ECLI:NL:HR:2005:AS5866
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen vrijspraak van verdachte in verband met vals reisdocument
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Advocaat-Generaal tegen een vrijspraak van de verdachte door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het in bezit hebben van een vals of vervalst reisdocument, in dit geval een Somalisch studentenpaspoort, gedurende de periode van 11 tot en met 14 januari 2002. Het Hof had de verdachte vrijgesproken, met de overweging dat het paspoort in de tenlastelegging reeds verlopen was en daarom niet als een geldig reisdocument kon worden aangemerkt volgens artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting van het Hof onjuist is. De Hoge Raad stelt dat er geen steun te vinden is in de tekst of de geschiedenis van artikel 231 Sr voor de conclusie dat een verlopen reisdocument niet meer als zodanig kan worden aangemerkt. Dit zou bovendien afbreuk doen aan het doel en de strekking van de wet. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden berecht op basis van het bestaande hoger beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 april 2005, waarbij de vice-president F.H. Koster de zitting heeft geleid, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen. De zaak is van belang voor de interpretatie van de geldigheid van reisdocumenten in het strafrecht, met name in het kader van valsheid in geschrifte.