ECLI:NL:GHSHE:2023:2423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
20-001491-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeterde lezing van de tenlastelegging inzake het afleveren van een vals identiteitsbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het afleveren en voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, specifiek een kopie van een Roemeens rijbewijs. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden bevestigd, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte en stelde dat de dagvaarding nietig was vanwege onduidelijkheid in de tenlastelegging.

Het hof heeft de tenlastelegging verbeterd gelezen en geoordeeld dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte op 8 juni 2022 te Eijsden een kopie van een vals Roemeens rijbewijs heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit document vals was. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte zich enkel had willen legitimeren met zijn identiteitskaart en dat de kopie van het rijbewijs niet als echt kon worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat het gebruik van een vals of vervalst identiteitsbewijs ook geldt voor een kopie van dat document.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat het gebruik van valse identiteitsdocumenten het vertrouwen in officiële documenten ondermijnt en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit. De beslissing is gebaseerd op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het afleveren en voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001491-22
Uitspraak : 14 april 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-141450-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1985,
van de verdachte bekende adressen:
- [adres 1] ;
- [adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht afleveren/voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Bij dupliek heeft de raadsman naar voren gebracht dat de dagvaarding nietig is, omdat onduidelijk is wat de verdachte wordt verweten.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2022 te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten, een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een (kopie van een) Roemeens rijbewijs, met rijbewijsnummer [nummer] , waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze/dit vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep overweegt het hof over de (formulering en verbetering van de) tenlastelegging het navolgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – op de gronden zoals opgenomen in de pleitnota – pleidooi gevoerd. De kern van het pleidooi staat hieronder weergegeven onder het kopje ‘Verweer van de raadsman’.
Bij repliek heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat de tenlastelegging taalkundig gezien niet juist is geformuleerd. In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte een (kopie van een) Roemeens rijbewijs heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, waarbij hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat ‘deze’ vals was. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de tenlastelegging verbeterd te lezen, in dier voege dat onder de verwijzing ‘deze’ ook ‘dit’ worden gelezen (het hof begrijpt taalkundig: ‘een kopie van een (ver)vals(t) Roemeens rijbewijs in plaats’ van ‘een (ver)vals(t)e kopie van een Roemeens rijbewijs’).
Eerst bij dupliek heeft de raadsman naar voren gebracht dat de dagvaarding nietig is, omdat onduidelijk is wat de verdachte wordt verweten. Naar aanleiding van hetgeen de advocaat-generaal bij repliek naar voren heeft gebracht, heeft de raadsman te kennen gegeven dat hem dat ‘op een idee heeft gebracht’. De door de advocaat-generaal voorgestelde taalverbetering roept verwarring op omdat in de tenlastelegging dan twee varianten worden gepresenteerd waar de verdediging zich niet op heeft voorbereid, aldus de raadsman.
Het hof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd, waarbij de verwijzing ‘dit’ aan de tenlastelegging is toegevoegd. Naar het oordeel van het hof is de verdachte door deze taalkundige verbetering van de tenlastelegging niet geschaad in de verdediging. Gelet op de inhoud van het dossier, hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging is aangevoerd en hetgeen de raadsman in hoger beroep bij pleidooi heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een situatie waarin voor de verdachte en zijn raadsman onduidelijk is wat de verdachte wordt verweten. De dagvaarding voldoet ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2022 te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten, een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een kopie van een Roemeens rijbewijs, met rijbewijsnummer [nummer] , waarvan hij, verdachte, wist dat dit vals was, heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de raadsman
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat een kopie van een verlopen Roemeens rijbewijs niet kan gelden als een document dat gebruikt kan worden als echt en onvervalst. Bovendien is bepleit dat de verdachte zich legitimeerde – ter verificatie van zijn identiteit – met zijn Roemeense identiteitskaart en dat hij enkel ten bewijze van zijn rijbevoegdheid daarnaast nog een kopie van het rijbewijs heeft overgelegd. De verdachte legitimeerde zich derhalve niet met een (kopie van een) rijbewijs, zodat een andere norm is overtreden dan de norm gesteld in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte kan de verdachte zich in Nederland – gelet op het bepaalde in artikel 1, lid 1 sub 4, van de Wet op de identificatieplicht – niet legitimeren met een Roemeens rijbewijs, zodat hij ook om die reden dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdachte op 8 juni 2022 een kopie van een Roemeens rijbewijs heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad. Uit onderzoek van de documentdeskundige blijkt dat het rijbewijs dat op de kopie was afgebeeld vals is.
Het verweer van de raadsman dat de verdachte door de kopie van een rijbewijs te tonen enkel zijn rijbevoegdheid wilde aantonen en niet (ook) zijn identiteit zodat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, vindt geen steun in het recht en wordt daarom verworpen.
Voor zover de raadsman naar voren heeft gebracht dat de verdachte, die ten tijde van het tenlastegelegde niet in Nederland woonachtig was, zich in Nederland niet kán legitimeren met een Roemeens rijbewijs, overweegt het hof dat dit standpunt blijkens bestendige jurisprudentie niet juist is (HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1627). De omstandigheid dat de geldigheidsduur van het op de kopie afgebeelde rijbewijs zou zijn verstreken, brengt evenmin mee dat het document niet (meer) als reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt (HR 12 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5866).
Het bestanddeel in het tweede lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht – het gebruikmaken van een vals of vervalst reisdocument of identiteitsbewijs – is naar het oordeel van het hof ook vervuld als iemand opzettelijk gebruik maakt van een kopie van een reisdocument of identiteitsbewijs als ware het onvervalst, terwijl het originele document ten grondslag ligt aan de kopie van dat document vals of vervalst is. Het hof vindt voor dit oordeel steun in de Memorie van Toelichting bij de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden, bij de invoering waarvan dit artikel voor het laatst is gewijzigd. Daarin wordt door de wetgever overwogen (Kamerstukken II, 2011-2012, 33352. nr. 3, p. 16):
“Het aangepaste artikel 231, tweede lid, Sr biedt, als dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, ook uitkomst indien iemand opzettelijk gebruik maakt van een kopie van een (…) identiteitsbewijs. (…) Door het afschrift gebruikt hij bij wijze van spreken het origineel.”
De verdachte heeft verklaard dat hij het betreffende document via een kennis heeft verkregen en derhalve niet van de autoriteiten die daarvoor zijn ingesteld en verantwoordelijk zijn. Bovendien is de verdachte op 2 november 2021 aangehouden met dezelfde fotokopie en is hij daar op 25 februari 2022 voor veroordeeld, welke veroordeling op 12 maart 2022 onherroepelijk is geworden [1] . Gelet op deze omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 8 juni 2022 wist dat het betreffende document vals was.
Het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht afleveren en voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 8 juni 2022 schuldig gemaakt aan het afleveren en voorhanden hebben van een kopie van een vals Roemeens rijbewijs, terwijl hij wist dat dit rijbewijs vals was. (Kopieën van) valse identiteitsdocumenten verhinderen een effectieve identiteitscontrole en bovendien wordt het vertrouwen dat in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen moet kunnen worden gesteld, aangetast door het gebruik van dergelijke falsificaten. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte op dat vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in dergelijke documenten pleegt te worden gesteld inbreuk gemaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2023. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Deze veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het tenlastegelegde. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor het bezit van een vals paspoort geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof overweegt ten overvloede dat de verdachte in deze zaak 90 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, zodat de verdachte na het onherroepelijk worden van dit arrest niet terug zal hoeven te keren in detentie.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 14 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 juni 2022 met bijlagen op dossierpagina's 25-27 in samenhang met p. 2 van het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2023.