ECLI:NL:GHSHE:2023:2407

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.328.406_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring wegens overschrijding van de beroepstermijn in een schuldsaneringszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van een appellant die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 6 juni 2023 was veroordeeld. De appellant had verzocht om vernietiging van het vonnis en continuering van zijn schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 juli 2023, maar de appellant was niet verschenen. De bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder waren ook niet aanwezig, waarbij de laatste zich had afgemeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De appeltermijn eindigde op 14 juni 2023, maar het beroepschrift werd pas op 15 juni 2023 ingediend. Het hof overwoog dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was, aangezien de appellant op de hoogte was van de uitspraak en voldoende tijd had om een advocaat te benaderen. De appellant had zelf aangegeven dat hij op 9 juni 2023 kennis had genomen van het vonnis, maar pas op 14 juni 2023 een advocaat kon bereiken.

Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De appellant had niet tijdig actie ondernomen om in hoger beroep te gaan, en het hof oordeelde dat hij niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De inhoudelijke behandeling van de zaak werd hierdoor niet aan de orde gesteld. Het hof heeft de appellant dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 juli 2023
Zaaknummer : 200.328.406/01
Zaaknummer eerste aanleg : [nummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 juni 2023, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt, zijn schuldsaneringsregeling te continueren.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is subsidiair om een verlenging van de schuldsaneringsregeling verzocht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellant] , mr. Hundscheid,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] is, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
De heer [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is, met bericht van verhindering (emailbericht 11 juli 2023) eveneens niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 mei 2023;
- het per Zivver ingediende bericht van de advocaat van [appellant] van 14 juni 2023 20.03 uur
- het per Zivver door de griffie van dit hof aan de advocaat van [appellant] verzonden antwoord van 15 juni 2023 8.12 uur
- het per Zivver ingediende beroepschrift door de advocaat van [appellant] op 14 juni 2023 8.47 uur.
- het indieningsformulier met vier bijlagen (twee ongenummerd) van de advocaat van [appellant] d.d. 5 juli 2023;
- de brief met bijlagen (productie 1 t/m 7) van de bewindvoerder d.d. 26 juni 2023
- het emailbericht met bijlagen (dag later alsnog toegezonden) van de beschermingsbewindvoerder d.d. 11 juli 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit diens aan het hof gerichte emailbericht van 11 juli 2023 blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij middels voornoemd emailbericht ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 1 december 2020 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 24 april 2023 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep op grond van het navolgende.
3.4.1.
De uitspraak in eerste aanleg dateert van 6 juni 2023. De appeltermijn eindigde acht dagen nadien, derhalve op woensdag 14 juni 2023. Het beroepschrift is ter griffie op 15 juni 2023 binnengekomen en dus (in beginsel) te laat. Bij de beoordeling of deze overschrijding van de appeltermijn wellicht verschoonbaar moet worden geacht stelt het hof het navolgende voorop.
3.4.2.
Uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Een uitzondering is met name gerechtvaardigd indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
3.4.3.
Uit het proces-verbaal van de rechtbank van 25 mei 2023 volgt dat de rechter ter zitting aan [appellant] heeft meegedeeld op 6 juni 2023 uitspraak te zullen doen. Blijkens het beroepschrift heeft [appellant] in ieder geval uiterlijk 9 juni 2023 kennis genomen van die uitspraak. Onder de bestreden uitspraak staat vermeld:

Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen’.
In onderhavige zaak heeft de advocaat van [appellant] op 14 juni 2023 om 20:03 uur via Zivver een emailbericht naar het hof verzonden met daarin de navolgende tekst:
“Bij dezen zend ik u toe een scan van het beroepschrift ex art. 351 Fw.
Per post stuur ik u morgen originele stukken na.”
Het in dit bericht aangekondigde beroepschrift werd de volgende dag (nadat de griffie weer was geopend) echter niet door de medewerkers van de griffie als bijlage aangetroffen. Hierop heeft een medewerkster van de griffie op 15 juni 2023 om 08:12 uur per email het navolgende bericht aan de advocaat van [appellant] verzonden:
“Bij onderstaande e-mail zaten geen bijlagen. Ik heb dus nog geen beroepschrift ontvangen.”
Hierop dient de advocaat van [appellant] op 15 juni 2023 om 08:47 uur alsnog en voor de eerste maal per emailbericht (zonder begeleidende tekst) het (ongedateerde) verzoekschrift in. Ter zitting deelde de advocaat mee dat hij zijn bericht van 14 juni 2023 heeft nagekeken en dat daarbij inderdaad geen bijlage zat.
3.4.4.
Het hof acht onder deze omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar temeer niet nu het hof in het beroepschrift leest dat [appellant] na ontvangst van het vonnis waarvan beroep ook niet terstond, althans zo spoedig mogelijk, contact met een advocaat heeft gezocht met het verzoek een hoger beroep in te stellen. In het beroepschrift leest het hof immers onder andere:
“Hij(hof: [appellant] )
zag op vrijdag 9 juni 2023, na werktijd, het die dag per post ontvangen vonnis waarvan beroep. Die dag, evenals de daaropvolgende zaterdag en zondag, kon appellant geen advocaat bereiken om hem bij te staan.
Ook de daaropvolgende maandag en dinsdag lukte dat niet, nu appellant toen werkzaam
was in België en hij vanuit het buitenland niet kan bellen. Appellant heeft derhalve aan zijn
werkgever vrijaf moeten vragen om op woensdagmiddag, 14 juni 2023 in staat te zijn een
advocaat te zoeken.”
Het hof overweegt ambtshalve dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat aan [appellant] wel de datum van de uitspraak is meegedeeld, maar niet blijkt dat aan hem tevens is meegedeeld op welk tijdstip en nummer hij telefonisch naar de uitspraak kan informeren. Dat neemt echter niet weg dat [appellant] volgens eigen mededeling formeel gedurende zes kalenderdagen de gelegenheid heeft gehad om in hoger beroep te gaan, eventueel bij een tijdig kaal ingediend, maar later aan te vullen, beroepschrift.
Een situatie waarin iemand buiten zijn schuld wordt afgesneden van een rechtsmiddel dat de wet hem toekent, doet zich hier derhalve niet voor.
De slotsom is dan ook dat, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep is. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt het hof dan ook niet toe, daargelaten nog dat [appellant] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve ook geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (al dan niet onder verlenging van de looptijd).
3.5.
Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M.W.F. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.