ECLI:NL:GHSHE:2023:2283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20-000484-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen na onderzoek naar herkomst van contanten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken voor witwassen en de inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 10.000,00 waren verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld, maar de raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastelegging van witwassen. De verdachte had op 8 december 2018 op Eindhoven Airport € 10.000,00 in contanten bij zich, maar het hof oordeelt dat dit bedrag niet van zodanige aard of onder omstandigheden is aangetroffen dat het vermoeden rechtvaardigt dat het uit enig misdrijf afkomstig is. De verdachte en haar medeverdachte hebben verklaard dat het geld hun individuele eigendom was en er was geen bewijs dat de herkomst van het geld misdadig was. Het hof concludeert dat het openbaar ministerie niet heeft aangetoond dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen. Tevens is de teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen aan de verdachte gelast, aangezien er geen belang van strafvordering is dat zich daartegen verzet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000484-20
Uitspraak : 4 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-860019-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Daarnaast heeft de politierechter de onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedragen, van in totaal
€ 10.000,00, verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet is te verenigen met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 8 december 2018 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier bij de securitycheck), in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 20.000, althans een hoeveelheid geld tot een (totaal)bedrag van euro 10.000, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren en/of voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en/of
- een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 20.000, althans een hoeveelheid geld tot een (totaal)bedrag van euro 10.000, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, in het geval er geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, noodzakelijk is dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie het bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Pas indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een (voldoende) concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2352).
Daarbij geldt dat het hof pas na een behandeling ter terechtzitting en op basis van het dossier kan beoordelen of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden voormeld vermoeden rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat er bij de start van het strafrechtelijk onderzoek, op basis van de toen bekend zijnde informatie – in dit geval bij de aanhouding van de verdachte op het vliegveld van Eindhoven – een redelijk vermoeden van schuld bestond dat de verdachte zich mogelijk schuldig had gemaakt aan witwassen, maakt dus niet (en zeker niet zonder meer) dat reeds op basis daarvan geconcludeerd kan worden dat er voldoende feiten en omstandigheden bestaan die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat een verklaring van de verdachte (bijvoorbeeld over de omstandigheden waaronder de gelden zijn aangetroffen, alsmede over de oorsprong daarvan) niet alleen relevant kan zijn voor de vraag wat de herkomst van (in dit geval) de aangetroffen gelden is, maar tevens van invloed kan zijn op de uiteindelijke vaststelling door de rechter van de feiten en omstandigheden die al dan niet het bewijsvermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien dit beoordelingskader wordt toegepast op de onderhavige zaak, dan stelt het hof vast dat ten tijde van de aanhouding van de verdachte sprake was van een redelijk vermoeden dat zij zich aan witwassen schuldig had gemaakt. Zij reisde samen met (voormalig medeverdachte) [medeverdachte] vanaf het vliegveld in Eindhoven en bij zowel haar als [medeverdachte] werd exact € 10.000,00 aangetroffen. [medeverdachte] beschikte bovendien over enkele antecedenten op het gebied van het vervaardigen van softdrugs en de verklaringen die zij bij de marechaussee aflegden waren op punten (onderling) tegenstrijdig. Bovendien beschikten zij op dat moment niet over documentatie waarmee de (legale) herkomst van de gelden kon worden aangetoond. Het vermoeden bestond bovendien dat zij, doordat zij ieder een bedrag van € 10.000,00 bij zich droegen, bewust de meldgrens ontdoken.
Zowel [medeverdachte] als de verdachte hebben evenwel verklaard dat het bij hen aangetroffen geld, hun individuele eigendom was en zij hebben afzonderlijk van elkaar verklaringen afgelegd over de herkomst van hun ‘eigen’ € 10.000,00. Zowel [medeverdachte] als verdachte zijn uiteindelijk in eerste aanleg (en [medeverdachte] ook in hoger beroep) vrijgesproken van medeplegen en slechts veroordeeld ter zake van hun eigen € 10.000,00. Ook het hof concludeert thans dat onvoldoende bewijs bestaat voor medeplegen.
De thans door het hof, ten aanzien van verdachte, vastgestelde feiten en omstandigheden behelzen dan ook niet meer dan dat zij via Eindhoven airport wilde reizen met € 10.000,00 aan contanten die zij – desgevraagd door de securitymedewerker en/of de marechaussee –direct uit haar handtas haalde. Hetgeen weliswaar een substantieel bedrag betreft, maar niet van dien aard en omvang is, of onder dusdanige omstandigheden is aangetroffen, dat dit reeds het vermoeden rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is onder die omstandigheden dan ook niet aan de verdachte om de herkomst van de gelden toe te lichten en daarmee komt het hof niet toe aan de vraag of de door de verdachte gegeven verklaring over de herkomst van de gelden, al dan niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring betreft.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde witwassen.
Beslag
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal het hof van de onder haar inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, van in totaal € 10.000,00, de teruggave gelasten aan de verdachte, mede in aanmerking genomen dat het belang van strafvordering zich hier niet tegen verzet.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 400,00 (G18106267-6)
- een geldbedrag van € 3.000,00 (G18106267-7)
- een geldbedrag van € 6.200,00 (G18106267-8) en
- een geldbedrag van € 400,00 (G18106267-9).
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 4 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.