst door het recht van het land waar [X France B.V.] als degene die de kenmerkende prestatie verricht haar gewone verblijfplaats heeft. Derhalve is Nederlands recht van toepassing.
-
partijen bij de gestelde overeenkomst
3.31.
Door de rechtbank is geoordeeld dat er tussen partijen een overeenkomst onder opschortende voorwaarde tot stand is gekomen, waarbij als voorwaarde had te gelden dat de kinderen van [geïntimeerde 2] hun toestemming aan de koopovereenkomst zouden verlenen. De grieven 1 tot en met 8 in principaal appel bestrijden dit oordeel van de rechtbank.
3.32.
Bij de beoordeling van deze grieven stelt het hof voorop dat [X France B.V.] in eerste aanleg een vordering heeft ingesteld tot nakoming van de overeenkomst en dat zij deze blijkens het petitum van de dagvaarding had ingesteld tegen zowel [Exploitatie B.V.] , [X Holding B.V.] als [geïntimeerde 2] . Het hof begrijpt de stellingen van [X France B.V.] echter aldus dat zij niet van oordeel is dat [Exploitatie B.V.] , [X Holding B.V.] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk hebben te gelden als partij bij de gestelde overeenkomst en derhalve naast elkaar hoofdelijk zouden zijn verbonden voor nakoming ervan. De rechtbank heeft de tegen [geïntimeerden] ingestelde vorderingen afgewezen, waarbij zij in het midden heeft gelaten wie van gedaagden als partij bij de gestelde koopovereenkomst had te gelden. Het hof acht het voor een juiste beoordeling van het geschil van belang dat, alvorens tot een inhoudelijke bespreking van de grieven wordt overgegaan, alsnog wordt vastgesteld welke van de oorspronkelijk gedaagde partijen door [X France B.V.] tot nakoming van de overeenkomst wordt aangesproken. Met inachtneming van hetgeen [X France B.V.] aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, oordeelt het hof op dit punt als volgt.
3.33.
In de inleidende dagvaarding (randnummer 2.3) heeft [X France B.V.] gesteld dat zij vanaf 2016 in onderhandeling was met [Exploitatie B.V.] over de verkoop van het aandeel van [X France B.V.] in de golfbaan. Voorts stelt zij in de dagvaarding (randnummer 4.1) dat de grondslag van haar vordering is de nakoming van de gesloten overeenkomst, waar zij aan toevoegt dat [geïntimeerde 2] als bestuurder van [Exploitatie B.V.] volstrekt en geheel bevoegd was om de vennootschap te binden. Als getuige heeft [persoon B] verklaard dat de door [X France B.V.] gestelde koopovereenkomst is gesloten met [Exploitatie B.V.] .
Met betrekking tot de vordering tegen [geïntimeerde 2] heeft [X France B.V.] gesteld dat deze ten tijde van het sluiten van de gestelde overeenkomst geen bestuurder was van [Exploitatie B.V.] en dus niet bevoegd was om de overeenkomst namens [Exploitatie B.V.] te sluiten. Daarmee zou [geïntimeerde 2] zichzelf in privé hebben verbonden.
3.34.
Daarmee is hetgeen van de zijde van [X France B.V.] aldus aan de vorderingen ten grondslag is gelegd, innerlijk tegenstrijdig. [geïntimeerde 2] kan niet tegelijkertijd enerzijds als bestuurder namens de vennootschap hebben gehandeld en daarmee de vennootschap hebben gebonden en anderzijds onbevoegd zijn geweest om als bestuurder te handelen en zichzelf hebben gebonden.
3.35.
Het hof begrijpt uit het feit dat in deze procedure ook [Exploitatie B.V.] is gedagvaard en hetgeen [X France B.V.] aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, dat [X France B.V.] primair van oordeel is dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen met [Exploitatie B.V.] omdat [geïntimeerde 2] tijdens de bijeenkomst van 30 januari 2017 handelde in zijn hoedanigheid van bestuurder van [Exploitatie B.V.] en dat daarmee de vordering tot nakoming van de overeenkomst primair tegen [Exploitatie B.V.] is ingesteld. Het hof begrijpt voorts dat de vordering tegen [geïntimeerde 2] slechts subsidiair is ingesteld voor het geval [geïntimeerde 2] geen bestuurder was van [Exploitatie B.V.] .
3.36.
Ten aanzien van de vraag of [geïntimeerde 2] bevoegd was om als bestuurder [Exploitatie B.V.] te binden, geldt het volgende.
3.37.
Van de zijde van [Exploitatie B.V.] is in het geheel niet als verweer gevoerd dat [geïntimeerde 2] op 30 januari 2017 geen bestuurder zou zijn en daarmee onbevoegd om de gestelde overeenkomst aan te gaan. Het is daarentegen [X France B.V.] die heeft aangevoerd dat [geïntimeerde 2] op 30 januari 2017 geen bestuurder was. Ter onderbouwing van die stelling heeft [X France B.V.] erop gewezen dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 15 mei 2017 betreffende [Exploitatie B.V.] volgt dat [Exploitatie B.V.] op 31 januari 2017 geen bestuurder had en dat [geïntimeerde 2] per 1 januari 2013 als bestuurder was uitgeschreven.
3.38.
Door [Exploitatie B.V.] is op dit punt het volgende aangevoerd. Tot 18 december 2015 was [X beheer B.V.] (hierna: [X beheer B.V.] ) bestuurder van [Exploitatie B.V.] . Bij akte van 18 december 2015 is een juridische fusie aangegaan door [X beheer B.V.] en [X Holding B.V.] , waarbij [X beheer B.V.] de verdwijnende en [X Holding B.V.] de verkrijgende vennootschap was. Daarmee was [X beheer B.V.] niet langer de bestuurder van [Exploitatie B.V.] . Er is toen abusievelijk geen formeel besluit genomen waarbij een nieuwe bestuurder van [Exploitatie B.V.] werd benoemd. De algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: de ava) van [Exploitatie B.V.] heeft bij besluit van 30 november 2016 alsnog [X Holding B.V.] als bestuurder benoemd met ingang van 19 november 2015. Omdat [geïntimeerde 2] bestuurder is van [X Holding B.V.] is [geïntimeerde 2] indirect bestuurder van [Exploitatie B.V.] en in die hoedanigheid heeft [geïntimeerde 2] op 30 januari 2017 gehandeld.
3.39.
Hieromtrent oordeelt het hof als volgt. Op grond van artikel 2:242 lid 1 BW geschiedt de benoeming van een bestuurder van een besloten vennootschap door de ava. [Exploitatie B.V.] heeft haar stellingen omtrent de benoeming van [X Holding B.V.] als haar bestuurder gemotiveerd onderbouwd door overlegging van het besluit van de ava d.d. 30 november 2016 en een toelichting daarbij van de notaris (productie 6 bij conclusie ter comparitie d.d. 3 september 2020). Van de zijde van [X France B.V.] is dit verweer onvoldoende betwist. De omstandigheid dat de benoeming van [X Holding B.V.] d.d. 30 november 2016 nog niet op 31 januari 2017 in het handelsregister was ingeschreven, brengt - anders dan door [X France B.V.] is betoogd - niet mee dat [X Holding B.V.] geen bestuurder was van [Exploitatie B.V.] en dat [geïntimeerde 2] om die reden [Exploitatie B.V.] als haar indirect bestuurder niet kon binden, aangezien de inschrijving van de benoeming in het handelsregister van de kamer van koophandel geen constitutief vereiste is voor de geldigheid van de benoeming. Het ontbreken van inschrijving is evenmin reden om de echtheid van het besluit van 30 november 2016 in twijfel te trekken. Dat geldt ook voor de vermelding van het handgeschreven nummer ‘17819’ in de linkerbovenhoek van het besluit. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de door [Exploitatie B.V.] gestelde gang van zaken wordt bevestigd door (een medewerker van) de notaris en dat [X France B.V.] de authenticiteit van die verklaring niet heeft betwist.
3.40.
[X France B.V.] heeft derhalve het verweer van [Exploitatie B.V.] dat [X Holding B.V.] op 30 januari 2017 rechtsgeldig was benoemd als bestuurder van [Exploitatie B.V.] en dat [geïntimeerde 2] daarmee haar indirect bestuurder was, onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof verwerpt om die reden de stelling van [X France B.V.] dat [geïntimeerde 2] op 30 januari 2017 geen (indirect) bestuurder was zonder dat [X France B.V.] op dit punt tot bewijslevering behoeft te worden toegelaten. De op dit punt door [X France B.V.] (in 2.8 en 2.9 van de memorie van grieven) in principaal appel geformuleerde (ongenummerde) grief faalt. Dat betekent dat er in dit geding van moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde 2] tijdens de bespreking op 30 januari 2017 heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van indirect bestuurder van [Exploitatie B.V.] en, indien er een overeenkomst tot stand is gekomen, [Exploitatie B.V.] heeft gebonden en niet zichzelf.
3.41.
Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat het geschil dient te worden beoordeeld op grond van de primair tegen [Exploitatie B.V.] ingestelde vordering tot nakoming. De subsidiair tegen [geïntimeerde 2] ingestelde vordering tot nakoming kan niet worden toegewezen op grond van de stelling dat [geïntimeerde 2] zich in privé heeft gebonden omdat hij niet bevoegd zou zijn geweest om [Exploitatie B.V.] te binden. [X France B.V.] heeft geen andere grondslag voor de vordering tot nakoming tegen [geïntimeerde 2] aangevoerd. De vordering tegen [geïntimeerde 2] zal dus moeten worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank op dit punt zal, onder verbetering van gronden, worden bekrachtigd.
3.42.
[X France B.V.] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt (indien die feiten en omstandigheden zouden komen vast te staan) dat [X Holding B.V.] jegens [X France B.V.] gehouden is tot nakoming van de overeenkomst. Ook de tegen [X Holding B.V.] ingestelde vordering dient dus te worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank op dit punt zal, onder verbetering van gronden, worden bekrachtigd.
-
de vordering tot nakoming tegen [Exploitatie B.V.]
3.43.
De grieven 1 tot en met 8 in principaal appel, waarmee [X France B.V.] het oordeel van de rechtbank bestrijdt dat er een voorwaardelijke overeenkomst is gesloten, zijn dus slechts van belang in verband met de beoordeling van de vordering voor zover deze tegen [Exploitatie B.V.] is ingesteld.
3.44.
Deze grieven behoeven echter geen bespreking. Ook als deze grieven zouden slagen leidt dit niet tot een andere beslissing. Op grond van de devolutieve werking van het appel dient het hof immers (alsnog) alle in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren van [Exploitatie B.V.] te behandelen, voor zover deze door het slagen van een grief relevant worden. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.45.
Door [Exploitatie B.V.] is in eerste aanleg, ter betwisting van de stellingen van [X France B.V.] aangevoerd dat dat met de handdruk van [geïntimeerde 2] geen volwaardige overeenkomst tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde 2] niet bevoegd was om zonder instemming van zijn kinderen een overeenkomst aangaande de golfbaan te sluiten. In hoger beroep heeft [Exploitatie B.V.] hieraan toegevoegd dat [geïntimeerde 2] voor het aangaan van de overeenkomst (het sluiten ervan) de toestemming nodig had van zijn kinderen, en dat [X France B.V.] ( [persoon B] ) dit wist (memorie van antwoord, 27, 36, 40, 49, 60). Het hof begrijpt dit aldus dat [Exploitatie B.V.] betoogt dat het ontbreken van de toestemming van de kinderen van [geïntimeerde 2] meebrengt dat er op 30 januari 2017 geen koopovereenkomst tot stand is gekomen omdat van een wil tot het sluiten van een overeenkomst aan de zijde van [geïntimeerde 2] slechts sprake kon zijn nadat de kinderen hun instemming hadden gegeven. Dit verweer is daarmee verstrekkender dan het verweer dat er een overeenkomst onder opschortende voorwaarde tot stand is gekomen en zal om die reden door het hof als eerste worden besproken.
3.46.
[Exploitatie B.V.] heeft een schriftelijke verklaring d.d. 10 december 2016 overgelegd, waarin [geïntimeerde 2] aan zijn kinderen verklaart dat hij geen belangrijke beslissingen betreffende zijn bedrijf zal nemen, waarbij ook expliciet de familie [persoon B] wordt genoemd, zonder goedkeuring van zijn kinderen (productie 32 bij de antwoordconclusie ter comparitie d.d. 29 september 2020). Hij refereert daarbij in die verklaring aan een toezegging die al een jaar eerder is gemaakt. Mede gezien deze verklaring heeft [X France B.V.] onvoldoende betwist dat [geïntimeerde 2] zich reeds in 2015 jegens zijn kinderen had verbonden om geen beslissingen ter zake van (onder meer) de golfbaan te nemen zonder hun goedkeuring. Het hof neemt dit dan ook als vaststaand aan.
3.47.
Van de zijde van [X France B.V.] is echter terecht betoogd, dat een dergelijke toezegging van [geïntimeerde 2] aan zijn kinderen op zichzelf niet zijn (formele) bevoegdheid beperkt om als (indirect) bestuurder van [Exploitatie B.V.] overeenkomsten te sluiten. De toezegging heeft dus geen externe werking. Dat die afspraak door [geïntimeerde 2] in een verklaring op 10 december 2016 schriftelijk jegens zijn kinderen is bevestigd, maakt dit niet anders. Dat betekent dus dat een door [geïntimeerde 2] namens [Exploitatie B.V.] gesloten overeenkomst laatstgenoemde bindt, ook al is zij in strijd met de toezegging die [geïntimeerde 2] aan zijn kinderen heeft gedaan.
3.48.
Dat laatste neemt niet weg dat [Exploitatie B.V.] zich in casu jegens [X France B.V.] op de toezegging van [geïntimeerde 2] jegens zijn kinderen kan beroepen, indien [X France B.V.] c.q. [persoon B] daarvan voorafgaand aan de besprekingen op 30 januari 2017 op de hoogte was en [X France B.V.] aldus wist dat [geïntimeerde 2] [Exploitatie B.V.] niet wilde binden zonder voorafgaande toestemming van zijn kinderen. Op dit punt geldt het volgende.
3.49.
Op grond van het partijdebat staat vast dat [X France B.V.] vanaf 2014 van haar aandeel in de golfbaan af wilde en dat [persoon B] in verband daarmee (namens [X France B.V.] ) op 15 februari 2016 een voorstel heeft gedaan aan [geïntimeerde 2] tot verkoop door [X France B.V.] van haar aandeel in SNC Golf en [SNC Saint] aan [Exploitatie B.V.] voor een bedrag van € 1.200.000,00. Volgens [geïntimeerde 2] heeft hij aan [persoon B] medegedeeld dat hij het voorstel in overweging wilde nemen, maar dat hij wel de goedkeuring van zijn kinderen zou vragen. Dit laatste is door [X France B.V.] niet betwist en het volgt ook uit de getuigenverklaring van [persoon B] . Het hof neemt dan ook als vaststaand aan dat [geïntimeerde 2] naar aanleiding van het in februari 2016 gedane voorstel in een latere bespreking aan [persoon B] heeft medegedeeld dat hij niet zou beslissen zonder overleg met zijn kinderen.
3.50.
Blijkens het memo d.d. 1 juli 2016 is er tijdens een bezoek aan de golfbaan op 27 en 28 juni 2016 opnieuw overleg geweest tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] (in aanwezigheid van onder meer [persoon D] ) over de toekomst van de golfbaan. Er zijn toen vier scenario’s besproken. Het derde in het memo weergegeven scenario komt overeen met het voorstel dat [persoon B] op 15 februari 2016 aan [geïntimeerde 2] had gedaan en dat volgens [persoon B] met [geïntimeerde 2] was besproken. Het memo vermeldt aan het slot dat de scenario’s zullen worden besproken binnen de families [geïntimeerde 2] en [persoon B] en dat partijen vervolgens zullen overleggen over de verdere gang van zaken. Uit de e-mail van [persoon B] aan de schoonzoon van [geïntimeerde 2] van 7 oktober 2016 volgt dat [persoon B] zich ervan bewust was dat deze scenario’s al door [geïntimeerde 2] met zijn kinderen waren besproken en dat het scenario van uitkoop van [X France B.V.] door [geïntimeerde 2] was verworpen: “Onderstaande is besproken met [geïntimeerde 2] en hij heeft dit met de kinderen
besproken maar zij vinden samen uit samen thuis dus gewoon zo doorgaan.” (productie 2 bij memorie van grieven). In zijn e-mail oppert [persoon B] bij de schoonzoon de mogelijkheid om weer in overleg te treden over de golfbaan. [Exploitatie B.V.] heeft gemotiveerd gesteld dat dit ertoe heeft geleid dat vervolgens een bespreking heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2016 tussen [persoon B] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [persoon D] waarin [geïntimeerde 2] aan [persoon B] duidelijk heeft gemaakt dat na overleg met zijn kinderen in elk geval scenario’s 3 en 4 uit het memo van 1 juli 2016 niet akkoord waren (memorie van antwoord, 35). Dit heeft [X France B.V.] niet weersproken.
3.51.
Hoewel [persoon B] wellicht niet op de hoogte was van de exacte inhoud van de toezegging die [geïntimeerde 2] in 2015 aan zijn kinderen had gedaan en evenmin van de schriftelijke verklaring d.d. 10 december 2016 waarin die toezegging is bevestigd, was [persoon B] door de besprekingen die er in 2016 waren geweest over een eventuele verkoop van het belang van [X France B.V.] in de golfbaan aan [Exploitatie B.V.] alsmede door het memo d.d. 1 juli 2016, en zeker gelet op zijn eigen e-mail van 7 oktober 2016 aan de schoonzoon van [geïntimeerde 2] , er wel mee bekend geworden dat [geïntimeerde 2] in deze kwestie geen beslissing wenste te nemen zonder voorafgaand overleg met zijn kinderen. De bespreking op 30 januari 2017 vond slechts enkele maanden na de besprekingen en het memo van medio 2016 plaats. [persoon B] wist dan ook althans behoorde te begrijpen dat [geïntimeerde 2] ook op dat moment nog steeds niet bereid was om een bindende overeenkomst te sluiten omtrent de uitbreiding van het belang van [Exploitatie B.V.] in de golfbaan zonder zijn kinderen de gelegenheid te hebben geboden om hierover hun zienswijze te geven.
3.52.
Dat [persoon B] erop mocht vertrouwen dat de kinderen voorafgaand aan de bespreking van 30 januari 2017 hun toestemming hadden verleend, heeft [persoon B] onvoldoende onderbouwd. In verband met dat laatste acht het hof het volgende van belang.
3.53.
Het bezoek op 30 januari 2017 aan de golfbaan vond plaats in verband met sollicitatiegesprekken die moesten worden gevoerd met kandidaten voor de functie van beheerder van de golfbaan. Van de zijde van [Exploitatie B.V.] is onbetwist gesteld dat partijen van tevoren niet hadden besproken dat zij die dagen ook zouden gebruiken om, al dan niet op basis van het memo van 1 juli 2016, mogelijke toekomstscenario’s van de golfbaan nader te bespreken. Gelet op wat is overwogen in rov. 3.50 waren de scenario’s 3 en 4 uit dit memo recent door [geïntimeerde 2] na overleg met zijn kinderen verworpen. [persoon B] kon er zonder bijkomende omstandigheden, waaromtrent niets is gesteld, dan ook niet op vertrouwen dat [geïntimeerde 2] voor het vertrek naar Frankrijk wederom overleg had gehad met zijn kinderen over een eventuele verkoop van de golfbaan dan wel vergroting van de belangen van [Exploitatie B.V.] in de golfbaan en dat hij op dit punt instemming van hen had gekregen. Toen [persoon B] tijdens het diner op 30 januari 2017 in overleg trad met [geïntimeerde 2] over de verkoop door [X France B.V.] van haar belang in de golfbaan aan [Exploitatie B.V.] en zij die besprekingen afrondden met een concreet voorstel tot verkoop van het belang van [X France B.V.] aan [Exploitatie B.V.] voor de prijs van € 1.200.000,00, wist [persoon B] dan ook, althans behoorde hij te begrijpen, dat [geïntimeerde 2] [Exploitatie B.V.] niet wenste te binden aan dit voorstel zonder het eerst met zijn kinderen te hebben besproken en dat er aldus nog geen wilsovereenstemming tussen partijen was bereikt. Dit geldt temeer nu de inhoud van dit voorstel in essentie gelijkluidend was aan het voorstel dat in 2016 al twee keer aan de orde was geweest en waar de kinderen eveneens hun goedkeuring aan moesten verlenen (en niet hadden verleend).
3.54.
Door [X France B.V.] is nog aangevoerd dat uit het gedrag van [geïntimeerde 2] dan wel [Exploitatie B.V.] na 30 januari 2017 volgt dat ook [Exploitatie B.V.] zelf van oordeel waren dat er een bindende overeenkomst tot stand was gekomen en dat [Exploitatie B.V.] zich als enige eigenaar beschouwde van de golfbaan. Dit volgt volgens [X France B.V.] allereerst uit het feit dat [Exploitatie B.V.] na 30 januari 2017 een aantal beslissingen omtrent investeringen in de golfbaan alleen heeft genomen zonder overleg met [X France B.V.] en zonder [X France B.V.] daarin te kennen. Het volgt bovendien ook uit de omstandigheid dat [geïntimeerde 2] Holding haar aandelen in [Exploitatie B.V.] aan [Y B.V.] heeft verkocht.
3.55.
Door [Exploitatie B.V.] is onbetwist gesteld dat zij reeds in 2017 een aanzienlijke vordering had op [X France B.V.] , omdat [X France B.V.] niet meer in staat was om noodzakelijke investeringen in de golfbaan te doen, zodat [Exploitatie B.V.] deze voor haar rekening nam en dat dit verschil per 22 mei 2018 was opgelopen tot € 641.710,--. Nu aldus vaststaat tussen partijen dat investeringen in de golfbaan werden gedragen door [Exploitatie B.V.] zonder dat [X France B.V.] het door haar te dragen aandeel in die investeringen aan [Exploitatie B.V.] vergoedde, kan uit de omstandigheid dat [Exploitatie B.V.] op een gegeven moment heeft besloten om zonder overleg uitgaven ten behoeve van de golfbaan te doen in het kader van het beheer ervan, niet worden afgeleid dat [Exploitatie B.V.] kennelijk van oordeel was dat zij het aandeel van [X France B.V.] had overgenomen. Dit geldt des te meer nu er geen enkele uitvoering was gegeven aan de gestelde overeenkomst en reeds bij brief van 29 mei 2017 door de advocaat van [Exploitatie B.V.] de nietigheid van de overeenkomst was ingeroepen. Mede in het licht van laatstgenoemde omstandigheden kan ook uit het feit dat [X Holding B.V.] haar aandelen in [Exploitatie B.V.] aan [Y B.V.] heeft verkocht niet worden afgeleid dat [Exploitatie B.V.] van oordeel was dat zij op grond van de gestelde koopovereenkomst nog slechts de enige eigenaar was van de golfbaan.
3.56.
Bovenstaand oordeel brengt dus mee dat er op 30 januari 2017 geen bindende overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen tot verkoop van het belang van [X France B.V.] in de golfbaan aan [Exploitatie B.V.] tegen een prijs van € 1.200.000,00, zodat hiervan in rechte ook geen nakoming kan worden gevorderd. Het hof verwerpt het verweer van [X France B.V.] - in de toelichting op grief 2 – dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien [geïntimeerde 2] niet gebonden zou zijn aan diens met zijn handdruk bekrachtigde wilsuiting en wilsovereenstemming met het aanbod van [persoon B] . Hetgeen [X France B.V.] ter onderbouwing van dit verweer heeft aangevoerd is, gelet op wat hiervoor is overwogen, daarvoor niet toereikend.
Om die reden dient ook de vordering tegen [Exploitatie B.V.] tot nakoming van de gestelde overeenkomst te worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank op dit punt zal, onder verbetering van gronden, worden bekrachtigd.
3.57.
Ook indien er veronderstellenderwijs met [X France B.V.] vanuit wordt gegaan dat er op 30 januari 2017 wilsovereenstemming tussen partijen is bereikt over de verkoop van het belang van [X France B.V.] in de golfbaan aan [Exploitatie B.V.] , dan nog kan de vordering naar het oordeel van het hof niet slagen omdat in dat geval het verweer van [Exploitatie B.V.] slaagt dat zij de vernietiging van de overeenkomst heeft ingeroepen, omdat [geïntimeerde 2] tijdens de bespreking van 30 januari 2017 een zodanige hoeveelheid alcohol had gebruikt dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen. Ook om die reden heeft [X France B.V.] op grond van de devolutieve werking van het appel geen belang bij de bespreking van de grieven 1, 2, 3, 4, 5 en 8 in principaal appel. Daartoe geldt het volgende.
3.58.
Op grond van artikel 3:34 lid 1 BW wordt een met een verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken indien de verklaring is afgelegd door iemand wiens geestesvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord en die stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette of indien de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. In een dergelijk geval is op grond van artikel 3:34 lid 2 BW de rechtshandeling vernietigbaar. Volgens [Exploitatie B.V.] heeft [geïntimeerde 2] de overeenkomst, indien daadwerkelijk tot stand gekomen, gesloten onder invloed van alcohol waardoor deze op grond van artikel 3:34 lid 1 jo. lid 2 BW vernietigbaar is. Door [Exploitatie B.V.] is volgens haar dan ook terecht de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen.
3.59.
Op [Exploitatie B.V.] ligt de stelplicht en de bewijslast van haar verweer dat [geïntimeerde 2] onder invloed van alcohol heeft gehandeld en dat op die grond de overeenkomst vernietigbaar is en aldus rechtsgeldig is vernietigd. Ter onderbouwing van haar verweer heeft [Exploitatie B.V.] het volgende gesteld.
Na afloop van het laatste sollicitatiegesprek is [geïntimeerde 2] alleen achtergebleven in het restaurant op de golfbaan, terwijl [persoon B] en [geïntimeerde 1] met de kandidaat een rondgang maakten over het golfterrein. [geïntimeerde 2] heeft toen alleen een aantal glazen wijn genuttigd. Bij terugkomst van [persoon B] en [geïntimeerde 1] was hij al verminderd in staat om aan het gesprek deel te nemen vanwege de invloed van alcohol. Vervolgens zijn [persoon B] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met elkaar gaan dineren. Tijdens het diner was het [persoon B] die de wijn schonk en deze heeft in het bijzonder [geïntimeerde 2] van wijn voorzien. De mate van dronkenschap is hierdoor verergerd. Vervolgens begon [persoon B] uit het niets over de overname van de golfbaan en reikte [geïntimeerde 2] de hand toen hij dacht dat [geïntimeerde 2] had toegehapt op zijn voorstel. [Exploitatie B.V.] vermoedt dat [persoon B] bewust aanzienlijke hoeveelheden wijn aan [geïntimeerde 2] heeft geschonken opdat een situatie zou worden gecreëerd waarbij [geïntimeerde 2] voorzien van drank akkoord zou gaan met een overname van de golfbaan.
Nadat [persoon B] en [geïntimeerde 2] elkaar de hand hadden gegeven, heeft [geïntimeerde 2] geen drank meer genuttigd. Dat hij toen in beschonken toestand was, blijkt onder meer uit de verklaring die [geïntimeerde 1] als getuige heeft afgelegd. Deze heeft verklaard dat [geïntimeerde 2] na de handdruk met [persoon B] naar het toilet ging en dat hij toen onvast ter been was. Ook heeft [Exploitatie B.V.] erop gewezen dat uit de gedragingen van [geïntimeerde 2] na afloop van het diner bleek dat [geïntimeerde 2] dronken was, nu hij na afloop van het diner (i) een medewerkster uit het restaurant op haar tatoeage heeft gekust, (ii) in zijn auto is gestapt om terug te rijden naar Nederland terwijl de betrokkenen in het hotel op de golfbaan zouden overnachten in verband met afspraken de volgende dag en (iii) naar zijn kamer moest worden gebracht en hij vervolgens in zijn kamer hard is gevallen.
Door [Exploitatie B.V.] is vervolgens bij brieven van 29 mei 2017 en 3 juli 2019 de nietigheid dan wel de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen omdat [geïntimeerde 2] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onder invloed van alcohol verkeerde en niet in staat was om zijn wil te bepalen.
3.60.
Van de zijde van [X France B.V.] is betwist dat [geïntimeerde 2] , op het moment dat wilsovereenstemming over de verkoop van de golfbaan werd bereikt, zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij niet langer in staat was om zijn wil te bepalen. Daartoe heeft [X France B.V.] onder meer aangevoerd dat [geïntimeerde 2] , toen [persoon B] en [geïntimeerde 1] zich na de rondgang over de golfbaan bij hem voegden, een karaf van een halve liter voor zich had staan die nog niet leeg was. Het was vervolgens [persoon B] die de glazen van de betrokkenen bijvulde, waarbij door [geïntimeerde 2] niet meer werd gedronken dan de anderen. Om 19:00 uur hebben [persoon B] en [geïntimeerde 2] de handen gedrukt om de overeenkomst te bevestigen. Pas na die handdruk is de meeste wijn gedronken.
3.61.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.62.
[geïntimeerde 1] heeft als getuige, zakelijk weergegeven, verklaard dat [geïntimeerde 2] na het geven van een handdruk aan [persoon B] naar het toilet is gegaan. [geïntimeerde 1] zag dat [geïntimeerde 2] een waggelende tred had en bijna niet meer op zijn benen kon staan. Vervolgens ging [geïntimeerde 2] vrij snel daarna opnieuw naar het toilet waarbij hij wederom een waggelende gang had. Vervolgens verklaart [geïntimeerde 1] :
“Toen hij van het toilet kwam zag ik dat hij verdwaasd stond te kijken. Ik zag dat hij [persoon B] en mij zocht; hij zag ons blijkbaar niet. Na enige tijd liep hij waggelend naar de tafel aan de andere kant van het restaurant waaraan wij eerder op de middag de bespreking hadden gehad. Ik kon zien dat hij zat te telefoneren. Uiteindelijk belde hij mij met de vraag of ik al naar bed was. Ik antwoordde van nee en zei hem dat ik samen met [persoon B] een paar meter verderop zat. [persoon B] en ik zijn toen naar zijn tafel gelopen. We hebben toen gedrieën nog weer wijn gedronken. Redelijk snel daarna had [geïntimeerde 2] het helemaal gehad en wilde hij naar bed. [persoon B] en ik hebben hem ondersteund en zo zijn wij naar de auto gelopen waar onze bagage nog in zat. Die auto stond voor het restaurant. Nadat wij de bagage uit de auto hebben gehaald zijn [persoon B] en ik richting het hotel gelopen waarvan de ingang iets verderop ligt. Gaandeweg hoorde ik achter ons de auto starten, ik keek om en ik zag dat [geïntimeerde 2] achter het stuur zat en langzaam met de auto achteruit reed en daarna weer langzaam vooruit. De afstand tussen de auto en de ingang van het hotel bedroeg ongeveer tien meter. Ik heb geprobeerd [geïntimeerde 2] tegen te houden. Toen dat niet lukte dacht ik eerst nog dat hij de auto naar de personeelsparkeerplaats zou rijden. Vervolgens reed [geïntimeerde 2] over de ter plaatse aanwezige kleine rotonde langzaam richting de uitgang. Hij reed met een snelheid van ongeveer 5 kilometer per uur. Gelukkig heb ik hem toen tegen kunnen houden. Ik kreeg het portier open en ik heb geprobeerd [geïntimeerde 2] uit de auto te krijgen. Dat lukte mij de eerste keer met geen mogelijkheid. Met de woorden die hij nog kon spreken zei hij: "Ik wil naar huis. Ik wil naar [persoon F] ." [persoon F] is zijn echtgenote. Toen realiseerde ik mij ook dat hij daadwerkelijk weg wilde rijden. We hebben vervolgens zijn echtgenote gebeld. U vraagt mij met welke telefoon dat is gedaan. Dat moet de telefoon van [geïntimeerde 2] zijn geweest, althans dat denk ik. Ik heb haar zelf aan de telefoon gehad. Ze zei dat ze al wist dat hij dronken was, want hij had haar al eerder gebeld en dan wist ze het wel. Het telefoongesprek was te volgen op de speaker van de telefoon. (…)
[persoon B] en ik hebben hem toen naar zijn kamer gebracht. We hebben de kamer geopend en zijn naar binnen gegaan. Binnen gekomen stond [geïntimeerde 2] tegen een deur aan. Zijn echtgenote had ons geïnstrueerd dat we hem pas mochten verlaten als hij in bed lag. Dit laatste wilde [geïntimeerde 2] absoluut niet. Hij kon zelf goed het bed in stappen. Wij zijn vervolgens de kamer uit gegaan en hebben de deur dicht gedaan. Nog voordat wij goed en wel weg konden gaan hoorden we een geweldige bonk. We konden echter niet naar binnen want de deur was immers dicht. Ik ben toen naar de receptie gehold en heb een loper gehaald en ben vervolgens teruggehold. Nadat ik de deur geopend had zag ik [geïntimeerde 2] op de grond liggen. Hij was weliswaar wakker, maar daarmee was bijna alles wel gezegd. [persoon B] en ik hebben hem met moeite op bed gekregen en hebben hem met moeite uitgekleed. Vervolgens hebben we hem toegedekt.”
3.63.
Door [persoon B] is als getuige verklaard:
“(…) Inmiddels begonnen wij aan het toetje. [geïntimeerde 2] is vervolgens nog eens naar het toilet gegaan en is op enig moment aan een ander tafeltje gaan zitten om met iemand te bellen. Vervolgens hebben wij gedrieën nog wat met elkaar gedronken (…)
Mij wordt gevraagd of [geïntimeerde 2] tijdens het etentje serveersters nog op een bepaalde manier bejegend heeft. Ik verklaar hierover dat [geïntimeerde 2] niet van tatoeages houdt. Met een slok op is dit echter anders. Tijdens het etentje kuste hij een serveerster op haar tatoeage. Hiervoor heb ik verklaard dat [geïntimeerde 2] 's avonds nog naar huis wilde en al in de auto zat. Dat was nadat hij de serveerster op haar tatoeage had gekust. Toen [geïntimeerde 2] in de auto zat had hij de motor al gestart.”
3.64.
Het hof stelt voorop dat, anders dan [X France B.V.] betoogt, [geïntimeerde 1] geen partijgetuige is in de zaak tussen [X France B.V.] en Exploitatie; [geïntimeerde 1] is daarin immers geen partij. Hiervoor in nummer 3.18 heeft het hof geoordeeld dat het de verklaringen van [geïntimeerde 1] , waar het de onderhandelingen tussen [persoon B] en [geïntimeerde 2] omtrent de verkoop van de golfbaan betreft, geloofwaardig en juist acht. De verklaring van [geïntimeerde 1] omtrent het gedrag van [geïntimeerde 2] aan het einde van het diner vindt steun in de andere bewijsmiddelen. Ook [persoon B] verklaart immers dat [geïntimeerde 2] na het tweede toiletbezoek aan een andere tafel ging zitten en dat hij in de auto was gestapt om naar huis te rijden. Dat [geïntimeerde 2] een waggelende tred had toen hij naar het toilet ging, vindt steun in de schriftelijke verklaring die [een medewerkster] heeft afgelegd (conclusie ter comparitie d.d. 3 september 2020, productie 7, bijlage 7). Zij verklaart:
“When 1 came down the stairs to leave work at 19:00 I said goodbye to [geïntimeerde 2] who was on his way to the toilets, I saw he was rather unsteady on his feet and his face was flushed. (…)”.
3.65.
Het hof acht de verklaring van [geïntimeerde 1] omtrent het gedrag van [geïntimeerde 2] tijdens en aan het einde van het diner dan ook voldoende geloofwaardig, zodat zij voor het bewijs kan worden gebruikt. Het hof is van oordeel dat op grond van de verklaringen van [geïntimeerde 1] , mede gezien in samenhang met hetgeen [persoon B] heeft verklaard, vaststaat dat:
- [geïntimeerde 2] een serveerster op haar tatoeage heeft gekust;
- dat hij na terugkeer van het toilet aan een andere tafel is gaan zitten en [geïntimeerde 1] heeft gebeld om te vragen of hij en [persoon B] al naar bed waren, terwijl zij aan een tafeltje vlakbij zaten;
- in de auto is gestapt om naar huis te rijden, hoewel partijen zouden blijven slapen;
- op zijn kamer hard is gevallen.
3.66.
Uit deze gedragingen volgt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde 2] aan het einde van het diner zodanig onder invloed van alcohol was dat er sprake was van een tijdelijke stoornis van zijn geestesvermogens. Dat [geïntimeerde 2] onder invloed was van alcohol vindt ook steun in de verklaring van [persoon B] die expliciet heeft verklaard dat [geïntimeerde 2] niet van tatoeages houdt maar dat dit met een slok op anders is, waardoor hij in dit geval de serveerster op haar tatoeage heeft gekust. Gezien de hiervoor in nummer 3.65 genoemde gedragingen is het hof van oordeel dat [geïntimeerde 2] op dat moment onder zodanige invloed was van alcohol dat hij niet langer in staat was om zijn wil te bepalen. De vraag is echter of dit ook al zo was op het moment dat de wilsovereenstemming tussen hem en [persoon B] werd bereikt.
3.67.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Uit de verklaring van [geïntimeerde 1] volgt dat [geïntimeerde 2] vrij snel na de handdruk met [persoon B] voor de eerste keer naar het toilet ging en dat zijn gang toen al waggelend was. Die waggelende gang wordt bevestigd in de verklaring van [een medewerkster] . Volgens [geïntimeerde 1] is [geïntimeerde 2] vrij snel daarna opnieuw naar het toilet gegaan. Na terugkeer van dit bezoek was hij niet in staat om de tafel terug te vinden waaraan hij met [persoon B] en [geïntimeerde 1] zat te dineren en direct daarop hebben de verdere gebeurtenissen plaatsgevonden. Uit de verklaring van [geïntimeerde 1] volgt dan ook dat het tijdsverloop tussen enerzijds de handdruk en anderzijds de gedragingen die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake was van een tijdelijke stoornis, zodanig kort was dat [geïntimeerde 2] ook reeds ten tijde van het bekrachtigen van de overeenkomst met een handdruk zodanig onder invloed was van die tijdelijke stoornis dat zij reeds op het moment van het aangaan van de handdruk een redelijke waardering belette van de belangen die bij het sluiten van de overeenkomst waren betrokken. Dat brengt mee dat de met de handdruk overeenstemmende wil om de overeenkomst te bekrachtigen geacht wordt te ontbreken en dat de rechtshandeling vernietigbaar is. Uit het voorgaande volgt daarnaast dat de toestand van [geïntimeerde 2] ten tijde van de handdruk voor [persoon B] duidelijk kenbaar was zodat [X France B.V.] geen beroep op artikel 3:35 BW toekomt.
[Exploitatie B.V.] heeft tijdig de vernietiging ingeroepen. Ook op deze grond dient de vordering tegen [Exploitatie B.V.] dus te worden afgewezen.
-
de vorderingen op grond van artikel 3:43 BW jegens [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.]
3.68.
Grief 9 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 3:43 BW in dit geval toepassing mist, omdat er volgens de rechtbank tijdens de overdracht van de aandelen in [Exploitatie B.V.] door [geïntimeerde 2] Holding aan [Y B.V.] geen geding in de zin van dit artikel aanhangig was. Er was, aldus de rechtbank, op dat moment slechts een voorlopig getuigenverhoor aanhangig. Nu de dagvaarding waarmee de onderhavige procedure is ingeleid, nog niet was uitgebracht was er nog geen geding in de zin van artikel 3:43 BW aanhangig.
3.69.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat er ten tijde van de verkoop van de aandelen in [Exploitatie B.V.] aan [Y B.V.] nog geen geding in de zin van artikel 3:43 lid 1 en onder a. BW aanhangig was. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Bovendien is het aan [Y B.V.] overgedragen aandeel in [Exploitatie B.V.] niet het goed waarop het geding tussen [Exploitatie B.V.] en [X France B.V.] betrekking heeft. Dit laatste betreft immers het aandeel van [X France B.V.] (via de SNC’s) in de golfbaan. Grief 9 faalt om die redenen.
Slotsom en proceskostenveroordeling
3.70.
De conclusie van het voorgaande is dat het hof het bestreden vonnis van de rechtbank in conventie onder verbetering van gronden zal bekrachtigen. Grief 15, die is gericht tegen de afwijzing van de vordering en de veroordeling van [X France B.V.] in de proceskosten in eerste aanleg, faalt dus ook.
3.71.
De in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingestelde grieven behoeven geen bespreking, nu de voorwaarde waaronder het incidentele hoger beroep is ingesteld niet is vervuld.
3.72.
[X France B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in (principaal) hoger beroep aan de zijde van [Exploitatie B.V.] alsmede van [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.] gevallen. Deze kosten worden aan de zijde van [Exploitatie B.V.] begroot op € 5.610,00 aan griffierecht en op € 12.118,00 aan salaris advocaat. Aan de zijde van [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.] worden de kosten begroot op € 5.610,00 aan griffierecht en op € 12.118,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het arrest.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt onder verbetering van gronden het op 17 februari 2021 (onder nummer C/01/349358 / HA ZA 19-526) gewezen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch;
veroordeelt [X France B.V.] in de kosten van de procedure in (principaal) hoger beroep,
- die aan de zijde van [geïntimeerde 1] worden begroot op € 1.756,00 aan griffierecht en op
€ 12.118,00 aan salaris advocaat;
- die aan de zijde van [Exploitatie B.V.] worden begroot op € 5.610,00 aan griffierecht en op € 12.118,00 aan salaris advocaat en
- die aan de zijde van [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.] worden begroot op € 5.610,00 aan griffierecht en op € 12.118,00 aan salaris advocaat, en bepaalt ten aanzien van de proceskostenveroordeling ten gunste van [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.] dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordelingen ten gunste van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [X Holding B.V.] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Verhoeven, S.C.H. Molin en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 augustus 2023.
griffier rolraadsheer