ECLI:NL:GHSHE:2023:2363

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.299.527_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebreken in verkochte woning en niet-zelfbewoningsclausule in koopovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, hebben appellanten, [appellant] en [appellante], een woning gekocht van geïntimeerde, [geïntimeerde]. Na de notariële levering van de woning op 28 maart 2017, constateerden de appellanten gebreken aan de elektriciteitsvoorziening en waterlekkage. Appellanten hebben de verkoper in gebreke gesteld, maar de verkoper heeft niet gereageerd. Appellanten hebben vervolgens de gebreken laten herstellen en vorderden schadevergoeding van € 12.482,04. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de vorderingen van appellanten afgewezen, waarna appellanten in hoger beroep gingen.

Het hof heeft geoordeeld dat de verkoper niet aansprakelijk is voor de gebreken, omdat in de koopovereenkomst een niet-zelfbewoningsclausule is opgenomen. Dit houdt in dat de verkoper niet aansprakelijk is voor gebreken die niet bekend zijn bij de verkoper, omdat deze de woning niet zelf heeft bewoond. Het hof heeft de uitleg van de koopovereenkomst volgens de Haviltex-maatstaf toegepast en geconcludeerd dat appellanten niet mochten vertrouwen op een gebrek aan gebreken, gezien de clausule in de overeenkomst. De vorderingen van appellanten zijn afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.299.527/01
arrest van 18 juli 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna tezamen aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , België,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.V. van den Wildenberg te Vught,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 november 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 9013595 \ CV EXPL 21-855 gewezen vonnis van 22 juli 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 november 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van die mondelinge behandeling van 3 juni 2022;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

De feiten
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
[appellanten] hebben van [geïntimeerde] de woning aan het [adres] te [plaats] gekocht (hierna: de woning). De koopprijs was € 200.000,00 kosten koper. De koopovereenkomst is door [geïntimeerde] ondertekend op 31 januari 2017 en door [appellanten] op 1 februari 2017. Bij notariële akte van 28 maart 2017 is de woning aan [appellanten] geleverd.
6.1.2.
Na de notariële levering op 28 maart 2017 hebben [appellanten] [geïntimeerde] geschreven dat zij bij terugkomst in de woning na de notariële levering hebben geconstateerd dat de elektriciteitsvoorziening in de woning, die daarvoor nog functioneerde, inmiddels niet meer functioneerde.
6.1.3.
Bij e-mail van 21 mei 2017 hebben [appellanten] [geïntimeerde] op de hoogte gebracht van een waterlekkage die zij inmiddels ook hadden geconstateerd.
6.1.4.
Nieles Electro B.V. te [vestigingsplaats] heeft in opdracht van [appellanten] de elektrische installatie in de woning gecontroleerd. In het daarvan opgemaakte schriftelijke verslag is onder meer het volgende vermeld:
“Op het eerste gezicht waren er een paar verbeterpuntjes, echter toen ik verder ging kijken constateerde ik meer gebreken en zelfs onveilige situatie’s in de huidige installatie.
Zo constateerde ik de volgende punten:
(…)
- De bekabeling in de bijkeuken boven plafond waren zonder installatie buis gelegd, dit kan brandgevaar veroorzaken.- De lasdozen om een laspunt/aftakking te maken boven het plafond zijn “vergeten”, je kan zien aan de lasdoppen dat deze goed zwart zien en de bekabeling was al bros, dus dit had niet veel langer zo moeten blijven zitten.(…)- De buiten installatie is niet verantwoord aangelegd niks is spatwaterdicht afgewerkt, draden zijn met tape afgeisoleerd en kroonstenen zijn verbrand ivm het grote vermogen wat er aan gehangen heeft.
Al met al is deze electrische installatie niet zoals je hem zou mogen verwachten in een woonhuis en dan aangelegd door een erkend installateur. (…)”6.1.5. Ook ten aanzien van de geconstateerde waterlekkage is onderzoek uitgevoerd in opdracht van [appellanten] In het daarvan opgemaakte lekkage-/bouwkundig onderzoeksrapport is onder meer het volgende vermeld:
“We hebben met een endoscoop onder de douchebak en het reservoir van het toilet gekeken. Hierbij hebben we een lekkage aangetroffen aan de kitranden van de douchebak. Wanneer we deze belasten met water begint het direct te druppen onder de douchebak. Hierdoor verzadigd de smeervloer onder de douchebak. Dit water is doorgetrokken naar de woonkamer. (…)”
6.1.6.
Bij brief van 23 augustus 2017 hebben [appellanten] [geïntimeerde] in gebreke gesteld voor de door [appellanten] geconstateerde gebreken in de woning (brandgevaarlijke elektriciteitsvoorziening en een waterlekkage door een niet deugdelijke douchebak). In deze brief kondigen [appellanten] aan dat als [geïntimeerde] deze gebreken niet binnen twee weken deugdelijk laat herstellen, zij in verzuim zal komen te verkeren en [appellanten] het herstel van deze gebreken door een derde zullen laten uitvoeren en de kosten ervan op [geïntimeerde] zullen verhalen.
6.1.7.
Nadat een reactie van [geïntimeerde] binnen de gestelde termijn is uitgebleven, hebben [appellanten] de door hen gestelde gebreken laten herstellen. Bij brief van 2 oktober 2018 hebben [appellanten] [geïntimeerde] verzocht om binnen veertien dagen over te gaan tot betaling van een bedrag van € 12.482,04 aan vervangende schadevergoeding.
6.1.8.
[geïntimeerde] heeft daarop niet gereageerd en is ook niet tot betaling van het gevorderde bedrag van € 12.482,04 overgegaan. [appellanten] hebben [geïntimeerde] daarom bij brief van
18 oktober 2018 voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen voornoemd schadebedrag van € 12.482,04 aan hen te betalen. [geïntimeerde] heeft ook toen niet gereageerd en is niet tot betaling overgegaan.
De procedure bij de kantonrechter
De verstekprocedure bij de kantonrechter (zaaknummer 7928886 / CV EXPL 19-6922)
6.2.
[appellanten] hebben bij de kantonrechter gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 12.482,04 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en kosten voor het vertalen van de dagvaarding, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
6.3.
[geïntimeerde] is in de procedure bij de kantonrechter niet verschenen, waarna tegen haar verstek is verleend. De kantonrechter heeft vervolgens bij verstekvonnis van 5 december 2019 de vorderingen van [appellanten] , met uitzondering van de gevorderde vertalingskosten, toegewezen.
De verzetprocedure bij de kantonrechter (zaaknummer 9013595 \ CV EXPL 21-855)
6.4.
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 2 februari 2021 verzet ingesteld tegen het verstekvonnis van 5 december 2019. Bij deze dagvaarding heeft [geïntimeerde] tevens een eis in reconventie ingesteld. In reconventie vordert zij (na vermindering van eis) [appellanten] te gelasten om de instrumenterend notaris [persoon A] , gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] , binnen twee weken na het door de kantonrechter te wijzen vonnis opdracht te geven om het resterende depotbedrag van € 574,75 aan [geïntimeerde] te laten uitbetalen dan wel, indien voornoemde notaris hieraan niet voldoet, dit bedrag door [appellanten] zelf aan [geïntimeerde] te betalen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
6.5.
[appellanten] hebben in reconventie verweer gevoerd.
6.6.
Bij vonnis van 22 juli 2021 heeft de kantonrechter het verstekvonnis van 5 december 2019 vernietigd en, opnieuw beslissend in conventie, de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Voorts heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen. De kantonrechter heeft [appellanten] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie en in de nakosten.
De procedure in hoger beroep
6.7.
[appellanten] zijn van voornoemd vonnis van 22 juli 2021 in hoger beroep gekomen.
Zij hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd en vorderen, kort gezegd, het bestreden vonnis te vernietigen, en opnieuw recht doende hun vorderingen (in conventie) alsnog toe te wijzen en de vordering van [geïntimeerde] (in reconventie) alsnog af te wijzen onder de verplichting (voor [geïntimeerde] ) tot terugbetaling van het ontvangen bedrag van € 574,75 over te gaan, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
6.8.
[geïntimeerde] woont in België, zodat het geschil een internationaal aspect heeft. De kantonrechter is terecht en onbestreden uitgegaan van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Het hof gaat daar derhalve eveneens vanuit.
[geïntimeerde] is niet aansprakelijk voor de door [appellanten] gestelde gebreken aan de woning – grief 1
6.9.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de door [appellanten] gestelde gebreken aan de woning.
6.10.
Volgens [appellanten] is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de kosten van het uitgevoerde herstel van de door [appellanten] gestelde gebreken aan de woning, bestaande uit een brandgevaarlijke elektriciteitsvoorziening en een waterlekkage door een niet deugdelijke douchebak, omdat de woning, als gevolg van die gebreken, naar de mening van [appellanten] niet geschikt was voor normaal gebruik als woonhuis. [appellanten] hebben hierbij gewezen op artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst, waarin is bepaald:
Feitelijke levering, staat van het verkochteArtikel 5(…)
2. Het registergoed zal bij de feitelijke levering de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik alswoonhuisnodig zijn. Voor koper kenbare gebreken die daaraan in de weg zouden kunnen staan, komen voor diens risico.
(…)
6.11.
Volgens [geïntimeerde] volgt uit de koopovereenkomst dat – zelfs als er gebreken waren aan de woning zoals [appellanten] die stellen – [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de herstelkosten daarvan, gelet op het bepaalde in artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst, dat luidt:
Bijzondere bepalingenArtikel 21(…)2. GebruikHet verkochte is tijdelijk verhuurd geweest waardoor verkoper het verkochte niet als laatste zelf in gebruik heeft gehad. De woning kan mogelijk gebreken vertonen die niet bekend zijn bij verkoper, met dit risico is rekening gehouden in de koopprijs. In het kader van deze overeenkomst verklaart koper door verkoper en diens makelaar voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld om het verkochte in- en uitwendig te inspecteren.
6.12.
Het hof stelt het volgende voorop. Om te beoordelen of sprake is van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor gebreken aan de woning moet de inhoud van de koopovereenkomst worden uitgelegd. Deze uitleg dient te geschieden met inachtneming van de Haviltex-maatstaf. Het gaat er daarbij om – kort gezegd – welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het bepaalde in (met name) de artikelen 5 lid 2 en 21 lid 2 van de koopovereenkomst mochten toekennen en om wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.13.
Het hof acht daarbij van belang dat artikel 21 lid 2 in de koopovereenkomst is opgenomen met een duidelijke reden: [geïntimeerde] heeft de woning voorafgaand aan de (ver)koop verhuurd en daardoor niet als laatste zelf in gebruik gehad. Vast staat dat [appellanten] hiermee bekend waren. Artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst gaat over mogelijke gebreken aan de woning die niet bij [geïntimeerde] bekend zijn omdat zij de woning recent niet zelf heeft bewoond. Bovendien vermeldt artikel 21 lid 2 dat met dit risico van voor [geïntimeerde] onbekende gebreken rekening is gehouden bij de vaststelling van de koopprijs.
6.14.
[appellanten] hebben betoogd dat artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst alleen betrekking heeft op gebreken die te maken hebben met de niet-zelfbewoning van de woning door [geïntimeerde] , dat de door [appellanten] geconstateerde gebreken aan de elektravoorziening en de douchebak daar los van staan en dat artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst daarom in dit geval niet van toepassing is. Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog. Artikel 21 lid 2
van de koopovereenkomst heeft, blijkens de tekst daarvan, betrekking op gebreken aan de woning die niet bekend zijn bij [geïntimeerde] omdat zij de woning recent niet heeft bewoond. [appellanten] hebben niet aangevoerd en ook niet is gebleken dat [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst bekend was met de door [appellanten] gestelde gebreken aan de elektravoorziening en de douchebak. Gelet op het voorgaande is artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst dus van toepassing.
6.15.
[appellanten] stellen dat artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst beperkt moet worden uitgelegd, in die zin dat met dat artikellid niet is bedoeld om artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst, waarin het normale gebruik als woonhuis wordt gegarandeerd, terzijde te stellen of te beperken. [appellanten] kunnen niet worden gevolgd in dit betoog. Artikel 21 lid 2 is in de koopovereenkomst opgenomen onder het kopje ‘Bijzondere bepalingen’. In dat artikellid is (onder meer) vermeld dat er sprake kan zijn van gebreken die niet bekend zijn bij [geïntimeerde] omdat zij de woning recent niet heeft bewoond. [appellanten] hadden dan ook redelijkerwijs moeten begrijpen dat deze (bijzondere) bepaling (artikel 21 lid 2) een beperking bevat van het in artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst gegarandeerde normale gebruik als woonhuis. Het enkele feit dat in de koopovereenkomst artikel 5 lid 2 niet is doorgehaald, maakt dat niet anders. De door [appellanten] in de memorie van grieven aangevoerde feiten en omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst leiden niet tot een ander oordeel. [appellanten] stellen daar dat bij de totstandkoming van de koopovereenkomst niet is gesproken over het opnemen van artikel 21 lid 2 in de koopovereenkomst en dat de makelaar van [geïntimeerde] hen niet op deze bepaling heeft gewezen. Nog afgezien van het feit dat [geïntimeerde] dat laatste bij memorie van antwoord heeft betwist, ziet het hof niet in waarom deze omstandigheden tot een beperkte uitleg van artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst nopen. [appellanten] hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dat blijkt. Hetzelfde geldt voor de door [appellanten] gestelde omstandigheid dat zij artikel 21 lid 2 – het laatste artikel van de koopovereenkomst, dat bovendien vet gedrukt is – bij de ondertekening van de koopovereenkomst niet hebben opgemerkt. [appellanten] hebben ook overigens niets aangevoerd waaruit zij redelijkerwijs hadden mogen afleiden dat artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst geen beperking bevat van het in artikel 5 lid 2 van die overeenkomst gegarandeerde normale gebruik als woonhuis.
6.16.
[appellanten] hebben niet betwist dat zij door [geïntimeerde] en haar makelaar voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om de woning voorafgaande aan de koop in- en uitwendig te inspecteren, zoals is vermeld in de slotzin van artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst.
[appellanten] stellen dat er geen aanleiding bestond om (uitvoerig) onderzoek te doen naar de elektrische installatie en de (water)aansluitingen in de badkamer, omdat in de verkoopbrochure op Funda is vermeld dat de woning nagenoeg volledig gerenoveerd is, in welk verband in deze brochure onder meer melding is gemaakt van een geheel vernieuwde badkamer. Het hof verwerpt deze stelling van [appellanten] Deze mededelingen in de verkoopbrochure op Funda kunnen niet zonder meer worden begrepen als een garantie. Ze zijn zeer algemeen en niet van dien aard dat [appellanten] op grond daarvan mochten verwachten dat er geen (verborgen) gebreken in de woning aanwezig zouden zijn en zij daar zelf ook geen (nader) onderzoek naar zouden hoeven doen. Ook de omstandigheid dat de woning verhuurd is geweest doet, anders dan [appellanten] stellen, niets af aan hun onderzoeksplicht, maar had voor hen juist aanleiding moeten zijn om onderzoek te doen, gelet op het bepaalde in artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst dat de woning mogelijk gebreken kan vertonen die niet bekend zijn bij verkoper omdat de woning tijdelijk verhuurd is geweest waardoor verkoper de woning niet als laatste zelf in gebruik heeft gehad.
6.17.
Gezien het bovenstaande mochten [appellanten] er naar het oordeel van het hof niet op vertrouwen dat de woning vrij zou zijn van de door hen gestelde gebreken aan de elektravoorziening en de douchebak en hadden zij er rekening mee moeten houden dat, bij aanwezigheid van deze gebreken, zij de schade die daarvan het gevolg zou zijn niet op [geïntimeerde] zouden kunnen verhalen nu daarmee reeds rekening is gehouden in de koopprijs.
6.18.
[appellanten] stellen dat zij de koopovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zouden hebben gesloten indien zij van artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst op de hoogte zouden zijn geweest. Voor zover [appellanten] daarmee hebben beoogd te stellen dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling omdat [geïntimeerde] haar mededelingsplicht met betrekking tot artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst zou hebben geschonden (artikel 6:228 lid 1 sub b BW), geldt dat voor een geslaagd beroep op deze vorm van dwaling ingevolge voornoemd wetsartikel is vereist dat [geïntimeerde] voor of bij het sluiten van de koopovereenkomst wist of behoorde te weten dat artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst voor [appellanten] van essentieel belang was (kenbaarheidsvereiste). [appellanten] hebben daarvoor onvoldoende gesteld.
6.19.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het beroep van [geïntimeerde] op artikel 21 lid 2 van de koopovereenkomst slaagt. Dit betekent dat zelfs als [appellanten] gelijk zouden krijgen over de door hen gestelde gebreken, [geïntimeerde] daarvoor niet aansprakelijk is, zodat aan de vaststelling of van deze gebreken sprake is niet hoeft te worden toegekomen. Verder hebben [appellanten] voor een geslaagd beroep op dwaling onvoldoende gesteld. De vorderingen van [appellanten] zullen gelet op het voorgaande moeten worden afgewezen. Grief 1 faalt dus.
[appellanten] kunnen geen aanspraak maken op een deel van het depotbedrag – grief 2
6.20.
Bij de bezichtiging van de woning door [appellanten] voorafgaand aan de notariële levering op 28 maart 2017, bleek dat er nog spullen in de woning en in het tuinhuis aanwezig waren. In het opleveringsverslag dat de verkoopmakelaar, [persoon B] , op 28 maart 2017 heeft opgemaakt en dat door [appellanten] en namens [geïntimeerde] door [persoon C] (hierna: [persoon C] ) is ondertekend, is vermeld:
“Verkoper zal de losse spullen onder de carport plaatsen en morgen meenemen. Tuinhuis wordt leeg gemaakt”. Hierna heeft de notariële levering van de woning plaatsgevonden. Op de factuur van notariskantoor [persoon A] is handgeschreven vermeld:
“€ 1.000,00 zal in depot worden gehouden totdat alle spullen zijn verwijderd.”[geïntimeerde] was niet bij de overdracht van de woning aanwezig. Zij werd daarbij vertegenwoordigd door [persoon C] . Niet in geschil is echter dat [geïntimeerde] akkoord is gegaan met voornoemde afspraken over het verwijderen van de spullen en het in depot houden door de notaris van een bedrag van € 1.000,00 totdat de spullen zijn verwijderd. Verder is niet in geschil dat [geïntimeerde] , althans haar vertegenwoordiger [persoon C] , de gemaakte afspraak om de spullen te verwijderen niet is nagekomen, omdat er na de overdracht van de woning nog spullen zijn achtergebleven in en rondom de woning die niet door [persoon C] of iemand anders namens [geïntimeerde] zijn verwijderd.
6.21.
[appellanten] stellen dat zij een container hebben gehuurd om de spullen af te voeren die in en rondom de woning zijn achtergebleven en die door of namens [geïntimeerde] verwijderd hadden moeten worden. Volgens de ingebrachte factuur (productie 13 bij conclusie van antwoord in reconventie in oppositie) bedragen de kosten daarvan € 574,75. [appellanten] stellen dat zij gezien de hiervoor vermelde afspraken recht hebben op betaling van dat bedrag vanuit het depot bij de notaris. Het bedrag van € 574,75 is door de notaris ook aan [appellanten] betaald.
6.22.
[geïntimeerde] betwist dat de huur van de container door [appellanten] (alleen) betrekking heeft op het afvoeren van de spullen die na de overdracht in en rondom de woning zijn achtergebleven. Volgens haar hebben [appellanten] daarom geen recht op betaling van de daaraan verbonden kosten van € 574,75 vanuit het depot bij de notaris, maar komt dat bedrag haar toe.
6.23.
Nu [geïntimeerde] rechthebbende is op het depotbedrag, dat bestaat uit een deel van de koopsom (€ 1.000,00), is het aan [appellanten] om hun stelling dat zij aanspraak kunnen maken op betaling van een deel van dat bedrag (€ 574,75), tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , voldoende te onderbouwen.
6.24.
Volgens de ingebrachte factuur (productie 13 bij conclusie van antwoord in reconventie in oppositie) hebben [appellanten] de container gehuurd voor een periode van ongeveer drie weken (van 21 april 2017 tot 9 mei 2017) en hebben zij in die container 2.720 kilogram afval afgevoerd. [appellanten] verklaren deze relatief lange huurperiode met de stelling bij memorie van grieven dat
“het aardig wat tijd kostte om de spullen te verzamelen en in de container te plaatsen.”. Voor een toelichting welke spullen [appellanten] in en rondom de woning zouden hebben aangetroffen en die zij in de gehuurde container zouden hebben afgevoerd, verwijzen zij in het bijzonder naar de conclusie van antwoord in reconventie in oppositie. Daarin stellen [appellanten] (onder 8.):
“Er stonden en lagen nog diverse zaken in huis (onder meer een matras), de schuur stond nog helemaal vol met afval en beide kliko’s zaten vol bussen verf met daar bovenop wat vuil (…).”. Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die [appellanten] niet hebben gegeven, valt naar het oordeel van het hof niet in te zien dat het [appellanten] ongeveer drie weken zou hebben gekost om deze, grotendeels niet nader gespecificeerde, spullen te verzamelen en in de door hen gehuurde container te plaatsen, zoals [appellanten] stellen. Verder valt zonder nadere toelichting en onderbouwing door [appellanten] , die ontbreekt, naar het oordeel van het hof niet in te zien dat deze, grotendeels niet nader gespecificeerde, spullen samen 2.720 kilogram afval zouden hebben bedragen zoals op de factuur met betrekking tot de huur van de container is vermeld. Ook als de containers van Van Arendonk Verhuur, waarvan de facturen door [appellanten] als productie 16 bij memorie van grieven in het geding zijn gebracht, door hen zouden zijn gebruikt bij de verbouwing van de woning, zoals [appellanten] stellen, wil dat niet zeggen dat de container die zij na de overdracht van de woning hebben gehuurd daarvoor niet ook (deels) is gebruikt. [appellanten] stellen dat zij nog niet met de verbouwingswerkzaamheden in en aan de woning waren begonnen in de periode dat zij deze container huurden, maar zij hebben die stelling niet nader onderbouwd, hetgeen wel op hun weg had gelegen, gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] dat de betreffende container alleen is gebruikt voor het afvoeren van de spullen die na de overdracht in en rondom de woning zijn achtergebleven.
6.25.
Gelet op het voorgaande hebben [appellanten] hun stelling dat zij de container die zij hebben gehuurd (alleen) hebben gebruikt voor het afvoeren van de spullen die na de overdracht in en rondom de woning zijn achtergebleven en die door of namens [geïntimeerde] verwijderd hadden moeten worden, onvoldoende onderbouwd. Bewijslevering is daarom niet aan de orde. [appellanten] kunnen dan ook geen aanspraak maken op betaling van de daaraan verbonden kosten van € 574,75 en ook niet op een deel daarvan, nu zij niet inzichtelijk hebben gemaakt welk deel van deze kosten eventueel wel betrekking heeft op het verwijderen van de achtergebleven spullen.
6.26.
Gezien het bovenstaande dient de vordering van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van het bedrag van € 574,75 dat de notaris vanuit het depot aan [appellanten] heeft betaald, te worden toegewezen. Grief 2 faalt dus.
bewijsaanbiedingen
6.27.
De bewijsaanbiedingen van [appellanten] worden gepasseerd omdat er geen - niet vaststaande - stellingen en verweren zijn die - indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
slotsom
6.28.
De slotsom is dat de grieven falen, zodat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
proceskosten
6.29.
[appellanten] dienen als de in het ongelijk gestelde partijen te worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. [geïntimeerde] heeft verzocht om een veroordeling van [appellanten] in zowel de proceskosten als in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten daarom niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 22 juli 2021;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.366,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en J.N. De Blécourt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juli 2023.
griffier rolraadsheer