ECLI:NL:GHSHE:2023:2459

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.307.733_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil tussen appellanten en geïntimeerden met betrekking tot onrechtmatige daden en vorderingen in reconventie

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 15 december 2021. De rechtbank had alle vorderingen van appellanten afgewezen en de vorderingen van geïntimeerden toegewezen. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er sinds 2016 conflicten zijn tussen de buren. De rechtbank had onder andere geoordeeld dat geïntimeerden onrechtmatig hadden gehandeld door bedreigingen en beledigingen richting appellanten. Het hof heeft in hoger beroep een aantal van deze onrechtmatige handelingen bevestigd, zoals het slaan tegen de autospiegel van appellanten en het bespugen van appellante door geïntimeerde 1. Het hof heeft de vorderingen van appellanten gedeeltelijk toegewezen, maar ook een aantal vorderingen afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van schade. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellanten in de proceskosten moesten worden veroordeeld, maar het hof heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft de verboden die aan geïntimeerden zijn opgelegd, beperkt tot de vastgestelde onrechtmatige gedragingen en heeft bepaald dat appellanten ervoor moeten zorgen dat hun camera's niet op het perceel van geïntimeerden filmen. De uitspraak van het hof is op 25 juli 2023 gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.733/01
arrest van 25 juli 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg eisers in conventie en verweerders in reconventie,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers.
Partijen worden hierna [appellant] , [appellante] (samen in mannelijk enkelvoud: [appellanten] ) en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (samen in mannelijk enkelvoud: [geïntimeerden] ) genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van 15 december 2021 van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) (zaaknummer: C/03/278944 / HA ZA 20-309). In dat vonnis staat hoe de procedure in eerste aanleg is verlopen.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep van 28 februari 2022, de memorie van grieven en memorie van antwoord. Op 26 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan zijn aantekeningen gemaakt. Die aantekeningen en de daarin genoemde stukken behoren tot het procesdossier.
1.3.
Het hof heeft daarna arrest bepaald.

2.De samenvatting

2.1.
Het gaat om een burenruzie. De rechtbank heeft alle vorderingen van [appellanten] afgewezen. Het hof acht een gedeelte van de vorderingen toewijsbaar.

3.De feiten

3.1.
[appellanten] en [geïntimeerden] zijn buren. Sinds 2016 zijn er conflicten tussen partijen.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellanten] vorderde bij de rechtbank in conventie (na vermeerdering van eis):
4.1.1.
te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] door hen stelselmatig te mishandelen, te bedreigen en te beledigen, alsmede hun eigendommen te vernielen;
4.1.2.
[geïntimeerden] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis:
I. geen bedreigende, beledigende, discriminerende uitlatingen meer te doen jegens [appellanten];
II. geen intimiderende c.q. agressieve gebaren te maken jegens [appellanten];
III. niet meer te spugen in de richting van [appellanten];
IV. geen ongefundeerde aantijgingen te verspreiden door de buurt aangaande vermeende gedragingen van [appellanten];
V. geen objecten waaronder, maar niet limitatief, water en afval deponeren op/rondom het perceel van [appellanten];
VI. geen middelvingers op te steken, snijdende beweging langs de keel of andere obscene c.q. intimiderende gedragingen te maken in de richting van [appellanten];
4.1.3.
[geïntimeerden] te veroordelen tot een betaling van een dwangsom indien zij een van de verboden als bedoeld onder vordering 4.1.2 overtreden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding;
4.1.4.
[geïntimeerden] te veroordelen aan [appellanten] te betalen de schade die zij hebben geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] , nader op te maken bij staat, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het onrechtmatig handelen, dan wel vanaf de dag der aansprakelijkstelling dan wel vanaf de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4.1.5.
[geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een voorschot op deze schade van [appellanten] van € 5.000,00;
4.1.6.
[geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerden] vorderde in reconventie:
4.2.1.
[appellanten] te veroordelen de camera’s die worden getoond op de als productie 3 en 4 overgelegde foto’s binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden en dat hij op zijn perceel geen camera’s zal hebben die uitzicht bieden op het perceel van [geïntimeerden] , dit alles op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [appellanten] zich hier niet aan houden;
4.2.2.
[appellanten] te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen. [appellanten] is in de proceskosten van de procedure in conventie en in reconventie veroordeeld.

5.De beoordeling in hoger beroep

Vordering in hoger beroep
5.1.
In de dagvaarding in hoger beroep formuleerde [appellanten](het relevante gedeelte van) zijn vordering als volgt:

Dat het aan het gerechtshof behage te vernietigen vonnis d.d. 15 december 2021[…]
tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
a. De vorderingen van appellanten alsnog geheel toe te wijzen;
b. geïntimeerden in de oorspronkelijk ingestelde vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hen die te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen;”.
5.2.
De formulering van de vordering in de memorie van grieven luidt:

Het bestreden vonnis[…]
te vernietigen alsmede opnieuw rechtdoende voor recht te verklaren dat geïntimeerden zich onrechtmatig jegens appellanten gedragen op grond waarvan appellanten schade hebben geleden en die schade, opgemaakt bij staat, dienen geïntimeerden te vergoeden, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van dit geding zowel in eerste aanleg als in appel.
5.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [appellanten] aangegeven dat als eis in hoger beroep dient te gelden de vordering zoals vermeld in de dagvaarding in hoger beroep. Die vordering verwijst naar de vordering zoals geformuleerd in de akte vermeerdering van eis van [appellanten], zoals die hiervoor in 4.1. is vermeld.
De advocaat van [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat niet duidelijk is wat de vordering in hoger beroep is.
5.4.
Op grond van artikel 343 Rv samen met artikel 111 lid 2 sub d Rv vermeldt de dagvaarding in hoger beroep de eis in hoger beroep. In dit geval is de eis zoals geformuleerd in de dagvaarding in hoger beroep, ruimer dan de formulering in de memorie van grieven. Dat heeft [geïntimeerden] ook kunnen lezen. Het hof dient de beide processtukken in hun onderlinge samenhang uit te leggen. Uit de tekst van de memorie van grieven blijkt niet dat [appellanten] beoogd heeft zijn eis te verminderen, tot alleen de daar genoemde verklaring voor recht. Het hof acht zodoende niet doorslaggevend dat de formulering in de memorie van grieven alleen nog maar naar een gedeelte van de vordering in eerste aanleg verwijst. De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep worden hier bepaald door de vordering zoals geformuleerd in de dagvaarding in hoger beroep en omvat daarom de volledige vordering zoals in eerste aanleg ingesteld. [geïntimeerden] is in de gelegenheid geweest – in de memorie van antwoord en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling – om verweer te voeren tegen alle onderdelen van de vordering. Niet is gebleken dat [geïntimeerden] is benadeeld in zijn mogelijkheid zich te verweren tegen voormelde vordering. [geïntimeerden] is daarom niet tekortgedaan in zijn recht zich te verdedigen.
Grieven 1 en 2: ingetrokken
5.5.
[appellanten] heeft grief 1 voorafgaand aan de zitting en grief 2 tijdens de zitting ingetrokken. In hoger beroep is daarom alleen nog aan de orde: Grief 3 tegen de afwijzing van de vordering in conventie, grief 4 tegen de toewijzing van de vordering in reconventie en grief 5 die zich richt tegen de proceskostenveroordelingen in eerste aanleg in conventie en in reconventie.
Grief 3: concrete incidenten
5.6.
In hoger beroep, als onderdeel van grief 3 voert [appellanten] een aantal concrete incidenten aan. Als onderbouwing daarvan heeft zij verschillende videobestanden overgelegd. Het hof zal die incidenten in chronologische volgorde bespreken.
31 december 2016: Mishandeling?
5.7.
[appellanten] stelt dat [appellanten] op 31 december 2016 geslagen en geschopt is door [geïntimeerde 2]. [appellant] zou met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht zijn en [geïntimeerde 2] zou de mishandeling hebben bekend.
5.8.
[geïntimeerden] betwist de gestelde mishandeling.
5.9.
Behalve de aangifte van [appellanten] is er geen onderbouwing van dit verwijt. Medische gegevens ontbreken en ook de gestelde bekentenis blijkt niet uit het dossier. Op de mondelinge behandeling heeft [appellanten] aangegeven dat hij geen (verdere) onderbouwing heeft en niet meer bewijs kan leveren. Het hof passeert daarom deze stelling van [appellanten] als onvoldoende onderbouwd en komt daarom op dit punt niet toe aan bewijslevering.
1 juni 2017: Mishandeling?
5.10.
[appellanten] stelt dat [geïntimeerde 2] [appellant] met een houten paal zou hebben geslagen. Een getuige ([persoon A]) zou dat hebben gezien. [appellant] zou gewond zijn geraakt en met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht zijn.
5.11.
[geïntimeerden] betwist dat er sprake is geweest van mishandeling of letsel.
5.12.
Het hof oordeelt als volgt. De verklaring van [persoon A] is niet overgelegd als productie in eerste aanleg of hoger beroep. Uit de door [appellanten] overgelegde stukken die door het Openbaar Ministerie zijn opgesteld naar aanleiding van zijn verzoek om tot vervolging over te gaan (hierna: de art. 12 Sv stukken), blijkt dat [persoon A] tegenover de politie telefonisch heeft verklaard: “
dat hij geschreeuw hoorde en hierop naar buiten is gelopen en tussen partijen in is gaan staan zodat het niet uit de hand zou lopen. Getuige heeft niets gezien en stelde dat er niets gebeurd is.” Volgens zijn eigen stellingen is [appellant] gewond geraakt, maar concrete stellingen over de aard van die verwondingen, laat staan medische stukken daarover ontbreken in het dossier. Het hof acht derhalve onvoldoende onderbouwd dat – wat er ook is voorgevallen tussen [appellant] en [geïntimeerde 2] – zo ernstig en gewelddadig is geweest dat het een onrechtmatige daad van [geïntimeerde 2] jegens [appellant] oplevert, laat staan dat [appellant] daardoor materiële of immateriële schade heeft geleden. Aan bewijslevering komt het hof op dit punt daarom niet toe.
16 februari 2018: Mishandeling?
5.13.
[appellanten] stelt dat [geïntimeerde 2] de pols van [appellante] heeft verdraaid. [appellante] zou in verband hiermee de huisarts en het ziekenhuis hebben bezocht.
5.14.
[geïntimeerden] betwist de gestelde mishandeling.
5.15.
Het hof komt tot het oordeel dat niet vast kan komen te staan dat er sprake is geweest van mishandeling. Behalve de aangifte van [appellanten] is er geen onderbouwing van de stellingen op dit punt. Medische gegevens ontbreken. Op de mondelinge behandeling heeft [appellanten] aangegeven dat hij geen (verdere) onderbouwing heeft en niet meer bewijs kan leveren. Het hof passeert daarom deze stellingen van [appellanten] als onvoldoende onderbouwd en komt daarom op dit punt niet toe aan bewijslevering.
17 juni 2018: Autospiegel beschadigd?
5.16.
Uit het overgelegde beeldmateriaal blijkt duidelijk dat [geïntimeerde 2] tegen de autospiegel van de auto van [appellanten] slaat. Dat is in beginsel – als strijdig met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt – onrechtmatig tegenover [appellanten] In dit geval echter heeft [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat hij hierdoor schade heeft geleden. Op de beelden is niet te zien dat de buitenspiegel beschadigd is geraakt en [geïntimeerden] betwist ook dat er sprake is van schade. [appellanten] heeft twee facturen van zijn garage overgelegd, maar die zien niet op herstel van een buitenspiegel en dateren allebei uit 2017, terwijl het incident gefilmd is in 2018. Het hof acht daarom de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. Een verwijzing naar de schadestaat om de schade te begroten is daarom niet toewijsbaar.
4 december 2018: Bedreiging en belediging
5.17.
Uit het overgelegde audiofragment blijkt dat [geïntimeerde 1] [appellante] heeft bedreigd door tegen [appellant] te zeggen: “Als jij mijn vrouw, nog ene keer aanraakt, dan pak ik jouw vrouw, smeerlap.” en [appellant] heeft beledigd met de woorden “viezerik” en “kinderlokker”.
5.18.
[geïntimeerden] betwist dat ook niet langer.
5.19.
Het hof acht dit onrechtmatig van [geïntimeerde 1] jegens [appellanten]
20 maart 2019: Mishandeling?
5.20.
[appellanten] stelt dat [appellant] door [geïntimeerde 2] in zijn eigen woning is aangevallen. Hij was bezig zijn muur te stuccen en heeft de aanval ternauwernood kunnen afweren met een mesje dat hij vasthield, zo stelt hij.
5.21.
[geïntimeerden] betwist dat het handelen van [geïntimeerde 2] onrechtmatig is geweest. [geïntimeerde 2] erkent dat zij [appellant] een klap heeft gegeven, maar wijst erop dat zij meermaals “gekrast” is door [appellant] met zijn stanleymes.
5.22.
Uit de art. 12 Sv stukken blijkt dat bij zowel [appellant] als [geïntimeerde 2] letsel is waargenomen. Het hof acht daarom onvoldoende weersproken dat er sprake was van een gevecht tussen beiden waaraan ook [appellant] in die mate heeft deelgenomen dat niet geconcludeerd kan worden dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, althans dat er aan de zijde van [geïntimeerde 2] sprake was van noodweer die het onrechtmatige karakter aan haar handelen heeft ontnomen.
11 augustus 2019: Water en bloempot gooien
5.23.
Op het overgelegde beeldmateriaal is duidelijk te zien dat vanaf de zijde van [appellanten] water over de schutting op [appellant] wordt gegooid. [geïntimeerden] betwist ook niet dat [geïntimeerde 2] water over de schutting heeft gegooid.
5.24.
Het hof acht dit onrechtmatig, want in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt. Maar het hof acht onvoldoende onderbouwd dat [appellant] hierdoor schade heeft geleden. Niet is gebleken dat het apparaat waarmee hij werkte of zijn kleding is beschadigd. Dat stelt [appellanten] ook niet en het hof acht daarom de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. Een verwijzing naar de schadestaat om de schade te begroten is daarom niet toewijsbaar.
5.25.
[appellanten] stelt dat daarna ook een bloempot met tuinaarde over de schutting is gegooid. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst hij naar een foto van [appellant] waarop te zien zou zijn dat er (pot)aarde op zijn gezicht zit.
5.26.
[geïntimeerden] betwist dat een bloempot is gegooid.
5.27.
Dat er aarde op het gezicht van [appellant] heeft gezeten, is geen bewijs van het gooien met een bloempot. Foto’s van bijvoorbeeld de (scherven van de) bloempot ontbreken. De stellingen van [appellant] hierover acht het hof daarom onvoldoende onderbouwd. Het hof komt op dit punt aan bewijslevering niet toe.
24 mei 2021: Bespugen.
5.28.
[geïntimeerde 1] is strafrechtelijk veroordeeld voor het bespugen van [appellante]. Daarmee staat vast dat hij dat heeft gedaan. Dat is onrechtmatig tegenover [appellante] geweest. [appellant] stelt niet dat zij hierdoor materiële schade heeft geleden.
15 en 21 september 2021: Eieren gooien
5.29.
Uit het overgelegde beeldmateriaal blijkt duidelijk dat [geïntimeerde 2] een ongekookt ei tegen de auto van [appellanten] gooit. Dat is – volgens de stellingen van [appellanten] – op 15 september 2021 geweest. Ook zouden er op 21 september 2021 ongekookte eieren tegen de ruiten van de woning van [appellanten] zijn gegooid.
5.30.
[geïntimeerden] betwist dat er sprake is van schade en dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld. [geïntimeerden] betwist niet langer dat [geïntimeerde 2] op 15 september 2021 een ei tegen de auto van [appellanten] heeft gegooid.
5.31.
Het hof overweegt als volgt. Van het gestelde incident op 21 september 2021 is geen bewijs in het geding gebracht. Foto’s ontbreken en uit de stellingen van [appellanten] volgt ook niet meer dan dat zij vermoeden dat [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] verantwoordelijk is. Het hof komt daarom tot het oordeel dat [appellanten] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] op 21 september 2021 eieren tegen de woning van [appellanten] heeft gegooid. Dat [geïntimeerde 2] op 15 september 2021 een ei tegen de auto van [appellanten] heeft gegooid staat wel vast. Dat is onrechtmatig jegens [appellanten], maar uit niets blijkt dat het besmeuren van de auto tot schade aan de auto heeft geleid. Dat stelt [appellanten] ook niet. Het hof acht daarom de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. Een verwijzing naar de schadestaat om de schade te begroten is daarom niet toewijsbaar. Het hof acht op dit punt het gevorderde verbod wel toewijsbaar.
27 februari 2022, 6 maart 2022 verstoren nachtrust
5.32.
Op de mondelinge behandeling heeft [appellanten] gesteld dat [geïntimeerde 2] op 27 februari 2022 en 6 maart 2022 (tweemaal) lawaai heeft gemaakt bij de voordeur van [appellanten]
5.33.
[geïntimeerden] weerspreekt dit niet. [geïntimeerde 2] erkent dat zij bewust lawaai heeft gemaakt bij de voordeur van [appellanten]( “geklepperd” met de brievenbus) omdat zij die nacht geluidsoverlast van [appellanten] zou hebben ervaren. Enige concrete onderbouwing van die door [geïntimeerden] gestelde rechtvaardiging ontbreekt. Er zijn nooit metingen gedaan of opnames gemaakt van de gestelde geluidsoverlast. Het hof kwalificeert dit handelen daarom als onrechtmatig jegens [appellanten]
15 maart 2023 Middelvinger opsteken
5.34.
Uit het overgelegde beeldmateriaal blijkt dat [geïntimeerde 2] haar middelvinger opsteekt tegen (in ieder geval) de camera van [appellanten] Dat is onbetamelijk, maar het hof acht dat niet onrechtmatig.
Tussenconclusie: Incidenten
5.35.
De relatie tussen de buren is ernstig verstoord en in rechte is komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] bij herhaling onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [appellanten] De stelling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is dat zij getergd zijn door voortdurende nachtelijke geluidsoverlast van de zijde van [appellanten], maar in deze procedure is daarvan niets gebleken. Concrete stellingen en enige onderbouwing daarvan ontbreken op dit punt.
Verklaring voor recht
5.36.
De incidenten die het hof heeft kunnen vaststellen, hebben plaatsgevonden tot en met maart 2022. Die incidenten zijn onvoldoende om te oordelen dat er een situatie is geweest van jarenlange terreur, zoals [appellanten] stelt.
5.37.
De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar, maar steeds beperkt tot het concrete onrechtmatig handelen dat het hof heeft kunnen vaststellen.
Schadevergoeding en voorschot
5.38.
[appellanten] vordert een vergoeding van zijn schade en de veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van een voorschot. [appellanten] stelt – zoals hiervoor overwogen – niet voldoende onderbouwd dat hij materiële schade heeft geleden. Ook de mogelijkheid van materiële schade is niet voldoende aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat dit deel van de vordering niet toewijsbaar is. Ook de verwijzing naar de schadestaat zal het hof afwijzen.
5.39.
[appellanten] vordert ook immateriële schadevergoeding. Het hof zal ook die vordering afwijzen. Op grond van artikel 6:106 BW heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, als aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. [appellanten] heeft niet dan wel onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat aan de voorwaarden van artikel 6:106 BW is voldaan. Het hof overweegt hierbij dat het schelden is beperkt tot woordenwisselingen onder elkaar en dat uit het overgelegde filmmateriaal niet blijkt dat [appellant] of [appellante] zich op enige wijze proberen te onttrekken aan het conflict en dat zij de confrontaties niet uit de weg gaan.
Verbod
5.40.
[appellanten] vordert dat het hof een aantal verboden uitspreekt (zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven), steeds versterkt met een dwangsom.
5.41.
De verboden onder I, III en V zijn beperkt toewijsbaar namelijk voor zover zij zien op de hiervoor vastgestelde onrechtmatige gedragingen. Omdat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op geen enkele wijze afstand hebben genomen van het handelen van respectievelijk [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zal het hof de verboden uitspreken tegen beiden.
Voor toewijzing van de overige gevorderde verboden is onvoldoende aangevoerd.
Dwangsommen
5.42.
Omdat de laatste vastgestelde incidenten dateren van maart 20221 en om de situatie tussen de buren niet verder te laten escaleren, zal het hof aan de verboden geen dwangsom verbinden.
Grief 4: Vordering in reconventie: Camera’s
5.43.
De rechtbank heeft [appellanten] veroordeeld om de camera's (die worden getoond op de als productie 3 en 4 van [geïntimeerden] ) binnen een week na betekening van het vonnis te verwijderen en verwijderd te houden en de rechtbank heeft bepaald dat [appellanten] op zijn perceel geen camera's mag hebben die uitzicht bieden op het perceel van [geïntimeerden] , steeds op straffe van een dwangsom.
5.44.
Grief 4 richt zich daartegen. [appellanten] betoogt dat de camera’s op dit moment het perceel van [geïntimeerde 1] niet (meer) filmen. Hij wijst ook op zijn belang om het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] te kunnen bewijzen.
5.45.
[geïntimeerden] voert verweer, betwist dat zijn perceel niet langer gefilmd wordt en stelt dat [appellanten] nog steeds niet aan het vonnis van de rechtbank heeft voldaan.
5.46.
Het filmen van het perceel van [geïntimeerden] door [appellanten] acht het hof onrechtmatig, want een inbreuk op het privéleven van [geïntimeerden]
5.47.
Uit de camerabeelden die zijn overgelegd, blijkt dat met de camera aan de voorzijde van de woning in ieder geval in het verleden een klein gedeelte van het perceel van [geïntimeerden] werd gefilmd. [geïntimeerden] heeft een foto van de camera aan de achterzijde van de woning overgelegd, maar omdat onduidelijk is vanaf welke hoogte die foto is genomen en hoe hoog de schutting is, blijkt daaruit niet voldoende dat die camera ook daadwerkelijk het perceel van [geïntimeerden] filmt (en niet alleen de lucht erboven).
5.48.
Gelet op de incidenten tussen partijen, heeft [appellanten] een redelijk belang bij het filmen van zijn eigen perceel en eigendommen, inclusief zijn op de openbare weg geparkeerde auto. Daarom zal het hof het [appellanten] niet veroordelen tot het verwijderen van de camera’s maar wel veroordelen om te bewerkstelligen dat met de camera’s niet het perceel van [geïntimeerden] wordt gefilmd. Het hof zal daaraan geen dwangsom verbinden.
Bewijsaanbiedingen
5.49.
Voor zover hiervoor is geoordeeld dat de stellingen onvoldoende zijn, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Voor het overige worden de bewijsaanbiedingen van partijen gepasseerd omdat er geen -niet vaststaande- stellingen zijn die -indien die na bewijslevering wel zouden komen vast te staan- tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Conclusie
5.50.
Grieven 3 en 4 tegen het bestreden vonnis slagen gedeeltelijk. Het hof zal het bestreden vonnis in conventie en in reconventie vernietigen en opnieuw rechtdoende de gevorderde verklaring voor recht en verboden toewijzen, maar beperkt tot het onrechtmatige handelen dat het hof heeft kunnen vaststellen en dat de camera’s niet het perceel van [geïntimeerden] mogen bestrijken Voor het overige worden de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
Proceskosten
5.51.
Gelet op het voorgaande is geen van partijen in hoger beroep en in eerste aanleg (in conventie en in reconventie) als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Het hof zal daarom bepalen dat iedere partij in beide instanties de eigen proceskosten draagt.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) van 15 december 2021 en doet opnieuw recht;
6.2.
verklaart voor recht:
6.2.1.
dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellanten] door op 17 juni 2018 tegen de autospiegel van [appellanten] te slaan;
6.2.2.
dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellanten] door op 4 december 2018 [appellante] te bedreigen en [appellant] te beledigen;
6.2.3.
dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellant] door op 11 augustus 2019 water op [appellant] te gooien;
6.2.4.
dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellante] door op 24 mei 2021 [appellante] te bespugen;
6.2.5.
dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellanten] door op 15 september 2021 een ei tegen de auto van [appellanten] te gooien; en
6.2.6.
dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellanten] door op 27 februari 2022 en 6 maart 2022 door de nachtrust van [appellanten] te verstoren.
6.3.
verbiedt [geïntimeerden] , na zeven dagen na betekening van dit arrest:
6.3.1.
bedreigende en beledigende uitlatingen te doen jegens [appellanten];
6.3.2.
te spugen in de richting van [appellanten]; en
6.3.3.
water te gooien op het perceel van [appellanten];
6.4.
veroordeelt [appellanten], na zeven dagen na betekening van dit arrest, te bewerkstelligen dat de camera’s op het perceel van [appellanten] het perceel van [geïntimeerden] niet kunnen filmen;
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, H.K.N. Vos en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juli 2023.
griffier rolraadsheer