ECLI:NL:GHSHE:2023:2138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
20-002689-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levenslange gevangenisstraf voor doodslag en moord binnen gezin in Etten-Leur

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die is veroordeeld voor de doodslag op zijn vrouw en de moord op zijn twee kinderen en moeder. De verdachte heeft op 27 maart 2020 in Etten-Leur zijn gezin om het leven gebracht door hen te wurgen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van moord, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de omstandigheden en het bewijs dat hij zijn slachtoffers op een planmatige wijze heeft omgebracht. De verdachte had financiële problemen en een gokstoornis, wat mogelijk heeft bijgedragen aan zijn daden. De advocaat-generaal had levenslange gevangenisstraf geëist, en het hof heeft deze eis gehonoreerd, waarbij het de ernst van de misdrijven en het leed dat aan de nabestaanden is toegebracht, in aanmerking heeft genomen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ook behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor affectieschade en shockschade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002689-21
Uitspraak : 4 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 november 2021, in de strafzaak met parketnummer
02-087488-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag verdachte] 1986,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van moord op zijn vrouw, [slachtoffer 1] , en zijn kinderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zoals aan hem onder de feiten 1, 2 en 3 impliciet primair ten laste is gelegd, en heeft doodslag op hen bewezenverklaard, zoals onder de feiten 1, 2 en 3 impliciet subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank heeft daarnaast moord op zijn moeder, [slachtoffer 4] , zoals onder feit 4 impliciet primair ten laste is gelegd, bewezenverklaard.
De rechtbank heeft het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 50.160,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering
niet-ontvankelijk verklaard.
De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zijn door de rechtbank beide gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen zijn voor het overige in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld op 16 november 2021.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van datgene wat door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de moord op alle vier in de tenlastelegging genoemde slachtoffers bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze integraal zal toewijzen, te weten tot een bedrag van € 75.160,95, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof beide vorderingen gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde primair vrijspraak bepleit en subsidiair vrijspraak bepleit ten aanzien van de tenlastegelegde voorbedachten rade (moord).
Met betrekking tot het onder feit 4 tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde voorbedachten rade (moord) en zich ten aanzien van de tenlastegelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te
Etten-Leur [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 1] (verwurging) en/of samendrukkend geweld op de mond/neus van die [slachtoffer 1] (smoren) toe te passen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te
Etten-Leur [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 2] toe te passen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te
Etten-Leur [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door uitwendig mechanisch samendrukkend toesnoerend geweld op de hals/nek van die [slachtoffer 3] (verwurging) toe te passen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te
Etten-Leur [slachtoffer 4] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 4] en/of (samen)drukkend geweld op de romp van die [slachtoffer 4] toe te passen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen van het hof
A.
Feiten en omstandigheden van de zaak
Het hof leidt uit het procesdossier (onderzoek Mitchell) de navolgende feiten en omstandigheden af.
In de zomer van 2019 is de woning van de verdachte en zijn gezin – zijnde zijn vrouw [slachtoffer 1] en twee kinderen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] – aan [adres 1] te
Etten-Leur bij executieverkoop door de bank verkocht in verband met het niet voldoen van de hypotheeklasten. Uit onderzoek naar de bankrekeningen van de verdachte is gebleken dat deze veel geld besteedde aan gokken via online gokbedrijven
(einddossier pagina 1085 e.v.). Vervolgens is de verdachte samen met zijn gezin ingetrokken bij zijn moeder [slachtoffer 4] , in haar woning gelegen aan [adres 2] te Etten-Leur. Op dat moment was de verdachte als werkvoorbereider werkzaam bij
[bedrijf 1] in [plaatsnaam] en droeg zijn vrouw de zorg voor hun kinderen.
In oktober 2019 heeft de verdachte samen met zijn vrouw [slachtoffer 1] een woning gelegen aan [adres 3] te Etten-Leur bezichtigd, waarna hij bij de verkopende makelaar kenbaar heeft gemaakt dat hij deze woning wilde kopen voor de vraagprijs van ongeveer € 450.000,00, zonder financieringsvoorbehoud. De verdachte heeft tegen de verkopende makelaar gezegd dat het grootste gedeelte van het aankoopbedrag zou worden voldaan uit de overwaarde van de verkoop van de woning aan [adres 1] en uit een erfenis van zijn vader uit Turkije. Op 28 oktober 2019 is de koopovereenkomst ondertekend. De verdachte diende uiterlijk 14 november 2019 de waarborgsom van 10% van de aankoopprijs te hebben voldaan aan de verkopende partij. Omdat de verdachte de waarborgsom niet had voldaan, is op 26 november 2019 nakoming van de koopovereenkomst geëist. Op 18 februari 2020 is de verdachte gedagvaard om op 4 maart 2020 te verschijnen voor de rechtbank in verband met het niet nakomen van de koopovereenkomst
(einddossier pagina 591 e.v.). De verdachte is daar volgens zijn eigen verklaring niet verschenen. De koop van de woning is niet doorgegaan.
[slachtoffer 1] , de echtgenote van de verdachte, heeft tegen haar moeder verteld dat de verdachte haar had gezegd dat zij in december 2019 naar de nieuwe woning zouden verhuizen, maar dat dit niet door kon gaan omdat één van de oud bewoners van de woning kanker had, zij nog geen nieuwe woning hadden gevonden en de woning nog niet was leeggemaakt
(einddossier pagina 639 e.v. en 647). Vervolgens hebben zowel [slachtoffer 1] als de verdachte tegen meerdere mensen gezegd dat zij op 25 maart 2020 de sleutel van de woning zouden krijgen.
Vanaf januari 2020 merkte de werkgever en een (ex-)collega van de verdachte dat zijn gedrag veranderde. Hij was geestelijk afwezig, communiceerde niet meer duidelijk naar zowel collega’s als klanten en trok zich steeds meer terug. Vanaf dat moment zijn er meerdere gesprekken gevoerd met de verdachte, waarbij de verdachte meermaals heeft aangegeven dat men zich geen zorgen hoefde te maken, omdat eind maart alles goed zou komen. Vanaf medio februari 2020 heeft de verdachte zich ziekgemeld op zijn werk. Vanuit de werkgever van de verdachte is gedurende zijn ziekteperiode meermaals geprobeerd contact te krijgen met de verdachte, waarbij de verdachte meermaals niet bereikbaar bleek te zijn
(einddossier pagina 518 e.v.). In het verslag van de bedrijfsarts, opgemaakt op 26 maart 2020, heeft de arts opgetekend dat de verdachte vanaf maandag 30 maart 2020 weer aan het werk zou gaan
(einddossier pagina 552 e.v.).
Op 11 maart 2020 hebben de verdachte en zijn vrouw een bankstel gekocht, dat conform afspraak op 27 maart 2020 geleverd zou worden aan [adres 3] te Etten-Leur
(einddossier pagina 579). Op woensdag 25 maart 2020 heeft [slachtoffer 1] haar moeder laten weten dat zij de sleutel van de woning aan [adres 3] hadden gekregen en dat zij de woning zouden gaan schoonmaken. In verband met corona had de verdachte een schoonmaakbedrijf ingehuurd dat de woning zou schoonmaken alvorens zij en de kinderen naar de woning mochten gaan. Nadat de woning door het schoonmaakbedrijf zou zijn schoongemaakt, zou zij zelf de woning nogmaals gaan desinfecteren met azijn. Dat zou ze op vrijdag 27 maart 2020 in de ochtend gaan doen
(einddossier pagina 640).
Op vrijdagochtend 27 maart 2020 om 09.06 uur wordt met de telefoon van [slachtoffer 1] aan haar moeder een Whatsappbericht verzonden dat zij gaan ontbijten en daarna naar het nieuwe huis gaan
(einddossier pagina 925).
Omstreeks 11.30 uur komt [getuige 1] – een vriendin van [slachtoffer 4] – koffie drinken in de woning aan [adres 2] . Bij binnenkomst in de woning zag zij in de gang een winkelmandje met schoonmaakmiddelen staan. De verdachte vertelde haar dat hij aan het wachten is op zijn vrouw en dat zij die dag het nieuwe huis gaan schoonmaken.
[getuige 1] , [slachtoffer 4] en de verdachte hebben vervolgens buiten in de tuin koffie gedronken, terwijl de kinderen van de verdachte in de tuin aan het spelen waren. [getuige 1] heeft [slachtoffer 1] niet gezien, terwijl zij normaal altijd naar beneden komt als haar dochtertje [slachtoffer 2] ook beneden is. [slachtoffer 4] zei haar dat [slachtoffer 1] boven aan het slapen was en [slachtoffer 1] en de verdachte heel graag wilden verhuizen, maar [slachtoffer 1] nu het nieuwe huis niet kon gaan schoonmaken, omdat ze ziek was. [slachtoffer 4] vertelde haar verder dat [slachtoffer 1] zin had in gevulde koolbladeren, waarna [getuige 1] – blijkens de activatie van de stappenteller op haar telefoon – om 12.25 uur naar haar nabijgelegen woning is gelopen om koolbladeren te halen. [getuige 1] is vervolgens meteen weer teruggelopen naar de woning van [slachtoffer 4] om de koolbladeren af te geven
(einddossier pagina 499, 614 e.v. en 815).
Op diezelfde dag wordt, in de loop van de ochtend, vanaf de telefoon van [slachtoffer 1] naar een medewerker van [bedrijf 2] een bericht gestuurd dat het bankstel – dat diezelfde dag zou worden geleverd op [adres 3] te Etten-Leur – op een andere datum bezorgd moet worden, omdat ze ziek zijn, en dat haar man dit zometeen ook telefonisch zal bevestigen
(einddossier pagina 586). Op 27 maart 2020 te 12.46 uur belt de verdachte naar [bedrijf 2] met de mededeling dat het bankstel niet geleverd kan worden in verband met ziekte en dat hij terug zal bellen voor een nieuwe afspraak zodra ze weer beter zijn
(einddossier pagina 1127 en 583). Hij belt op dat moment met de telefoon van zijn vrouw [slachtoffer 1] , die een zendmast aanstraalt binnen 700 meter van de woning aan [adres 2] te
Etten-Leur
(einddossier pagina 1124).
Rond datzelfde tijdstip neemt [getuige 2] – een vriendin van [slachtoffer 4] – contact op met [slachtoffer 4] met de vraag of zij mee gaat wandelen. [slachtoffer 4] geeft aan dat zij niet meegaat, omdat zij soep moet maken voor de kinderen
(einddossier pagina 506). Blijkens de telefoongegevens van het telefoonnummer dat in gebruik was bij [slachtoffer 4] belt zij om 12.48 uur naar het telefoonnummer van [getuige 2] , uit wiens tweede getuigenverklaring blijkt, met de mededeling dat zij toch wel mee gaat wandelen
(einddossier pagina 1143 en 506). Omstreeks 12.50 uur is [getuige 2] naar de woning van [slachtoffer 4] gelopen om haar op te halen. Zij heeft de verdachte toen in de woning zien lopen
(einddossier pagina 406).
Om 13.33 uur belt de verdachte met de telefoon van [slachtoffer 1] naar zijn moeder met de mededeling dat zij naar huis moet komen, omdat hij met zijn zoontje [slachtoffer 3] naar het nieuwe huis moet en zij op zijn dochter moet passen. Vervolgens zijn [slachtoffer 4] en [getuige 2] teruggelopen richting huis en zijn ze vlakbij hun woningen – die vlakbij elkaar zijn gelegen – uit elkaar gegaan en ieder richting hun eigen woning gelopen. [getuige 2] was omstreeks 13.50 uur weer thuis
(einddossier pagina 1143 en 406).
Nadat [slachtoffer 4] is teruggekomen van het wandelen met [getuige 2] heeft zij om 14.28 uur haar broer – [getuige 3] –, die in Turkije woont, gevideobeld. Zij hebben vervolgens ongeveer vijf minuten met elkaar gevideobeld, waarna [slachtoffer 4] aangaf dat zij naar boven moest en zij de telefoon aan de verdachte heeft gegeven. [getuige 3] heeft vervolgens nog kort met de verdachte gesproken, waarna de verbinding werd verbroken. Hij heeft, naast [slachtoffer 4] en de verdachte, niemand in beeld gezien
(einddossier pagina 735 e.v. en 675).
Om 15.27 uur heeft [slachtoffer 4] haar vriendin [getuige 1] gebeld
(einddossier pagina 1143). Zij hebben kort gesproken over de koolbladeren die [getuige 1] eerder die dag had afgegeven
(einddossier pagina 617).
Omstreeks 19.30 uur is [getuige 1] opnieuw naar de woning van [slachtoffer 4] gelopen om te vragen of zij mee ging wandelen. Bij aankomst bij de woning zag zij dat het binnen donker was en hoorde zij geen geluid. Zij zag dat de televisie wel aanstond. De verdachte deed vervolgens de deur open en zei dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] ziek waren en op bed lagen, de kinderen sliepen en hijzelf ook zo naar bed zou gaan. [getuige 1] vond dit vreemd, omdat de kinderen normaal altijd tot laat wakker waren
(einddossier pagina 399 en 499).
Tussen 19.00 uur en 20.00 uur die avond heeft de verdachte met de telefoon van [slachtoffer 1] gevideobeld met haar moeder in Turkije. Hij vertelde haar dat [slachtoffer 1] heel moe was geworden, zij in het nieuwe huis de muren en de trap heeft schoongemaakt en de kinderen in de tuin hebben gespeeld. Daarna zijn zij thuisgekomen, hebben ze gedoucht en gegeten en zijn [slachtoffer 1] en de kinderen gaan slapen. Zijn moeder was op dat moment wandelen en hij zou zelf ook zo gaan slapen
(einddossier pagina 647).
Op zaterdag 28 maart 2020, vroeg in de ochtend, stuurt [benadeelde partij 2] – de moeder van [slachtoffer 1] – haar dochter een Whatsappbericht, waarop de verdachte reageert dat ‘ze’ nog slapen en ‘ze’ zich nog steeds niet lekker voelen
(einddossier pagina 640).
Aan het einde van de middag stuurt de verdachte, op dringend verzoek van de ouders van [slachtoffer 1] , via Whatsapp naar hen een foto van zijn vrouw en kinderen, die samen in één bed liggen, alsmede een foto van zijn moeder, die in een ander bed ligt, en geeft daarbij aan dat ze liggen te slapen
(einddossier pagina 648). Bij het zien van de foto’s werd de vader van [slachtoffer 1] – [benadeelde partij 3] – meteen duidelijk dat iedereen op de foto’s overleden was, en zij niet lagen te slapen. Hij heeft daarop de verdachte gevideobeld en hem gevraagd de kinderen te laten zien. De verdachte heeft vervolgens de telefoon op twee meter afstand van het bed gehouden en de camera gericht op de kinderen. Omdat [benadeelde partij 3] vermoedde dat de kinderen waren overleden heeft hij de verdachte gevraagd aan de armen van de kinderen te trekken om ze wakker te maken, maar de verdachte weigerde dit. Hierna heeft [benadeelde partij 3] de verbinding verbroken
(einddossier pagina 651).
Op zaterdag 28 maart 2020, omstreeks 18.00 uur, is [benadeelde partij 1] – de broer van de verdachte – naar de woning van zijn moeder, gelegen aan [adres 2] te Etten-Leur, gegaan. In de woning trof hij de levenloze lichamen aan van zijn moeder, schoonzus, neefje en nichtje. De lichamen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] lagen in het tweepersoonsbed in de ouderslaapkamer; het lichaam van [slachtoffer 4] lag in het éénpersoonsbed in een andere kamer. De verdachte bleek niet aanwezig te zijn in de woning
(einddossier pagina 130). Om 18.06 uur heeft [benadeelde partij 1] 112 gebeld
(einddossier pagina 760).
Op dinsdag 31 maart 2020 is de verdachte, nadat hij werd gezien door omstanders, door de politie aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het overlijden van zijn moeder, vrouw en twee kinderen
(einddossier pagina 141).
Onderzoek naar oorzaak overlijden
Uit forensisch onderzoek is met betrekking tot de doodsoorzaken van voornoemde slachtoffers het navolgende gebleken.
Het intreden van de dood van [slachtoffer 1] wordt verklaard door het gevolg van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals (verwurging: manuele strangulatie, waarbij ligatuurstrangulatie niet geheel kan worden uitgesloten). Indien er tevens sprake is geweest van samendrukkend geweld op de mond/neus (smoren), kan verstikking een medeoorzaak van of een bijdragende factor zijn geweest voor het overlijden.
Het overlijden van [slachtoffer 2] wordt verklaard door samendrukkend geweld op de hals. Niet alle letsels kunnen door alleen manuele verwurging zijn opgeleverd. Om het streepvormige letsel te veroorzaken moet er een langwerpige/dunne structuur (bijvoorbeeld een ligatuur) zijn gebruikt.
Het overlijden van [slachtoffer 3] wordt verklaard door gevolgen van uitwendig mechanisch samendrukkend toesnoerend geweld op de hals/nek (verwurging: ligatuurstrangulatie).
Het overlijden van [slachtoffer 4] kan worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals, (samen)drukkend geweld op de romp, of een combinatie hiervan. Om het bandvormige letsel te veroorzaken moet er een langwerpige/dunne structuur (bijvoorbeeld een ligatuur) zijn gebruikt.
Overige bevindingen
Aan de voordeur van de woning aan [adres 2] te Etten-Leur werden geen sporen waargenomen die konden wijzen op braak of verbreking. Aan de achterdeur was evenmin schade zichtbaar. Gelet op de beschadigingen aan de deur van de ouderslaapkamer kan worden vastgesteld dat deze in afgesloten toestand is geforceerd.
Bij het uitgevoerde DNA-onderzoek aan de bemonsteringen van de hals en de nagels van
[slachtoffer 4] werd de aanwezigheid van DNA van de verdachte aangetoond. Op een oplaadkabel, aangetroffen op een tafeltje op zolder, werd bij het uitgevoerde
DNA-onderzoek celmateriaal van [slachtoffer 4] en de verdachte aangetoond.
In de ouderslaapkamer lag naast het bed, aan de zijde waar [slachtoffer 3] lag, een
USB-kabel op de grond. Bij het uitgevoerde DNA-onderzoek aan de bemonsteringen van die USB-kabel werd de aanwezigheid van DNA van [slachtoffer 3] en de verdachte aangetoond. Gezien de strangulatiesporen in de hals van [slachtoffer 3] en het uitgevoerde
DNA-onderzoek aan de kabel/snoer, is dit snoer mogelijk gebruikt tijdens de verwurging/strangulatie van [slachtoffer 3] .
In de ouderslaapkamer lag op het dressoir een voedingskabel van een babyfoon. Deze was geknoopt en kapot. In de knoop/sticker op dit snoer waren haren aanwezig. Gezien de strangulatiesporen in de hals van [slachtoffer 2] en het uitgevoerde DNA-onderzoek aan de kabel/snoer, is dit snoer mogelijk gebruikt tijdens de verwurging/strangulatie van
[slachtoffer 2] .
Bij het uitgevoerde DNA-onderzoek aan de hals van [slachtoffer 1] werd de aanwezigheid van DNA-celmateriaal van de verdachte aangetoond.
In de kledingkamer werd een zak met hieromheen een kabel aangetroffen. De verschijningsvorm van het geheel doet vermoeden dat de zak over een hoofd heeft gezeten waarbij de kabel om de hals is geknoopt. Bij het uitgevoerde DNA-onderzoek aan de zak werd aan de binnenzijde van de zak DNA-celmateriaal van de verdachte en [slachtoffer 3] aangetroffen. Bij het uitgevoerde DNA-onderzoek aan het snoer om de zak werd
DNA-celmateriaal van de verdachte en [slachtoffer 1] aangetroffen.
In de vijzel, die was verstopt achter/onder het onderkastje van de wastafel in de badkamer, werd Oxycodon aangetroffen. Op de vloer in de badkamer lagen losse Oxycodon-tabletten. Daarnaast lagen vele lege strips Oxycodon in de woning. Op de vijzel werd DNA-celmateriaal aangetroffen van de verdachte. In de theepotten in de keuken bevond zich een vloeistof die indicatief positief testte op Oxycodon.
In het femoraalbloed, glasvocht en de urine van [slachtoffer 4] zijn de opioïde Oxycodon en het omzettingsproduct noroxycodon aangetoond. Indien er sprake zou zijn van een enkele orale (via de mond) therapeutische dosis Oxycodon, zal doorgaans na circa 1,5 uur een maximale bloedconcentratie worden bereikt. Uitgaande van deze aanname en de gemeten laag-therapeutische bloedspiegels Oxycodon kan het moment van inname/toediening worden geschat op circa 1,5 uur of meer voor het overlijden. Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer 4] kan zijn beïnvloed door de aanwezige Oxycodon.
Tijdens het gehele forensisch onderzoek werden geen aanwijzingen verkregen voor betrokkenheid van andere personen dan in het onderzoek betrokken.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bekend dat hij zijn moeder [slachtoffer 4] om het leven heeft gebracht door haar te wurgen. Ten aanzien van de dood van zijn echtgenote en zijn kinderen heeft hij iedere betrokkenheid ontkend.
Beoordeling alternatief scenario
In de rechtspraak van de Hoge Raad komt tot uitdrukking dat bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, in bepaalde gevallen betekenis kan toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid is uitgebleven. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de rechtspraak over gevallen waarin een verdachte een alternatieve lezing geeft van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring strookt (een alternatief scenario). Als de rechter in zo’n geval tot een bewezenverklaring komt, moet hij in beginsel die aangedragen alternatieve gang van zaken weerleggen. Dat kan onder meer door te overwegen dat en waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld, dan wel de door de verdachte alternatieve toedracht (anderszins) niet aannemelijk is geworden.
Voor de beoordeling van de vraag of wat is aangevoerd aannemelijk is geworden en/of de lezing van de verdachte geloof verdient, bespreekt het hof hieronder zijn verklaring.
De verdachte heeft zich bij gelegenheid van zijn eerste drie verhoren bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Bij gelegenheid van de drie daarop volgende verhoren bij de politie heeft de verdachte, samengevat, de navolgende verklaring afgelegd.
De verdachte verkeerde al jaren in financiële problemen. Op enig moment in juli 2019, hij woonde toen nog op [adres 1] , heeft hij zich ingeschreven voor crowdfunding via internet. Hij kreeg toen in augustus 2019 een briefje door de brievenbus. Hij moest op een bepaalde tijd in het Liesbos zijn. Hij is zo in contact gekomen met een buitenlandse partij die hem tegen een hoge rente zou voorzien van financiële middelen. Hij kon een lening van € 620.000,00 krijgen, welk bedrag hij in tien jaar tijd in termijnen van € 7.500,00 per maand diende terug te betalen. Hij heeft één keer een bedrag gekregen van € 30.000,00. Daar heeft hij wat schulden mee afbetaald. De personen waarmee hij contact had reden in een zwart busje. De eerste keer waren ze met vier personen, daarna een keer met twee personen. Ze zagen er Oostblok-achtig of Balkan-achtig uit. In de maanden december 2019, januari, februari en maart 2020 heeft hij iedere keer € 7.500,00 terug betaald. Daarna kreeg hij echter geen geld meer en niet het beloofde bedrag. Na 7 maart 2020 heeft hij geen contact meer gehad met de buitenlandse partij. Telefonisch contact is er niet geweest, alleen via briefjes in de brievenbus.
Op vrijdag 27 maart 2020 rond de klok van 13.30 uur heeft de verdachte zijn dochter bij haar moeder – die al lag te slapen – in bed gelegd voor haar middagdutje. De verdachte is vervolgens een wandeling gaan maken. Hij verklaart pakweg een uurtje weg te zijn geweest. Bij terugkomst in de woning trof hij niemand aan in de woonkamer en is hij naar boven gelopen. In de ouderslaapkamer trof hij zijn vrouw aan, liggend op de grond. Zij bewoog niet. Zijn dochter lag op het bed. Zijn zoon trof hij aan in een andere slaapkamer. Alle drie hadden zij iets om hun nek gebonden.
Omdat zijn moeder was gaan wandelen heeft de verdachte haar vervolgens gebeld. Na thuiskomst van zijn moeder hebben zij nog enige tijd met elkaar gepraat, waarna ze samen naar boven zijn gelopen. Toen zij boven kwamen werd zijn moeder hysterisch toen zij de levenloze lichamen zag. De verdachte probeerde haar te kalmeren, maar dat lukte niet. Zijn moeder begon zichzelf en hem te slaan. De verdachte besefte dat zijn moeder hier nooit meer overheen zou komen. Vervolgens heeft hij zijn moeder – hij denkt met de gedachte om haar alle pijn te besparen – door verwurging om het leven gebracht, met de gedachte dat hijzelf de volgende zou zijn. Nadat hij zijn moeder om het leven had gebracht, heeft de verdachte op verschillende manieren geprobeerd zelfmoord te plegen. Vervolgens heeft hij zijn moeder naar het bed op de kleine kamer gesleept/gedragen. Daarna heeft hij zijn vrouw en twee kinderen samen in het bed gelegd en de kabels die om hun halzen/nekken zaten, verwijderd.
De verdachte denkt dat de buitenlandse partij zijn vrouw en kinderen om het leven heeft gebracht. In de hoop dat de buitenlandse partij terug zou komen naar de woning om ook hem van het leven te beroven, heeft de verdachte, om tijd te rekken, een verhaal verzonnen dat iedereen ziek was, om zo familieleden en vrienden op afstand te houden.
De volgende dag, zaterdag 28 maart 2020, is de verdachte omstreeks 18.00 uur gaan wandelen, in de hoop dat de buitenlandse partij hem zou vinden. Tijdens de wandeling hoorde hij een auto remmen. Hij denkt dat hij vervolgens van achteren is vastgepakt, waarna hij door de mannen is meegenomen op [straatnaam 1] . Op enig moment werd hij wakker in een bosgebied met tiewraps om zijn nek. De tiewraps zaten strak om zijn nek, maar door te kuchen kwamen ze los, waarna hij ze los heeft kunnen trekken. Hij heeft
– nadat hij wakker was geworden – ongeveer twee dagen in het bosgebied gelegen. Daarna is hij gaan lopen en is hij op enig moment aangehouden op 31 maart 2020.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zich wederom op zijn zwijgrecht beroepen en heeft hij op geen enkele vraag met betrekking tot het tenlastegelegde antwoord willen geven. Door de verdediging is verwezen naar de eerder afgelegde verklaring met betrekking tot de buitenlandse partij, waarbij de verdachte heeft gepersisteerd.
Oordeel van het hof ten aanzien van de afgelegde verklaring van de verdachte
Uit het dossier blijkt dat onderzoek is gedaan naar de verklaring van de verdachte met betrekking tot de buitenlandse partij. De verdachte zelf heeft geen nadere gegevens kunnen verschaffen, afgezien van een summiere aanduiding omtrent het uiterlijk van de personen waarmee hij contact had en dat het een zwart busje betrof. Met betrekking tot de ontvoering door de buitenlandse partij op 28 maart 2020 is navraag gedaan bij buurtbewoners op [straatnaam 1] / [straatnaam 2] . Aan hen is gevraagd of zij bijzonderheden hebben opgemerkt op 28 maart 2020, wat niet het geval was. Ook zijn camerabeelden bekeken waarop de verdachte te zien is, lopend op [straatnaam 1] . Op die camerabeelden is niets waargenomen wat ondersteunend is ten aanzien van de verklaring van de verdachte en er is niet gezien dat er een voertuig is gestopt.
De verdachte heeft zelf verklaard dat de buitenlandse partij niet heeft gedreigd hem of zijn gezin iets aan te doen. Voorts had hij de € 30.000,00 die hij had ontvangen reeds terugbetaald zodat aan hen geen schulden meer resteerden. Door de politie is onderzocht of de verdachte in de genoemde periode voor ongeveer € 30.000,00 aan schulden heeft afbetaald zoals hij had verklaard; daarvan bleek niets uit de banktransacties. Uit digitaal onderzoek is op de zoekterm ‘crowdfunding’ niets aangetroffen.
In de buurt van de woning van de verdachte is door getuigen niets waargenomen wat zou kunnen duiden op de aanwezigheid van de door de verdachte beschreven personen en hun auto, die de verdachte en/of zijn gezin in de gaten hielden.
Uit het dossier zijn voorts aanwijzingen te destilleren dat de verdachte op 27 maart 2020 niet is gaan wandelen maar dat hij de hele tijd thuis is geweest, ook toen zijn moeder met haar vriendin [getuige 2] is gaan wandelen. De verdachte heeft, gelet op de telefoongegevens van de telefoon van [slachtoffer 1] , om 12.46 uur met haar telefoon gebeld met het bedrijf [bedrijf 2] om de levering van de bank uit te stellen. Hij is vervolgens rond 12.50 uur door voormelde vriendin [getuige 2] in de woning gezien toen zij [slachtoffer 4] kwam ophalen. [slachtoffer 4] werd gebeld door de verdachte met het verzoek om naar huis te komen om op zijn dochter te gaan passen. Dit was om 13:33 uur en de verdachte was toen kennelijk thuis. Zijn verklaring dat hij een uurtje weg zou zijn geweest wordt dus niet ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Voorts heeft niemand de verdachte die dag buiten de woning gezien en zijn er geen andere aanwijzingen die er op duiden dat de verdachte die dag het perceel van de woning heeft verlaten.
Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de conclusie van de deskundigen met betrekking tot het sporenbeeld bij de kinderen en de echtgenote van de verdachte steeds is dat er geen aanwijzingen zijn voor DNA-sporen van een ander persoon dan in dit onderzoek betrokken.
In het natuurgebied aan de Bollenstraat waar de verdachte twee dagen heeft doorgebracht tot zijn aanhouding op 31 maart 2020 zijn tiewraps, Camel sigaretten en pasjes op naam van de verdachte aangetroffen. Al deze spullen zijn te relateren aan de verdachte zelf. De tiewraps had hij zelf gekocht. Ook hier is geen enkel spoor aangetroffen dat duidt op de aanwezigheid van anderen en dat zijn verhaal met betrekking tot de ontvoering door de buitenlandse partij kan ondersteunen.
De verklaring van de verdachte dat een buitenlandse partij, zoals door de verdachte omschreven, verantwoordelijk is voor de dood van zijn vrouw en kinderen en dat hij hen na terugkomst van zijn wandeling levenloos in huis heeft aangetroffen, alsmede dat hij door de buitenlandse partij op 28 maart 2020 is ontvoerd, kan dan ook als niet aannemelijk geworden terzijde worden geschoven.
Strafbare betrokkenheid van de verdachte
Het hof stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat alle slachtoffers, [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , in de woning aan [adres 2] te Etten-Leur door misdrijf om het leven zijn gebracht, te weten door – kort gezegd – verwurging. Het hof acht het alternatieve scenario van de verdachte dat het de buitenlandse partij moet zijn geweest die verantwoordelijk is voor het ombrengen van de echtgenote en kinderen van de verdachte niet aannemelijk geworden.
Op grond van de bewijsmiddelen, met name de aangetroffen forensische sporen van de verdachte, acht het hof derhalve bewezen dat het de verdachte is geweest die het hiervoor genoemde geweld tegen zijn vrouw en kinderen heeft uitgeoefend en dat zij door dit geweld zijn overleden. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen, heeft de verdachte bij zijn handelen opzet op het overlijden van zijn vrouw en kinderen gehad.
De verdachte heeft bekend dat hij zijn moeder [slachtoffer 4] om het leven heeft gebracht. Deze verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de bewijsmiddelen zoals die blijken uit het forensisch onderzoek. Het hof gaat derhalve uit van deze verklaring van de verdachte, voor zover deze ziet op het ombrengen van zijn moeder. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen, heeft de verdachte bij zijn handelen opzet op het overlijden van zijn moeder gehad.
Voorbedachten rade
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte al dan niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht ten aanzien van alle vier de slachtoffers moord bewezen.
Met betrekking tot de moeder van de verdachte, [slachtoffer 4] , heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat de verdachte heeft verklaard dat hij zijn moeder heeft gebeld en heeft gezegd dat zij naar huis moest komen om op één van zijn kinderen te passen. Deze verklaring is bevestigd door [getuige 2] . Na enige tijd thuis te zijn geweest, zijn de verdachte en zijn moeder naar boven gegaan. De verdachte verklaarde dat, na het zien van de lichamen door zijn moeder, een worsteling plaatsvond. De verdachte heeft zijn moeder met een vuist geslagen, waarbij haar gebitsprothese uit haar mond is geraakt. Vervolgens heeft de verdachte haar gewurgd, naar zijn zeggen, met zijn handen of armen. Echter, het NFI heeft geconstateerd dat [slachtoffer 4] is overleden door ligatuurverwurging, met een langwerpige, dunne structuur. In de woning is een donkerkleurige kabel aangetroffen waarvan het
DNA-spoor matcht met het DNA van [slachtoffer 4] . Volgens de advocaat-generaal is de verklaring van de verdachte dat hij zijn moeder met zijn handen of armen heeft gewurgd dan ook aantoonbaar onjuist. Het feit dat [slachtoffer 4] , evenals de kinderen, door ligatuurverwurging om het leven is gebracht, duidt op planmatig handelen, waarbij de verdachte gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De verdachte heeft zijn moeder met een smoes naar huis gelokt en ze zijn nog geruime tijd in de woning samen geweest. Ook de uitlatingen van de verdachte dat hij zijn moeder pijn wilde besparen en haar daarom om het leven heeft gebracht, duidt op nadenken en beraad. Het geeft inzicht in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit omging in de verdachte. De gedachte dat hij zijn moeder pijn wilde besparen is volgens de
advocaat-generaal natuurlijk niet opgekomen toen zijn moeder de lichamen aantrof, maar al eerder, toen hij haar naar huis liet komen. Zij is nog anderhalf uur in de woning geweest en al die tijd had de verdachte gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
De advocaat-generaal heeft voorts ten aanzien van [slachtoffer 1] en de kinderen het volgende naar voren gebracht. Drie mensen doden door hen te wurgen vraagt een gedegen voorbereiding. De slachtoffers zijn gewurgd met een USB-, voedings- of oplaadkabel. Deze moeten van te voren gepakt zijn of klaargelegd. In het glasvocht en de urine van [slachtoffer 1] is Oxycodon aangetroffen en ook bij de moeder van de verdachte werd in het bloed, glasvocht en de urine dit middel aangetroffen. Bij de moeder van de verdachte kan het moment van inname/toediening worden geschat op 1,5 uur of meer voor het overlijden. Dat is precies de tijd tussen het arriveren en haar laatste telefonische contact met de buitenwereld. Er is een vijzel aangetroffen met resten van het middel en daarop DNA van de verdachte. Noch de moeder noch de echtgenote van de verdachte heeft dit middel voorgeschreven gekregen van de huisarts. De hoeveelheden aangetroffen sporen van dit middel passen veel beter bij het plan van de verdachte om de situatie onder controle te houden dan wel zijn gezinsleden te versuffen gelet op wat hij van plan was. Ook het feit dat de slaapkamerdeur geforceerd was duidt niet op een opwelling, evenals het gegeven dat volgens de getuige [getuige 2] de woning donker was die middag; men kon niet naar binnen kijken. Daarbij komen de financiële problemen van de verdachte en de bijbehorende spanningen. De verdachte was bezig met liegen, bedriegen en fantaseren, aldus de advocaat-generaal. Op 27 maart 2020 zou dat uitkomen. Er hoefde immers niet schoongemaakt te worden in het nieuwe huis, want er was geen huis.
Zijn gedrag na de moorden is volgens de advocaat-generaal bizar te noemen. Immers heeft hij niet de hulpdiensten of de politie ingeschakeld, noch zijn vrienden of familie. De dag erna heeft hij foto’s gestuurd naar de ouders van zijn echtgenote, waarop de gezinsleden, naar later bleek overleden, te zien waren. Op de rechterzijde van het gezicht van [slachtoffer 3] zat make-up.
Contra-indicaties die duiden op een plotselinge heftige gemoedsbeweging ontbreken volgens de advocaat-generaal.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het dossier naar voren komende aanwijzingen (financiële problematiek alsmede de sporen van Oxycodon) van onvoldoende gewicht zijn om met voldoende mate van zekerheid te concluderen tot planmatig handelen dan wel een moment van beraad. Er is onvoldoende bewijs voor voorbedachten rade ten aanzien van het om het leven brengen van [slachtoffer 4] (en ook niet ten aanzien van de anderen). De financiële problematiek speelt al vanaf jonge leeftijd toen de verdachte ging gokken. Dat loopt als een rode draad door zijn leven. Op eerdere momenten heeft hij ook gezichtsverlies geleden door de financiële problemen, te weten executieverkoop van een woning alsmede loonbeslagen. Dit heeft niet geleid tot afwijkend of agressief gedrag. De aangetroffen Oxycodon betrof een lage therapeutische dosis. Van drogeren is geen sprake geweest. Ook staat niet vast dat het de verdachte is geweest die dit heeft toegediend. Bij de kinderen is dit middel ook niet aangetroffen. Op basis van het dossier is geen delictscenario vast te stellen. Het kan dus ook zo zijn dat de verdachte is overvallen door een emotionele toestand, een ruzie met zijn echtgenote bijvoorbeeld, als gevolg waarvan hij uit hevige drift heeft gehandeld. Ook de door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum vastgestelde psychopathologie duidt niet op een voorbedacht plan. Immers, zijn persoonlijkheid duidt op vermijden van confrontaties en bagatelliseren of ontkennen van problemen.
Het forceren van de slaapkamerdeur wijst op een plotselinge gemoedsopwelling, anders had de verdachte er wel voor gezorgd dat de deur niet op slot was. De verdachte heeft verklaard dat zijn moeder hysterisch werd toen zij de levenloze lichamen zag. Toen hij haar verdriet zag heeft hij haar in een opwelling om het leven gebracht. Dit gebeurde in een kort tijdsbestek; hij heeft geen gelegenheid gehad om over zijn daad na te denken. Ook het letsel van [slachtoffer 4] (hevig geweld) duidt op een gemoedsopwelling.
Het hof overweegt als volgt.
Wettelijk kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en de uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachten rade vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachten rade niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. [1]
Moord of doodslag op [slachtoffer 1]
Blijkens de historische printgegevens heeft [slachtoffer 1] op de avond van 26 maart 2020 nog veelvuldig contact via Whatsapp gehad met haar moeder. Op 27 maart 2020 om 9.06 uur wordt met haar telefoon naar haar moeder een bericht gestuurd met de mededeling dat zij gaan ontbijten en daarna naar het nieuwe huis gaan om schoon te maken. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen dat dit bericht nog door [slachtoffer 1] zelf is verzonden. Zo schreef [slachtoffer 1] de avond van de 26e al dat zij de 27e naar het huis zouden gaan om te gaan schoonmaken en stonden er de ochtend van de 27e, toen [getuige 1] op visite kwam, schoonmaakmiddelen in de hal van de woning aan [adres 2] .
Bij het onderzoek naar de levenloze lichamen in de woning is geconstateerd dat [slachtoffer 1] gekleed in bed lag. Zij droeg een turquoise trui met lange mouwen, een spijkerbroek en roze sokken en – naar later bleek, onder deze kleding – een slip en een BH.
Na het Whatsapp-bericht van 9.06 uur heeft de moeder van [slachtoffer 1] geantwoord “okay, laat me maar weten”. Echter heeft [slachtoffer 1] helemaal niet meer gereageerd. Moeder heeft volgens haar getuigenverklaring [slachtoffer 1] voortdurend gebeld maar zij antwoordde niet. De [slachtoffer 1] die zij kent zou bellen zodra ze in de woning zou zijn en zou de woning laten zien; de beelden ervan laten zien. Dat de moeder van [slachtoffer 1] geen contact meer heeft kunnen krijgen met haar, is opmerkelijk aangezien [slachtoffer 1] en haar moeder – blijkens de verklaring van haar moeder – normaal gesproken vijf tot zes keer per dag met elkaar videobelden en zij de week voorafgaand aan 27 maart 2020 voortdurend via Whatsapp contact hadden met elkaar.
Op diezelfde dag, omstreeks 11.30 uur, komt [getuige 1] op visite. Zij ziet bij binnenkomst in de woning een winkelmandje met schoonmaakmiddelen staan. De verdachte zei haar dat hij aan het wachten was tot zijn vrouw naar beneden kwam, omdat zij die dag het nieuwe huis gingen schoonmaken.
Vervolgens hebben [getuige 1] , [slachtoffer 4] en de verdachte in de tuin koffie gedronken, terwijl de kinderen van de verdachte in de tuin aan het spelen waren. Om 12.25 uur is [getuige 1] weer vertrokken.
[getuige 1] heeft [slachtoffer 1] die ochtend niet gezien, wat opviel omdat zij normaal gesproken altijd naar beneden kwam wanneer haar dochter ook beneden was.
Uit het feit dat de moeder van [slachtoffer 1] na 9.06 uur niets meer van haar heeft vernomen en zij ook niet meer is gezien door anderen – ook niet toen er visite was en haar dochter van twee jaar beneden was – hetgeen allebei zeer ongebruikelijk was, leidt het hof af dat [slachtoffer 1] in de ochtend van 27 maart 2020 niet meer in leven was. Het hof acht niet aannemelijk dat zij tijdens het bezoek van [getuige 1] ziek op bed lag, nu zij immers volledig aangekleed op bed is aangetroffen en zij die ochtend nog haar moeder appte dat zij gingen ontbijten en daarna gingen schoonmaken. Ook stond beneden een mandje klaar met schoonmaakmiddelen. Niets wijst er aldus op dat [slachtoffer 1] in de ochtend van vrijdag 27 maart 2020 ziek was. Op donderdagavond was zij niet ziek, aldus de getuigenverklaring van haar moeder.
In de loop van de ochtend van 27 maart 2020 is met de telefoon van [slachtoffer 1] een bericht verzonden over de levering van de bank, die die dag zou plaatsvinden. Nu die levering is afgezegd vanwege ziekte en het hof niet aannemelijk acht dat [slachtoffer 1] de ochtend van 27 maart 2020 ziek was, gaat het hof er van uit dat dit bericht niet meer door [slachtoffer 1] , maar door de verdachte met haar telefoon is verzonden. Het tijdstip van dit bericht is echter niet meer te achterhalen.
Op basis van de bevindingen van de patholoog is het tijdstip van overlijden van [slachtoffer 1] ook niet vast te stellen. De geconstateerde lijkvlekken over het gehele lichaam en de op de onderbuik geconstateerde huidverkleuring passend bij ontbinding zouden daarvoor mogelijk hooguit een indicatie kunnen opleveren.
Gezien het (laatste) contact dat [slachtoffer 1] met haar moeder heeft gehad, te weten op 27 maart 2020 om 9.06 uur, het feit dat [slachtoffer 1] ten tijde van het bezoek van [getuige 1] niet gezien is (11.30 uur) en de verdachte tegenover [getuige 1] liegt over het feit dat [slachtoffer 1] op dat moment ziek op bed ligt, leidt het hof af dat [slachtoffer 1] tussen 9.06 uur en 11.30 uur moet zijn omgebracht.
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens gesteld ziet, is of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen dat heeft geleid tot haar dood voldoende tijd voor kalm beraad en rustig overleg, met andere woorden gelegenheid voor bezinning, heeft gehad en of ten aanzien van haar aldus sprake is van doodslag of moord. Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van hof niet zonder meer dat de voor voorbedachten rade vereiste gelegenheid heeft bestaan of dat de verdachte op enig moment een plan heeft beraamd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
In het glasvocht en de urine van [slachtoffer 1] is Oxycodon aangetroffen. Hoewel hierin aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan (aannemende dat de Oxycodon door de verdachte zou zijn toegediend), kan het toedienen van Oxycodon naar het oordeel van het hof in dit geval ook door de verdachte zijn ingezet om het uitkomen van zijn leugens over het huis uit te kunnen stellen. Meerdere getuigen verklaren immers dat zij, op basis van de uitlatingen van [slachtoffer 1] en/of de verdachte, dachten dat de verdachte en zijn gezin in de week van 25 maart 2020 zouden verhuizen en dat zij op woensdag 25 maart 2020 de sleutel van het nieuwe huis hadden gekregen. De moeder van [slachtoffer 1] verklaarde daarnaast dat [slachtoffer 1] haar had verteld dat [slachtoffer 1] die woensdag ziek was en had overgegeven. Aan getuige [getuige 4] heeft de verdachte verteld dat hij een nieuwe woning had gekocht en dat het één en ander door ziekte van [slachtoffer 1] wat vertraging had opgelopen. Gezien het eerdere ziek zijn van [slachtoffer 1] in de week van de (niet bestaande) oplevering van het nieuwe huis en het gegeven dat haar ziek zijn als reden voor de vertraging van het betrekken van het nieuwe huis door de verdachte wordt genoemd, is bij het hof twijfel blijven bestaan over het antwoord op de vraag of de (enkele) toediening van dit middel door de verdachte gezien kan worden als onderdeel van een plan om haar van het leven te beroven. Het scenario dat de verdachte de Oxycodon heeft toegediend om zijn echtgenote ziek te maken om op die manier het uitkomen van zijn leugens over het huis uit te stellen, is in dit geval naar het oordeel van het hof immers een net zo waarschijnlijk scenario.
Om die reden kan niet met voldoende mate van zekerheid geconcludeerd worden dat sprake is geweest van een te nemen of genomen besluit door de verdachte ten aanzien van het om het leven brengen van [slachtoffer 1] .
Hoewel duidelijk is dat de verdachte financieel gezien in een lastig parket zat, hij een gokstoornis heeft, het niet goed met hem ging en hij zijn familie heeft voorgelogen over het gaan betrekken van een nieuw huis en zijn leugens daarover wellicht op 27 maart 2020 zouden uitkomen, kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat dat heeft geleid tot een plan om zijn vrouw om het leven te brengen en dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg, waarbij hij heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich enige tijd te beraden op het te plegen feit en zich daarvan rekenschap te geven. Dat levert redelijke twijfel op en in dat geval dient die twijfel in het voordeel van de verdachte uit te vallen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de voorbedachten rade. Het hof acht, zoals hierboven reeds vastgesteld, doodslag wel bewezen.
Moord of doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de kinderen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] overweegt het hof dat zij nog door getuige [getuige 1] zijn gezien toen zij op 27 maart 2020 tussen 11.30 uur en 12.25 uur koffie heeft gedronken met [slachtoffer 4] en de verdachte. Gelet op de vaststelling van het hof dat [slachtoffer 1] in de ochtend van 27 maart 2020 tussen 9.06 uur en 11.30 uur om het leven is gebracht, en de kinderen tussen 11.30 uur en 12.25 uur nog zijn gezien, stelt het hof vast dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] door de verdachte om het leven zijn gebracht nadat hun moeder door de verdachte van het leven was beroofd.
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens gesteld ziet, is of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Daartoe overweegt het hof dat
er enige tijd is verstreken tussen de dood van [slachtoffer 1] , die uiterlijk voor de komst van [getuige 1] om het leven moet zijn gebracht, tot het moment waarop de kinderen om het leven zijn gebracht, te weten in elk geval ná (ongeveer) 12.30 uur, zijnde het tijdstip dat [getuige 1] de woning verliet. Het hof concludeert op grond hiervan dat de verdachte voorafgaand aan het om het leven brengen van zijn twee kinderen voldoende tijd – te weten vanaf het moment dat hij zijn vrouw van het leven had beroofd tot in ieder geval 12.25 uur – heeft gehad om zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden is een objectieve aanwijzing voor voorbedachten rade. Zoals hiervoor is overwogen is dat echter op zichzelf niet allesbepalend omdat er contra-indicaties kunnen zijn die zwaarder kunnen wegen.
Voor zover het handelen van de verdachte op basis van het dossier kan worden vastgesteld, heeft de verdachte, nadat hij zijn vrouw heeft omgebracht, nog koffie gedronken in de tuin met [getuige 1] , nadat zij even naar huis was gelopen nog aan de deur van haar koolbladeren aangenomen en een telefoontje gepleegd om 12.46 uur om een bank af te bestellen. In die keten van gebeurtenissen valt geen omstandigheid aan te wijzen die bij de verdachte een plotselinge gemoedsbeweging kan hebben veroorzaakt die ertoe heeft geleid beide kinderen om te brengen. Ook wijzen deze gebeurtenissen niet op een hoge mate van opwinding of emotie, terwijl de verdachte op dat moment al zijn vrouw heeft omgebracht en zij zich levenloos boven in de woning bevond. Het verhullen van de dood van zijn echtgenote [slachtoffer 1] (zij is immers naar zeggen van de verdachte op dat moment nog steeds ziek), alvorens hij zijn beide kinderen ombrengt, laat zich zeer wel rijmen met een geplande dood van de kinderen. De gang der gebeurtenissen en het gedrag van de verdachte wijzen naar het oordeel van het hof dan ook eerder op een planmatig handelen dan op een plotselinge drift waarin de kinderen zijn omgebracht.
Aangezien het zeer moeilijk voorstelbaar is dat er enige aanleiding zou hebben bestaan om twee kleine kinderen om te brengen en uit het dossier ook niets is gebleken omtrent enige aanleiding waarom de verdachte zijn eigen kinderen om het leven heeft gebracht, gaat het hof er van uit dat de verdachte in het gegeven tijdsbestek een besluit hiertoe heeft genomen. Ook de wijze van uitvoering door eenzelfde modus operandi, te weten door ligatuurstrangulatie, duidt daarop.
Ten overvloede overweegt het hof dat het aannemelijk is dat de kinderen zijn omgebracht in het tijdsbestek tussen het vertrek van [slachtoffer 4] (ongeveer 12.50 uur) en het telefoontje van de verdachte naar haar, inhoudende dat zij naar huis moest komen (13.33 uur). De verdachte heeft immers verklaard dat zijn moeder boven de levenloze lichamen van zowel haar schoondochter [slachtoffer 1] als die van kleindochter [slachtoffer 2] heeft aangetroffen en dat zijn moeder nog heeft geprobeerd [slachtoffer 2] wakker te schudden.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de kinderen beiden in vorengenoemd tijdsbestek van 40 minuten, waarin [slachtoffer 4] afwezig was, zijn omgebracht, wat eveneens duidt op planmatig handelen van de verdachte, dat moeilijk een ander doel kan hebben gediend dan het om het leven brengen van beide kinderen.
Het dossier bevat aldus geen enkele aanwijzing dat het handelen van de verdachte heeft plaatsgevonden in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of dat er bij de verdachte sprake was van een plotselinge hevige drift waardoor hij tot een geweldsexplosie als de onderhavige is gekomen, en dit is evenmin aannemelijk geworden tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Evenmin is gebleken van andere
contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op zijn twee kinderen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
Moord of doodslag op [slachtoffer 4]
De verdachte heeft, nadat hij zijn vrouw en zijn kinderen om het leven had gebracht, om 13.33 uur zijn moeder gebeld met de mededeling dat zij naar huis moest komen, omdat hij met zijn zoontje naar het nieuwe huis moest en zij op zijn dochter moest passen. Aannemelijk is dat [slachtoffer 4] , net als haar wandelvriendin, vervolgens rond 13.50 uur thuis is gekomen. Blijkens de aangetroffen pannen met soep heeft zij toen in de keuken nog soep klaargemaakt. Rond 14.30 uur heeft zij met haar broer in Turkije gebeld. Ook heeft zij om 15.27 uur nog met haar vriendin [getuige 1] gebeld. Nadien is niets meer van haar vernomen.
Voorgaande leidt tot de vaststelling dat de verdachte vanaf – in elk geval – 13.33 uur, tot – in elk geval – 15.27 uur de tijd en de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Vaststaat dat de verdachte zijn moeder om 13.33 uur heeft opgebeld met een leugen. De verdachte heeft immers zijn moeder gevraagd naar huis te komen om met zijn zoon naar het nieuwe huis te kunnen gaan, terwijl er geen nieuw huis was en zijn zoon niet meer in leven was. Hoewel het hof niet met zekerheid kan vaststellen wat zich daarna precies in de woning heeft afgespeeld alvorens [slachtoffer 4] werd omgebracht, zijn in elk geval twee uren verstreken waarin de verdachte en zijn moeder ogenschijnlijk een ‘normaal’ samenzijn in de woning hebben gehad. Gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 1] , die [slachtoffer 4] die middag nog aan de telefoon hebben gesproken, was [slachtoffer 4] ten tijde van die telefoontjes klaarblijkelijk nog niet op de hoogte van de dood van haar schoondochter en kleinkinderen, die zich boven in haar woning bevonden. De verdachte heeft aldus gedurende dat tijdsbestek de dood van zijn vrouw en kinderen verzwegen. Ook heeft [getuige 3] de verdachte aan de telefoon gehad. Van enige opwinding of emotie aan de kant van de verdachte is toen evenmin gebleken.
Daarnaast is vastgesteld dat in het bloed van [slachtoffer 4] Oxycodon is aangetroffen. Hoewel niet is uitgesloten dat [slachtoffer 4] zelf de Oxycodon heeft ingenomen, ligt dat niet voor de hand. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 4] vanaf 2015 geen Oxycodon voorgeschreven heeft gekregen, terwijl de verdachte deze wel voorgeschreven kreeg. Nu zowel in de theepotten in de keuken als in de vijzel Oxycodon is aangetroffen, leidt het hof uit deze omstandigheden af dat de verdachte, wiens DNA zich op de vijzel bevond, de Oxycodon heeft vermalen en heeft vermengd met thee. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan met de bedoeling om na de dood van zijn vrouw, kinderen en moeder zichzelf te verdoven, dan wel zichzelf van het leven te beroven, is uit de omstandigheid dat in
beidetheepotten in de keuken Oxycodon is aangetroffen af te leiden dat de verdachte dat niet slechts een enkele keer heeft gedaan. Relevant in dit verband is het tijdstip waarop [slachtoffer 4] de Oxycodon, bij benadering, binnen heeft gekregen. Uit het aanvullend toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 4] van 5 november 2020 volgt dat als er sprake zou zijn van een enkele orale (via de mond) therapeutische dosis Oxycodon, doorgaans na circa 1,5 uur een maximale bloedconcentratie zou worden bereikt. Uitgaande van deze aanname en de gemeten laag-therapeutische bloedspiegels Oxycodon kan het moment van inname/toediening worden geschat op circa 1,5 uur of meer voor het overlijden, aldus [deskundige 1] , apotheker-toxicoloog.
Het hof leidt daaruit af dat [slachtoffer 4] na haar thuiskomst op enig moment de Oxycodon heeft toegediend gekregen middels het drinken van thee, dat, tegen de achtergrond dat de verdachte zijn moeder met een leugen naar huis heeft gelokt, zich moeilijk anders laat uitleggen dan onderdeel van een geplande dood van zijn moeder. Het scenario dat de verdachte de Oxycodon heeft toegediend om haar ziek te maken om op die manier het uitkomen van zijn leugens dan wel het ontdekken van de dode lichamen uit te stellen is in dit geval een minder waarschijnlijk scenario, nu met name dat laatste onmiskenbaar niet lang(er) te verbergen was.
Het hof is van oordeel dat, gelet op dit samenstel van benodigde handelingen, de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en hij die gelegenheid ook heeft benut.
Door en namens de verdachte is gesteld dat er een zwaarwegende contra-indicatie bestaat voor het aannemen van voorbedachten rade. De verdachte heeft verklaard dat zijn moeder hysterisch werd toen zij de levenloze lichamen zag en dat zij zichzelf en de verdachte begon te slaan. Hij besefte dat zij hier niet overheen zou komen en om haar de pijn te besparen heeft hij zijn moeder vervolgens door middel van verwurging om het leven gebracht. Uitgaande van deze verklaring is sprake van een handelen vanuit die gemoedsopwelling. Ook het bij [slachtoffer 4] aangetroffen letsel zou getuige zijn van een (deels) hevig geweld dat duidt op een plotselinge hevige drift, aldus de verdediging.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het besluit om zijn moeder te doden pas is ontstaan nadat hij geconfronteerd werd met haar emotie bij het aantreffen van de levenloze lichamen van haar schoondochter en kleinkinderen. In het tijdsbestek van de (tenminste) twee uren die daaraan zijn voorafgegaan heeft hij tegenover zijn moeder de dood van zijn en haar dierbaren verzwegen terwijl hij al die tijd in de wetenschap verkeerde dat zij op enig moment de levenloze lichamen in haar woning zou aantreffen. In voornoemd tijdsbestek heeft hij (aldus) tijd gehad om na te denken over de bij zijn moeder te verwachten emotie als gevolg van het zien/ontdekken van de dode lichamen. Dat het besluit om zijn moeder te doden pas ontstond toen hij haar emotie zag bij het daadwerkelijk aantreffen van de dode lichamen acht het hof aldus hoogst onwaarschijnlijk.
Naar het oordeel van het hof kunnen de overige letsels bij de moeder van de verdachte uitgelegd worden als verzet van haar kant tegen het gewelddadige handelen van de verdachte. Ook de overeenkomstige wijze waarop de kinderen en de moeder van de verdachte door hem zijn omgebracht en wat hiervoor is overwogen over de inname van Oxycodon duidt op een plan en maakt een opwelling tijdens een hevige gemoedsbeweging onaannemelijk.
Concluderend is het hof van oordeel dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat het handelen van de verdachte heeft plaatsgevonden in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of dat er bij hem sprake was van een plotselinge hevige drift waardoor hij tot een geweldsexplosie als de onderhavige is gekomen, en dit is evenmin aannemelijk geworden tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht moord op zijn moeder [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen.
Eindconclusie
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair (doodslag) en het onder de feiten 2, 3 en 4 impliciet primair (moord) tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring vermeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde, alsmede het onder de feiten 2, 3 en 4 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 maart 2020 te Etten-Leur [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 1] (verwurging) en/of samendrukkend geweld op de mond/neus van die [slachtoffer 1] (smoren) toe te passen;
2.
hij op 27 maart 2020 te Etten-Leur [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 2] toe te passen;
3.
hij op 27 maart te Etten-Leur [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door uitwendig mechanisch samendrukkend toesnoerend geweld op de hals/nek van die [slachtoffer 3] (verwurging) toe te passen;
4.
hij op 27 maart 2020 te Etten-Leur [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 4] en/of (samen)drukkend geweld op de romp van die [slachtoffer 4] toe te passen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
doodslag.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
moord.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
moord.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 4 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een levenslange gevangenisstraf zal opleggen. De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met een tijdelijke gevangenisstraf en geen levenslange gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op zijn vrouw [slachtoffer 1] en moord op zijn zoontje [slachtoffer 3] van destijds 6 jaren oud, zijn dochtertje [slachtoffer 2] van destijds 2 jaren oud en zijn moeder [slachtoffer 4] . De verdachte heeft op 27 maart 2020 zijn moeder, vrouw en kinderen om het leven gebracht door hen – kort gezegd – te wurgen.
Het hof stelt voorop dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die in het algemeen als één van de ernstigste commune delicten worden beschouwd. Het opzettelijk (en met voorbedachten rade) benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. Dit blijkt ook uit de strafbedreiging die op het delict moord is gesteld, te weten de zwaarste die de Nederlandse wet kent: een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren. Reeds hierom kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
De verdachte heeft vier mensenlevens beëindigd en daarmee onherstelbaar leed en onomkeerbaar verlies toegebracht aan de familie en naaste omgeving van de slachtoffers. Met het overlijden van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is de nabestaanden groot leed aangedaan, zoals ook blijkt uit de toelichtingen op de vorderingen tot schadevergoeding van de ouders van [slachtoffer 1] alsmede uit de namens de broer van de verdachte, [benadeelde partij 1] , ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen. Voor hen moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te lijden.
De verdachte heeft tot op de dag van vandaag geen openheid van zaken willen geven over zijn daden. Daarmee heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor de bewezenverklaarde feiten en het onbeschrijfelijke leed dat hij zijn naasten heeft aangedaan. In plaats daarvan is hij met een ongeloofwaardig verhaal gekomen. De precieze redenen voor de verdachte om zijn moeder, vrouw en kinderen te doden zijn daardoor (ook) het hof onduidelijk gebleven. In aanloop naar de terechtzitting in eerste aanleg was er de hoop dat de verdachte openheid van zaken zou geven, door zijn eigen uitlating dat hij het voor de nabestaanden belangrijk vindt dat de waarheid boven tafel komt. Desondanks heeft de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep alle vragen onbeantwoord gelaten en zich beroepen op zijn zwijgrecht. Het hof kan zich indenken dat dit de verwerking van het verlies van de slachtoffers en van de feiten die jegens hen zijn gepleegd voor de nabestaanden extra bemoeilijkt, zeker gelet op de omstandigheid dat de levensdelicten binnen een en dezelfde familie zijn gepleegd.
De broer van de verdachte, respectievelijk zoon, zwager en oom van de slachtoffers, heeft dat in het kader van het spreekrecht treffend geformuleerd:
“We zijn nu ruim 3 jaar verder. Desondanks nog steeds daar waar we gebleven waren omdat jij blijft zwijgen. Omdat jij er voor kiest om ons te blijven martelen door niet je verantwoordelijkheid te nemen. Je liever schuilt in je cel alsof er niets gebeurt is, jezelf dit wijsmaakt, geen antwoorden geeft, niet reageert op contact, niet meewerkt en ontkent. Je de luxe hebt om te zwijgen en een confrontatie uit de weg te gaan.”
De nabestaanden zullen in onzekerheid achterblijven met vragen over wat de slachtoffers precies is overkomen en wat zij in de laatste momenten van hun levens hebben doorgemaakt. De verdachte heeft hiermee onnodig extra leed bij de nabestaanden veroorzaakt. Enig teken van berouw voor zijn daden kan het hof uit dit handelen niet afleiden, integendeel.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 mei 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Uit de Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, van 16 februari 2021 – opgesteld door [deskundige 2] , psychiater, en [deskundige 3] , GZ-psycholoog – komt naar voren dat bij de verdachte, ook ten tijde van het bewezenverklaarde, sprake is van een ernstige persisterende gokstoornis, een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van vermijdende en narcistische trekken en een somatisch-symptoomstoornis. De verdachte heeft weliswaar zijn medewerking verleend aan het onderzoek, maar verschafte de psycholoog en psychiater overwegend weinig openheid. De deskundigen hebben weinig emotie en lijdensdruk gezien bij de verdachte, zo verklaarden zij bij de rechter-commissaris. De verdachte heeft zich niet laten kennen en voor de deskundigen is het precieze delictscenario onduidelijk gebleven. De psycholoog en psychiater achten zichzelf niet in staat te komen tot een advies over het recidivegevaar en de toerekenbaarheid van de feiten. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, oordeelt het hof dat het bewezenverklaarde de verdachte volledig kan worden toegerekend.
In deze zaak staat het hof, evenals de rechtbank, voor de vraag of het een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaren of een levenslange gevangenisstraf, zoals geëist door de advocaat-generaal, zal opleggen.
Nu de verdachte zich aan een viertal uitzonderlijk zware misdrijven schuldig heeft gemaakt, zijn naar het oordeel van het hof de grenzen voor strafoplegging in beeld gekomen. Een tijdelijke gevangenisstraf, ook de maximale, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven en de met strafoplegging na te streven doelen van beveiliging van de maatschappij en vergelding. Met de strafoplegging in deze zaak beoogt het hof bovendien anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dergelijke misdrijven.
Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor dit soort ernstige feiten doet aan het voorgaande niet af. Gelet op de hoeveelheid en de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan met name vanuit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij niet worden volstaan met een tijdelijke gevangenisstraf. Immers kan uit het handelen van de verdachte, nu hij geen enkele openheid van zaken heeft gegeven over wat hem heeft bewogen de genoemde feiten te plegen en op geen enkele manier heeft laten zien dat hij het kwalijke van zijn handelen in ziet, enkel worden afgeleid dat hij nietsontziend zijn hele gezin en moeder het leven heeft ontnomen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het leed dat de verdachte de nabestaanden heeft aangedaan, is naar het oordeel van het hof de zwaarst mogelijke straf op zijn plaats. Daarom kan uitsluitend een levenslange gevangenisstraf aan de orde zijn. Het hof zal deze dan ook, conform de vordering van de advocaat-generaal, opleggen.
Voor het opleggen van een levenslange gevangenisstraf ziet het hof geen contra-indicaties. Het hof heeft zich de vraag gesteld of de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Uit de EHRM-rechtspraak in verband met dit artikel vloeit voort dat ook een levenslanggestrafte altijd een perspectief op vrijlating moet hebben. Het Nederlandse systeem ten aanzien van levenslanggestraften is, mede gelet op de invoering van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften – en het op grond daarvan ingestelde Adviescollege levenslanggestraften (sinds 2017) – aangepast. Het Nederlandse systeem voorziet thans in een stelsel van herbeoordeling na 25 jaar detentie, waarbij in voorkomend geval tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf kan worden overgegaan door middel van gratieverlening. Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat met dit systeem van herbeoordeling de Nederlandse strafpraktijk de oplegging van levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 voornoemd.
Vorderingen van de benadeelde partijen
I.
Algemene overwegingen
Alvorens de vorderingen van de benadeelde partijen worden besproken en beoordeeld, stelt het hof het volgende voorop.
Affectieschade
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is.
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.
De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en -kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Voor de toekenning van affectieschade gelden de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade. In beginsel is de rechter aan die bedragen gebonden, behoudens de gevallen waarin de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid of gronden tot matiging daaraan in de weg staan.
Shockschade
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het bewezenverklaarde feit, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij het hof in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, alsmede in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door het hof dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd. Als het hof op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan het hof tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijke letsel, kan een secundair slachtoffer ook – zoals hiervoor reeds is overwogen – als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107, eerste lid, aanhef en onder b BW en 6:108, eerste en derde lid BW (‘affectieschade’). In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijke letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
II.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 75.160,95 (bestaande uit een bedrag van
€ 7.660,95 aan materiële schade en een bedrag van € 67.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
Materiële schade
- Kosten uitvaart ad € 4.500,00
- Gedenksteen moeder ad € 1.012,00
- Begrafenis Turkije ad € 1.236,00
- Herdenkingsbijeenkomst ad € 857,00
- Reiskosten ad € 55,95
Immateriële schade
- Affectieschade moeder ad € 17.500,00
- Shockschade ad € 50.000,00
De vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 50.160,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige – voor zover de vordering ziet op de meer gevorderde shockschade van € 25.000,00 – niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.605,00. Dit bedrag heeft betrekking op de posten kosten uitvaart, gedenksteen moeder, begrafenis Turkije en herdenkingsbijeenkomst.
Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten overweegt het hof als volgt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat reiskosten doorgaans niet als ‘noodzakelijk’ worden aangemerkt indien er met een gemachtigde wordt geprocedeerd. Nu de benadeelde partij ter terechtzitting d.d. 2 juni 2020 en 29 september 2021 is bijgestaan door zijn advocaat, komen de gevorderde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Ook de gemaakte reiskosten voor het voeren van gesprekken met de officier van justitie, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal dit deel van de vordering, te weten een bedrag van € 55,95, dan ook afwijzen.
Affectieschade
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de zoon van het slachtoffer
[slachtoffer 4] , tot de kring van gerechtigden behoort en aldus wettelijk recht heeft op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij heeft in de vordering aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag voor meerderjarige niet-thuiswonende kinderen en ouders. Het hof zal het gevorderde bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade dan ook toewijzen.
Shockschade
Het hof is uit onderzoek gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks shockschade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de lichamen van zijn moeder, zijn schoonzus, en zijn kleine neefje en nichtje levenloos aangetroffen in de woning van zijn moeder.
De benadeelde partij is aldus, gelet op het voorgaande, direct en onverhoeds geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de bewezenverklaarde feiten en in zijn persoon aangetast. Het behoeft geen betoog dat de psychische gevolgen van deze verschrikkelijke confrontatie bij de benadeelde partij immens zullen zijn.
Dat voormelde geestelijke gevolgen zich bij de benadeelde partij hebben gemanifesteerd wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door de inhoud van de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde bijlage 5. Uit die brief van [deskundige 4] (psychotherapeut; regiebehandelaar) en [deskundige 5] (psycholoog; uitvoerende behandelaar) d.d. 25 september 2020 volgt immers dat de benadeelde partij posttraumatische- en stemmingsklachten heeft en dat hij is gediagnostiseerd met een posttraumatische stressstoornis. Zijn traumagerelateerde klachten bestaan uit nachtmerries, herbelevingen, hartkloppingen en slaapproblemen en zijn stemmingsklachten bestaan uit verminderde eetlust, anhedonie, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, vermoeidheid en prikkelbaarheid.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat, gelet op de verschrikkelijke omstandigheden waaronder de benadeelde partij zijn moeder, schoonzus en neefje en nichtje heeft aangetroffen in de woning van zijn moeder, de gevolgen die de benadeelde partij daarvan ondervindt en de (mogelijke) gevolgen die hij daarvan gedurende zijn verdere leven nog zal ondervinden, alsmede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen van shockschade worden toegekend, het gevorderde bedrag van € 50.000,00 aan immateriële schadevergoeding gerechtvaardigd is. Mitsdien zal het hof de gevorderde shockschade van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toewijzen en niet overgaan tot matiging van dit bedrag.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 75.105,00, bestaande uit een bedrag van
€ 7.605,00 aan materiële schade en een bedrag van € 67.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De afzonderlijke schadeposten zijn op verschillende tijdstippen ontstaan. De grootste schadepost, te weten de shockschade, is ontstaan op 28 maart 2020, reden waarom het hof deze datum heeft aangemerkt als ingangsdatum van de wettelijke rente.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de kant van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
III.
Vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vorderingen gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen zijn voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vorderingen, zodat de vorderingen in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De verdediging heeft de vorderingen ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen, zijnde de vader en de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1] , tot de kring van gerechtigden behoren en aldus wettelijk recht hebben op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partijen hebben in hun vordering aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag in geval van zorg in gezinsverband. Dat er tussen de benadeelde partijen, die woonachtig zijn in Turkije, en hun dochter [slachtoffer 1] in Nederland, sprake zou zijn geweest van zorg in gezinsverband, is echter geenszins aangetoond of onderbouwd. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag voor meerderjarige, niet thuiswonende kinderen en ouders, te weten een bedrag van € 17.500,00.
Het hof zal dan ook een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade toewijzen en het overige deel van de vorderingen, te weten een bedrag van € 2.500,00, afwijzen. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vorderingen tot dat bedrag toewijsbaar zijn.
De toe te wijzen bedragen zullen, zoals gevorderd, telkens worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de kant van de benadeelde partijen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade aan de slachtoffers [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 75.105,00, € 17.500,00 en
€ 17.500,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van de voormelde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 28 maart 2020 en 27 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert.
Naar het oordeel van het hof staat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in de weg aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel en het bepalen van de daaraan verbonden gijzeling. Gezien de regelgeving rondom de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf kan en mag het hof veronderstellen dat gratiëring op enig moment kan plaatsvinden. De gelijktijdige oplegging van een levenslange gevangenisstraf en het bepalen van gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel is naar het oordeel van het hof gelet op het voorgaande dan ook niet in strijd met het recht.
Het hof zal daarom telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er onder de verdachte diverse medicijnen en een mobiele telefoon (merk Samsung) in beslag zijn genomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep daarvan uitdrukkelijk afstand gedaan. Het hof beschouwt dit als een (afstands)verklaring als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop is niet langer een beslissing op enig beslag vereist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 60a, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde, alsmede het onder de feiten 2, 3 en 4 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf;
vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 75.105,00 (vijfenzeventigduizend honderdvijf euro) bestaande uit € 7.605,00 (zevenduizend zeshonderdvijf euro) materiële schade en € 67.500,00 (zevenenzestigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 1], ter zake van het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 75.105,00 (vijfenzeventigduizend honderdvijf) bestaande uit € 7.605,00 (zevenduizend zeshonderdvijf) materiële schadeen
€ 67.500,00 (zevenenzestigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 120 (honderdtwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 2], ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 120 (honderdtwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 3], ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 120 (honderdtwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en mr. M.H.A. Dibbits, griffiers,
en op 4 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
BIJLAGE I: BEWIJSMIDDELEN
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar een pagina van het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale recherche, onderzoek Mitchell / ZBRAA20009, gesloten d.d. 10 oktober 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 1183
(hierna aangeduid als: einddossier),
of een pagina van het daarbij horende proces-verbaal Forensisch Onderzoek, TGO Mitchell, gesloten d.d. 1 december 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 774 (
hierna aangeduid als: forensisch dossier). Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 maart 2020, pagina 129 en 130 van het einddossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde partij 1] :
Op zaterdag 28 maart 2020, omstreeks 08:30 uur, kreeg ik van mijn broertje
(het hof begrijpt telkens: de verdachte [verdachte] )een berichtje, dat mijn moeder bang was voor corona.
In de loop van de dag werd ik door verschillende familieleden gebeld, dat er iets mis was met mijn moeder, mijn broertje, zijn vrouw en kinderen. Ik verdedigde mijn broertje [verdachte] tegenover mijn familieleden. Echter, ik nam wel met mijn broertje contact op om te vragen wat er aan de hand was. Mijn broertje berichtte mij via de telefoon dat het hele gezin sinds dinsdag ziek was. Mogelijk had dit iets te maken met de ziekte corona. Ik vroeg mijn broertje of hij wilde videobellen, maar kreeg geen gehoor.
Op zaterdag 28 maart 2020, omstreeks 18.30 uur, ging ik naar de woning van mijn moeder. In de woning zag ik dat mijn moeder op de eerste verdieping in de kleine slaapkamer lag. Ik zag dat mijn moeder niet bewoog. Ik draaide mijn moeder om zodat ik haar gezicht kon zien. Ik zag dat mijn moeder een blauw oog had. Ik zag dat er bloed op de lakens zat. Ik voelde dat mijn moeder koud was. Vervolgens liep ik naar de slaapkamer van mijn moeder, waar de kinderen van mijn broertje normaal slapen. In de slaapkamer zag ik de twee kinderen en de vrouw van [verdachte] liggen. Ik zag dat de kinderen en vrouw bleek waren. Ik voelde dat ze koud waren. Ik zag dat mijn neefje bloed op zijn mond had.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2020, pagina 124 en 125 van het einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 28 maart 2020 omstreeks 18.10 uur hoorde ik dat het Operationeel Centrum ons vroeg te rijden naar een melding aan [adres 2] te Etten-Leur. De melding was dat het mogelijk om vier doden in de woning zou gaan.
Omstreeks 18.20 uur waren wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , ter plaatse op [adres 2] . Wij zijn via de voordeur de woning binnengegaan. Wij zijn via de trap naar de eerste verdieping gelopen. Ik zag dat in de slaapkamer direct links na de trapopgang op de eerste etage een eenpersoonsbed stond. Ik zag dat in dit bed een vrouw levenloos lag. Ik zag dat in de kamer die ernaast gesitueerd is een tweepersoonsbed stond. Ik zag dat in dit bed een jonge vrouw lag. Ik zag dat deze vrouw aan beide kanten een jong kind had liggen. Ik zag dat dit een jongen en een meisje betroffen.
In de woning stonden vijf personen ingeschreven. Dit zouden een vrouw van 65 jaar oud, een vrouw van 31 jaar oud, een meisje
(het hof begrijpt: een jongen)van 6 jaar oud, een jongen
(het hof begrijpt: een meisje)van 2 jaar oud en een man van 33 jaar oud zijn. Gezien de personen die wij in de woning aangetroffen hebben, bleek de man van 33 jaar oud niet in de woning aanwezig te zijn. Deze man betrof [verdachte] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2020, pagina 122 en 123 van het einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 28 maart 2020 omstreeks 18.10 uur kregen wij de melding om te gaan naar [adres 2] te Etten-Leur. Ik hoorde de centralist zeggen dat er mogelijk sprake was van vier overleden personen.
Omstreeks 18.20 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zijn via de voordeur de woning binnengetreden.
Hierna zijn wij via de trap naar de eerste verdieping gelopen. Ik, [verbalisant 2] , zag in de slaapkamer rechtdoor gezien vanaf de trap een vrouw en twee kinderen levenloos in bed liggen.
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) inhoudende het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van [slachtoffer 1] d.d. 1 mei 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 6] (arts en forensisch patholoog), pagina 578 tot en met 584 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
1. Overledene
Naam : [slachtoffer 1]
Geboortedatum : [geboortedatum slachtoffer 1]
5 Resultaten
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , is het navolgende gebleken:
A. Sectie: uitwending en inwendig
3. Tekenen van stuwing:er waren in het gelaat gebieden met rode huidverkleuring met daarin onderhuids puntvormige bloedingen (petechiae). Er waren in de bindvliezen en het oogwit van beide ogen, boven- en onderwaarts, puntvormige bloeduitstortingen (petechiae) en plaatselijk grotere bloedcollecties (ecchymosen).
4. Letsels mond en neus (A en B):in het slijmvlies van de bovenlip rechts, op circa 1 cm vanaf de mondhoek, was een dieprode verkleuring in het slijmvlies van circa 0,5x0,3 cm, van bloeduitstorting (A).
Aan de neuspunt en de rechterneushelft, rechts naast de neusrug, waren in totaal 2 oppervlakkige huidbeschadigingen met roodheid van onderhuidse bloeduitstortingen, maximaal circa 0,5x0,3 cm (B).
5.
Letsels uitwendig hals (E):er waren de volgende letsels aan de hals:
  • op circa 1 cm rechts van de adamsappel waren er drie bij elkaar gelegen puntvormige (2x) en streepvormige (1x) huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen;
  • op circa 3 cm rechts van de adamsappel was er een rode huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting met oppervlakkige huidbeschadiging;
  • op circa 3 cm midden-boven de adamsappel was een vlekkige rode huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting;
Letsels inwendig hals: er was op circa 1 cm onder de adamsappel in de diep gelegen spieren van de hals een bloeduitstorting van circa 1x0,5 cm.
6 Interpretatie van resultaten
Bij sectie zijn letsels/bevindingen vastgesteld die als volgt worden geïnterpreteerd:
- Er werden uitwendig en inwendig letsels aan/in de hals vastgesteld (sub A5). Voorts waren er tekenen van bij leven ontwikkelde begeleidende uitgebreide stuwingsverschijnselen van samendrukkend geweld op de hals, met onder andere puntvormige bloeduitstortingen en grotere bloedcollecties (ecchymosen) in de bindvliezen van de oogleden en het oogwit. Ook kunnen de rode verkleuringen van het gelaat en (een deel van) de onderhuidse puntvormige bloeduitstortingen in het gelaat als gevolg van stuwing zijn ontstaan.
Deze letsels/bevindingen zijn bij leven ontstaan ten gevolge van
uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals (verwurging). Daarbij valt te denken aan manuele verwurging, doch ook al is er ontbreken van een snoerspoor (zoals is in het onderhavige geval) wordt opgemerkt dat verwurging door middel van ligatuurstrangulatie (met bijvoorbeeld een zachte of brede ligatuur of een over kledij aangetrokken ligatuur om de hals) ook mogelijk is. Dat hoeft geen zichtbaar snoerspoor achter te laten.
Dit samendrukkend geweld op de hals leidt doorgaans tot zuurstofgebrek in de hersenen of geïnduceerde hartritmestoornissen. Het overlijden wordt hiermee verklaard.
- Er zijn letsels van de mond en neus vastgesteld (sub A4) die bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld (zoals stoten: vallen, slaan, stoten anderszins), samendrukkend geweld op de mond/neus (
smoren) of een combinatie daarvan. Indien er sprake is geweest van samendrukkend geweld op de mond/neus (smoren), kan er obstructie van de luchtwegen zijn ontstaan met als gevolg adempassagebelemmering, zuurstofgebrek en algehele weefselschade tot gevolg (verstikking).
Dat kan een medeoorzaak van of een bijdragende factor zijn geweest voor het overlijden.
7 Conclusie
Het intreden van de dood van [slachtoffer 1] , 31 jaar oud, wordt verklaard door het gevolg van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals (verwurging: manuele strangulatie, waarbij ligatuurstrangulatie niet geheel kan worden uitgesloten).
Indien er tevens sprake is geweest van samendrukkend geweld op de mond/neus (smoren) kan verstikking een medeoorzaak van of een bijdragende factor zijn geweest voor het overlijden.
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) inhoudende het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van [slachtoffer 2] d.d. 29 april 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 7] (arts en patholoog), pagina 548 tot en met 554 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
1. Overledene
Naam : [slachtoffer 2]
Geboortedatum : [geboortedatum slachtoffer 2]
5 Resultaten
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , is het navolgende gebleken:
A. Uitwending en inwendig
4. Er waren vele puntvormige bloeduitstortingen aan het gelaat (de buitenzijde van de oogleden, achter de oren, in de haargrens), plaatselijk aan de hals en in de bindvliezen van de oogleden.
5. Letsels hals inwendig en uitwendig:
Er waren aan de hals links en rechts voorwaarts (rechts meer dan links), tot rechts zijwaarts net onder de rechterkaakhoek, in een gebied van circa 7 x maximaal 3 cm vlekkige rode, deels stipvormige, onderhuidse bloeduitstortingen (B). Hierin, aan de rechterzijde, een dwars op de lengteas van het lichaam gelegen streepvormige rode onderhuidse bloeduitstorting (lengte circa 6 cm). Hierboven was er een bandvormige bleke uitsparing.
6 Interpretatie van resultaten
Er werden de letsels sub A5 aan de hals vastgesteld, die bij leven zijn ontstaan door samendrukkend geweld op de hals (wurgen). Met samendrukkend geweld op de hals wordt bedoeld manuele strangulatie (manuele verwurging), ligatuurstrangulatie (door 1 of meerdere omsnoerende structuren rond de hals/nek), of een combinatie daarvan. Samendrukkend geweld op de hals kan leiden tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, met zuurstofgebrek van de hersenen tot gevolg, waarmee het overlijden wordt verklaard.
Gezien het aspect van een deel van het letsel aan de hals, namelijk streepvormig, scherp begrensd en loodrecht op de lengteas van het lichaam gelokaliseerd, is er mogelijk (ook) sprake geweest van ligatuurstrangulatie.
De puntvormige bloeduitstortingen (sub A4) passen goed bij doorgemaakt samendrukkend geweld op de hals.
7 Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer 2] , 2 jaren oud, wordt verklaard door samendrukkend geweld op de hals.
6.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) inhoudende het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van [slachtoffer 3] d.d. 28 april 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 6] (arts en forensisch patholoog), pagina 520 tot en met 527 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
1. Overledene
Naam : [slachtoffer 3]
Geboortedatum : [geboortedatum slachtoffer 3]
5 Resultaten
Sectie: uitwending en inwendig
3. Tekenen van stuwing:er waren verspreid in het gelaat, aan de hals en de nek onderhuids talloze puntvormige bloedingen (petechiae). Er waren in de bindvliezen van beide oogleden, boven- en onderwaarts, talloze puntvormige bloeduitstortingen (petechiae).
4. Letsels uitwendig hals/nek (A)
- Er was aan de hals/nek één circulair snoerspoor, die voorwaarts in de hals loodrecht op de lengteas verliep en zijwaarts in de hals en in de nek omhoog liep. Centraal voorwaarts was er een plaatselijk vlekkige, deels puntvormige en deels streepvormige, roodheid van in/onder de huid gelegen bloeduitstortingen. De randen waren eveneens rood van in/onder de huid gelegen bloeduitstortingen. Er waren op drie plaatsen in/onder dit snoerspoor opvallende gebieden, namelijk in de nek centraal een gebied van bleekheid en plaatselijk indroging en oppervlakkige huidbeschadiging, circa 1x 1,5 cm; midden tot naar links in de hals in een min of meer rechthoekig gebied van circa 7,5x4 cm met vlekkige roodheid en aan de randen scherpe afgrenzing naar de niet aangedane huid; links zijwaarts in de nek, onder de onderrand van dit snoerspoor, een gebied van circa 2x5,5 cm van vlekkige rode huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting;
- er was middenwaarts tot naar links en rechts zijwaarts in de hals een bandvormig letsel, loodrecht op de lengteas van het lichaam gelegen, afmeting circa 8x0,8 cm met centraal bleekheid en aan de randen indroging;
- er was rechts zijwaarts in de hals een bandvormig letsel, schuin op de lengteas van het lichaam verlopend, circa 5x0,8 cm met indroging.
Er waren in de contouren van het snoerspoor en de twee bandvormige letsels,
plaatselijk indroging en plaatselijk lijnvormige oppervlakkige huidbeschadigingen.
Letsels inwendig hals: er waren in het schildkraakbeen links, naast de adamsappel, en rechts-bovenwaarts in de bovenrand, in totaal drie bloeduitstortingen.
6 Interpretatie van resultaten
Bij sectie werden uitwendig letsels aan de hals/nek en inwendig in de hals vastgesteld (sub B4). Er was onder andere een circulair snoerspoor aan de hals/nek en er waren nog twee bandvormige letsels in de hals. Inwendig waren er bloeduitstortingen in het schildkraakbeen van het strottenhoofd.
Deze letsels zijn bij leven ontstaan ten gevolge van
uitwendig mechanisch samendrukkend toesnoerend geweldmet één of meerdere strak omwikkelde object(en) om de hals (verwurging: ligatuurstrangulatie). Dit geweld leidt doorgaans tot zuurstofgebrek in de hersenen of geïnduceerde hartritmestoornissen. Het overlijden wordt hiermee verklaard.
De uitgesproken stuwingsverschijnselen sub B3 zijn goed te verklaren als begeleidende stuwingsverschijnselen bij bovengenoemd samendrukkend toesnoerend geweld op de hals.
7 Conclusie
Het intreden van de dood van [slachtoffer 3] , 6 jaren oud, wordt verklaard door gevolgen van uitwendig mechanisch samendrukkend toesnoerend geweld op de hals/nek (verwurging: ligatuurstrangulatie).
7.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) inhoudende het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van [slachtoffer 4] d.d. 28 april 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 7] (arts en patholoog), pagina 496 tot en met 503 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
1. Overledene
Naam : [slachtoffer 4]
Geboortedatum : [geboortedatum slachtoffer 4]
5 Resultaten
A. Uitwending en inwendig
3.Er waren vele puntvormige en grotere bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden van het linkeroog (de bindvliezen van het rechteroog waren donkerrood van postmortale veranderingen) en aan de strekzijde van beide bovenarmen.
4. Letsels hals/nek inwendig en uitwendig:
Er waren aan de kin en de hals links en rechts voor- en zijwaarts enkele oppervlakkige, deels onregelmatige en plaatselijk bandvormige huidbeschadigingen/opperhuidloslatingen en huidimpressies met indroging (B-D, G). Rechts zijwaarts in de hals en de nek, was er een iets omhoog verlopende, bandvormige oppervlakkige huidbeschadiging met indroging van circa 9,5 bij maximaal circa 0,5 cm (E). De halsspieren toonden links en rechts (rechts meer dan links) enkele, oppervlakkig gelegen, vlekkige rode verkleuringen. Er waren breuken van beide bovenste hoorntjes van het strottenhoofd.
6.
Overige inwendige letsels:
Er was een breuk van de bovenzijde van het borstbeen en er waren voor-zijwaartse ribbreuken beiderzijds. Alle breuken waren met begeleidende bloeduitstortingen. Er was een bloeduitstorting in de rugspieren centraal ter hoogte van de borstkas. Er waren twee bloeduitstortingen links voorwaarts in de tong van ieder circa 1x0,5 cm.
6 Interpretatie van resultaten
Bij sectie werden de bevindingen sub A4 uitwendig en inwendig aan de hals en nek vastgesteld. Er waren meerdere oppervlakkige huidbeschadigingen of opperhuidloslatingen en huidimpressies en er waren breuken van beide hoorntjes van het strottenhoofd.
De letsels zijn ontstaan door stomp botsend (vallen, slaan, stoten) of samendrukkend geweld op de hals. Met samendrukkend geweld op de hals wordt bedoeld manuele strangulatie (manuele verwurging), ligatuurstrangulatie (door één of meerdere omsnoerende structuren rond de hals/nek), of een combinatie daarvan. Samendrukkend geweld op de hals kan leiden tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, met zuurstofgebrek van de hersenen tot gevolg, waarmee het overlijden kan worden verklaard. Samendrukkend en stomp botsend geweld op de hals kunnen daarnaast beide, middels prikkeling van zenuwknopen in de hals, aanleiding geven tot (fatale) hartritmestoornissen.
Tevens werden er inwendige letsels sub A6, namelijk breuken van het borstbeen en meerdere ribben met begeleidende bloeduitstortingen, en uitgebreide bloeduitstortingen in de rugspieren vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend of (samen)drukkend geweld op de romp, zoals vallen of geslagen worden of stompen/duwen/zitten op de romp. Gezien de botbreuken is dit geweld (deels) hevig geweest. Dit kan, middels ademhalingsfunctiestoornissen, hebben geleid tot zuurstofgebrek en daarmee een rol hebben gespeeld bij het overlijden.
De puntvormige bloeduitstortingen sub A3 geven aan dat er bij leven stuwing van het hoofd/halsgebied heeft plaatsgevonden, hetgeen het gevolg is geweest van bovengenoemd samendrukkend geweld op de hals en/of samendrukkend geweld op de romp.
7 Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer 4] , 65 jaren oud, kan worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals, (samen)drukkend geweld op de romp, of een combinatie hiervan.
8.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 22 september 2020, inhoudende de beantwoording van aanvullende vragen ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] door [deskundige 6]
[deskundige 6] (forensisch patholoog NFI), pagina 690 tot en met 694 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende:
Sectie [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum slachtoffer 3]
Vraag: Moet er een structuur zijn gebruikt om de verwurgingsletsels die u bij de sectie heeft vastgesteld, op te leveren?
Antwoord: Het snoerspoor en de meerdere bandvormige en loodrecht op de lengteas van het lichaam georiënteerde letsels in de hals moeten door tenminste één omsnoerende structuur zijn opgeleverd.
Vraag: Kunnen de verwurgingsletsels alleen door manuele verwurging zijn opgeleverd?
Antwoord: Neen. Er moet tenminste een omstrengeling (omsnoering) zijn geweest gezien het bovengenoemde aspect van de letsels.
Sectie [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]
Vraag: Moet er structuur zijn gebruikt om de verwurgingsletsels die u bij de sectie heeft vastgesteld, op te leveren?
Antwoord: Er moet geen omsnoerende structuur zijn gebruikt om deze letsels op te leveren, omdat alleen een lichaamsdeel (manuele verwurging) deze letsels ook kan hebben opgeleverd.
Vraag: Kunnen de verwurgingsletsels alleen door manuele verwurging zijn opgeleverd?
Antwoord: Ja.
Vraag: Kunnen de verwurgingsletsels door manuele verwurging in combinatie met de ligatuur zijn opgeleverd?
Antwoord: Ja.
9.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 30 juni 2020, inhoudende de beantwoording van aanvullende vragen ten aanzien van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] door [deskundige 7] (arts en forensisch patholoog) pagina 685 tot en met 689 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende:
Sectie [slachtoffer 4] , geboren [geboortedatum slachtoffer 4]
Vraag: Moet er een structuur zijn gebruikt om de verwurgingsletsels die u bij de sectie heeft vastgesteld, op te leveren?
Antwoord: Er werden aan de hals en nek enkele oppervlakkige huidbeschadigingen/opperhuidloslatingen en huidimpressies met indroging gezien. Plaatselijk, rechts zijwaarts in de hals en de nek, was er een iets omhoog verlopende, bandvormige oppervlakkige huidbeschadiging met indroging. Om dit bandvormige letsel te veroorzaken moet er een langwerpige/dunne structuur (bijvoorbeeld een ligatuur) zijn gebruikt.
Vraag: Kunnen de verwurgingsletsels alleen door manuele verwurging zijn opgeleverd?
Antwoord: Aangenomen wordt dat met “verwurgingsletsels” alle letsels aan de hals en nek worden bedoeld. Niet alle letsels kunnen door alleen manuele verwurging zijn opgeleverd, namelijk niet de bandvormige oppervlakkige huidbeschadiging.
Vraag: Kunnen de verwurgingsletsels door manuele verwurging in combinatie met de ligatuur zijn opgeleverd?
Antwoord: Ja, de letsels aan de hals en nek kunnen door een combinatie van manuele verwurging en een ligatuur zijn opgeleverd.
Sectie [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum slachtoffer 2]
Vraag: Moet er een structuur zijn gebruikt om de verwurgingsletsels die u bij de sectie heeft vastgesteld, op te leveren?
Antwoord: Er werden aan de hals vlekkerige rode, deels stipvormige, onderhuidse bloeduitstortingen gezien. Plaatselijk, aan de rechterzijde, was er een dwars op de lengteas van het lichaam gelegen streepvormige rode onderhuidse bloeduitstorting met hierboven een bandvormige bleke uitsparing. Om dit streepvormige letsel te veroorzaken moet er een langwerpige/dunne structuur (bijvoorbeeld een ligatuur) zijn gebruikt.
Vraag: Kunnen de verwurgingsletsels alleen door manuele verwurging zijn opgeleverd?
Antwoord: Aangenomen wordt dat met “verwurgingsletsels” alle letsels aan de hals en nek worden bedoeld. Niet alle letsels kunnen door alleen manuele verwurging zijn opgeleverd, namelijk niet de streepvormige rode onderhuidse bloeduitstorting.
Vraag: Kunnen de verwurgingsletsels door manuele verwurging in combinatie met de ligatuur zijn opgeleverd?
Antwoord: Ja, de letsels aan de hals en nek kunnen door een combinatie van manuele verwurging en een ligatuur zijn opgeleverd.
10.
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Etten-Leur), pagina 38 tot en met 59 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op zaterdag 28 maart 2020 kwamen wij ter plaatse voor een forensisch onderzoek aan de locatie [adres 2] Etten-Leur.
(pagina 43)
Onderzoek [slachtoffer 4] ( [geboortedatum slachtoffer 4] )
(pagina 44)
Voordat het bloed kon worden afgenomen dienden eerst te worden bemonsterd op de aanwezigheid van achtergebleven biologische sporen:
- Bemonstering van de hals (AAJJ1421NL)
De volgende sporen en sporendragers werden bemonsterd en gewaarmerkt met een SIN:
- Nagelbemonsteringen (NAAA0233NL)
Indeling slaapkamer rechtsachter:
Gezien vanuit de deuropening stond tegen de achtermuur het tweepersoonsbed met aan weerszijden nachtkastjes.
Op de vloer:
- Lag aan de rechterzijde van het bed, ter hoogte van het voeteneind, een USB-kabel.
(pagina 45)
De volgende sporen werden veiliggesteld en/of bemonsterd en gewaarmerkt met een SIN:
- De USB-kabel naast het bed (AAJJ1437NL).
(pagina 46)
Onderzoek [slachtoffer 1] ( [geboortedatum slachtoffer 1] )
(pagina 47)
De volgende lichaamsbemonsteringen werden veiliggesteld en voorzien van een SIN:
- Bemonstering hals (AAJJ1456NL).
11.
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Etten-Leur) d.d. 13 juli 2020, opgenomen op pagina 133 tot en met 140 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten
[verbalisant 7] en [verbalisant 6] :
Op maandag 30 maart 2020 kwamen wij, naar aanleiding van een mogelijke
doodslag/moord, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] te
Etten-Leur.
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende waargenomen, uitgevoerd en bevonden:
Onderzoek badkamer
Ten behoeve van ons sporenonderzoek werd de onderkast onder de wastafel verplaatst. Onder de kast werd een kleine witte vijzel aangetroffen. in de kom zagen wij een witte residu. Met behulp van de drugcontrol test werd het residu indicatief positief getest op de aanwezigheid van oxycodon. De vijzel werd voor eventueel vervolgonderzoek veiliggesteld en gewaarmerkt (SIN AAIV8865NL).
Op een kunststof bijzettafel die zich op zolder bevond werd door ons een wit- met zwartkleurige snoer aangetroffen. Een van de twee uiteinden was in het bezit van een
USB-poort. Wij zagen dat het andere uiteinde van de snoer beschadigd was.
Op het snoer werden door ons bloedsporen aangetroffen. Door ons werd het snoer voor eventueel vervolgonderzoek veiliggesteld (SIN AANC0891NL).

12.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres 2]

Etten-Leur) d.d. 29 juni 2020, pagina 176 tot en met 189 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] , [verbalisant 9] en [verbalisant 7] :

Betreft: [adres 2] Etten-Leur
(pagina 178)
Door ons, verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] , werd op maandag 30 maart 2020, omstreeks 09.00 uur, een onderzoek ingesteld.
(pagina 179)
Ouderslaapkamer
Op het dressoir, aan de rechterzijde, zagen wij een voedingsadapter. Deze voedingsadapter was deels gedraaid en had een knoop met daarin haren.
(pagina 180)
Veiliggestelde sporen
Omdat de mogelijkheid bestond dat er slachtoffers gestranguleerd waren werd de voedingsadapter (SIN AALJ23920NL) veiliggesteld.

13.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres 2]

Etten-Leur) d.d. 11 juni 2020, pagina 242 tot en met 245 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] :
Door ons, verbalisanten, werd op 4 mei 2020, omstreeks 13.30 uur, een onderzoek ingesteld in de woning [adres 2] te Etten-Leur.
De volgende sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
SIN : AALM4062NL
Object : zak
Bijzonderheden : plastic zak met hieromheen een witte kabel (AALM4063NL)
SIN : AALM4063NL
Object : kabel
Bijzonderheden : kabel om zak (AALM4062NL) in kleedkamer
14.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vier stoffelijke overschotten in Etten-Leur op 28 maart 2020 d.d. 25 juni 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 8] , pagina 605 tot en met 611 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Onderzoek naar biologische sporen
Vijzel met stamper (AAIV8865NL)
Het onderzoeksmateriaal betreft een vijzel met stamper.
De buitenkant van de vijzel en de stamper, met uitzondering van het gedeelte dat gebruikt wordt om te stampen, zijn bemonsterd, gericht op het verzamelen van DNA van diegene(n) die de vijzel met stamper heeft/hebben gehanteerd. De bemonsteringen zijn als respectievelijk AAIV8865NL #01 en #02 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Bemonsteringen AAJJ1421NL en AAJJ1456NL
Onderzoeksmateriaal AAJJ1421NL betreft twee afzonderlijke bemonsteringen. De bemonsteringen zijn afzonderlijk als AAJJ1421NL #01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Onderzoeksmateriaal AAJJ1456NL betreft twee afzonderlijke bemonsteringen. De bemonsteringen zijn afzonderlijk als AAJJ1456NL #01 en #02 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
Vijzel en stamper AAIV8865NL
AAIV8865NL
#01 en #02
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
- verdachte [verdachte]
- minimaal één
andere persoon
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Aangeleverde bemonsteringen
AAJJ1421NL #02
(hals van oma)
DNA-mengprofiel
- slachtoffer [slachtoffer 4]
- verdachte [verdachte]
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
AAJ1456NL #01
(hals van moeder)
DNA-mengprofiel
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- verdachte [verdachte]
- minimaal één andere persoon
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering AAJ1421NL #02
(hals van oma)
Hypothese 1 De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 4] en verdachte [verdachte] .
Hypothese 2 De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 4] en één willekeurige onbekende persoon.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAJ1421NL #02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
15.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vier stoffelijke overschotten in Etten-Leur op 28 maart 2020 d.d. 26 juni 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 8] , pagina 598 tot en met 604 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Onderzoek naar biologische sporen
Bemonsteringen van nagels van slachtoffer [slachtoffer 4] NAAA0233NL
Het onderzoeksmateriaal betreft in totaal tien bemonsteringen van de nagels van respectievelijk de duim, wijsvinger, middelvinger, ringvinger en pink van zowel de linker- als rechterhand. De bemonsteringen zijn als respectievelijk NAAA0233NL #01 tot en met #10 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
In tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
Bemonsteringen van nagels van slachtoffer [slachtoffer 4] NAAA0233NL
NAAA0233NL #01 en #03
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
- slachtoffer [slachtoffer 4]
- verdachte [verdachte]
- minimaal één andere persoon
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonsteringen NAAA0233NL #01 en #03 van slachtoffer [slachtoffer 4]
Hypothese 1 De bemonsteringen bevatten DNA van slachtoffer [slachtoffer 4] , verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2 De bemonsteringen bevatten DNA van slachtoffer [slachtoffer 4] en één willekeurige onbekende persoon.
De verkregen DNA-mengprofielen NAAA0233NL #01 en #03 zijn meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
16.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot het onderzoek naar resten oxycodon op een vijzel en stamper d.d. 23 september 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 9] , pagina 613 tot en met 618 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
Welke stof is in de vijzel aanwezig?
Onderzoek en resultaten
Tabel 2 Onderzoeksmateriaal en resultaat
Kenmerk
Omschrijving/foto’s door het NFI
Onderzoek
Resultaat
AAIV8865NL
Vijzel met poederresten en stamper
#1
De binnenzijde van de vijzel
De ruwe binnenzijde van de vijzel werd afgenomen met een met methanol bevochtigd wattenpropje. Van dit wattenpropje werd een extract gemaakt in methanol. Dit extract werd geanalyseerd.
Oxycodon aangetoond
#2
De ruwe punt van de stamper
De ruwe punt van de stamper werd afgenomen met een met methanol bevochtigd wattenpropje. Van dit wattenpropje werd een extract gemaakt in methanol. Dit extract werd geanalyseerd
Oxycodon aangetroffen
17.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot aanvullend toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 4] d.d. 5 november 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 1] , pagina 625 tot en met 633 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
1. Zijn er in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 4] ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen of bestrijdingsmiddelen aangetroffen?
2. Kunnen de aangetoonde stoffen in de gemeten concentraties het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer 4] ten tijde van het overlijden hebben beïnvloed?
Resultaten
De resultaten van het aanvullend toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 4] staan in tabel 3.
Tabel 3 Resultaten aanvullend toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 4] .
Stof
Stof(groep)
Onderzocht materiaal
Resultaat
Oxycodon
Opioïden
Femoraalbloed
Bloed
Glasvocht
Urine
Voorbehandelde urine
0,0057 mg/l
0,0080 mg/l
Aangetoond 0,0030 mg/l tot 0,075 mgl
Aangetoond, meer dan 0,075 mg/l
Aangetoond, 0,0030 mgl/ tot 0,075
Noroxycodon
Omzettingsproduct van oxycodon
Femoraalbloed
Bloed
Glasvocht
Urine
Voorbehandelde urine
0,014 mg/l
0,025 mg/l
Aangetoond, 0,0030 mg/l tot 0,075 mg/l
Aangetoond, meer dan 0,075 mg/l
Interpretatie van de resultaten
In het femoraalbloed en het bloed afgenomen door de schouwarts van [slachtoffer 4] zijn Oxycodon en noroxycodon aangetoond. De concentraties liggen aan de onderkant van het therapeutisch gebied.
Indien er sprake zou zijn van een enkele orale (via de mond) therapeutische dosis Oxycodon, zal doorgaans na circa 1,5 uur een maximale bloedconcentratie worden bereikt. Uitgaande van deze aanname en de gemeten laag-therapeutische bloedspiegels Oxycodon kan het moment van inname/toediening worden geschat op circa 1,5 uur of meer voor het overlijden. In het glasvocht en de urine van [slachtoffer 4] is ook Oxycodon aangetoond.
In het glasvocht en de urine van [slachtoffer 4] zijn ook Oxycodon en noroxycodon aangetoond.
Beantwoording van de vraagstelling
2. Op grond van de resultaten van het aanvullend toxicologisch onderzoek kan het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer 4] zijn beïnvloed door het aanwezige Oxycodon.
18.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 27 augustus 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 8] , pagina 654 tot en met 660 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Onderzoek naar biologische sporen
Snoer AAJJ1437NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een snoer met aan één uiteinde een USB-aansluiting en aan het andere uiteinde een stekker.
Het gehele snoer is in delen bemonsterd, gericht op het verzamelen van DNA van diegene(n) die in aanraking is/zijn geweest met het snoer. De bemonsteringen zijn als AAJJ1437NL #01 tot en met #11 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Snoer AALJ2390NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een snoer met daarin een knoop. Aan één uiteinde van het snoer bevindt zich een stekker.
Het snoer is ter hoogte van de mogelijke lus en de knoop in delen bemonsterd, gericht op het verzamelen van DNA van diegene(n) die in aanraking is/zijn geweest met het snoer. De bemonsteringen zijn als AALJ2390NL #01 tot en met #06 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Snoer AANC0891NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een snoer met aan één uiteinde een USB-aansluiting. Aan het andere uiteinde van het snoer ontbreekt de stekker.
Het snoer is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn verspreid over het snoer meerdere bloedsporen aangetroffen. Een deel van de twee aangetroffen bloedsporen is bemonsterd en als AANC0891NL #09 en #10 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Het gehele snoer is in delen bemonsterd, gericht op het verzamelen van DNA van degene(n) die in aanraking is/zijn geweest met het snoer. Hierbij zijn de uiteinden van de snoer afzonderlijk bemonsterd. De bemonsteringen zijn als AANC0891NL #01 tot en met #08 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Bemonsteringen AANC0891NL #01 tot en met #08 zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is in alle onderzochte bemonsteringen bloed aangetroffen, met uitzondering van bemonstering AANC0891NL #02.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie van vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
Snoer AAJJ1437NL
AAJJ1437NL #01
(USB-aansluiting)
AAJJ1437NL #03, #06, #08, #09
(snoer)
DNA-mengprofiel
- slachtoffer [slachtoffer 3]
- verdachte [verdachte]
- minimaal één andere persoon
Snoer AALJ2390NL
AALJ2390NL #02
(korte uiteinde uit knoop)
DNA-mengprofiel
- slachtoffer [slachtoffer 2]
- minimaal twee andere personen
AALJ2390NL #03
(snoer)
DNA-profiel van een vrouw
Slachtoffer [slachtoffer 2]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AALJ2390NL #04
(snoer)
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
- slachtoffer [slachtoffer 2]
- minimaal één andere persoon
Kleiner dan 1 op 1 miljard
SnoerAANC0891NL
AANC0891 #02, #04, #05, #06 #07
(snoer)
DNA-mengprofiel
- slachtoffer [slachtoffer 4]
- verdachte [verdachte]
- minimaal één
andere persoon
AANC0891NL #03
(snoer)
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
- slachtoffer [slachtoffer 4]
- verdachte [verdachte]
- minimaal één
andere persoon
(zie toelichting 8)
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AANC0891NL #09
(bloedspoor op snoer)
DNA-mengprofiel
- verdachte [verdachte]
- minimaal twee
andere personen
(zie toelichting 9)
Toelichting:
8. Bemonsteringen AANC0891NL#02 t/m #07 bevatten, behalve DNA dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer 4] en verdachte [verdachte] , een relatief geringe hoeveelheid DNA van minimaal één andere persoon. Als wordt aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer 4] en verdachte [verdachte] daadwerkelijk DNA hebben bijgedragen aan deze bemonsteringen, kan geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over de aan- of afwezigheid van een relatief geringe hoeveelheid DNA van de overige betrokken personen die vermeld staan in Tabel 1
(het hof begrijpt: slachtoffers [slachtoffer 4],
[slachtoffer 3],
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en verdachte [verdachte] ). Er is in deze bemonsteringen geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van een andere (onbekende) persoon.
9. Het verkregen DNA-mengprofiel AANC0891NL#09 is onvoldoende informatief om te kunnen beoordelen welke van de betrokken personen die vermeld staan in Tabel 1
(het hof begrijpt: slachtoffers [slachtoffer 4],
[slachtoffer 3],
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en verdachte [verdachte] ), naast verdachte [verdachte] , DNA aan deze bemonstering kan/kunnen hebben bijgedragen. Er is in deze bemonstering geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van een andere (onbekende) persoon.
10. In deze bemonstering is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van mannelijk DNA. Er is in deze bemonstering geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van een andere (onbekende) persoon.
19.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 27 augustus 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 8] , pagina 669 tot en met 674 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Onderzoek naar biologische sporen
Plastic zak AALM4062NL
De zak is bemonsterd, gericht op het verzamelen van DNA van diegene(n) die de zak heeft/hebben gehanteerd en diegene(n) die mogelijk de zaak over het hoofd heeft/hebben gehad. De bemonsteringen zijn als AALM4062NL #04 tot en met #09 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Snoer AALM4063NL
Het snoer is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Drie aangetroffen bloedsporen zijn bemonsterd en als AALM4063NL #10 tot en met #12 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Het snoer is bemonsterd, gericht op het verzamelen van DNA van diegene(n) die in aanraking is/zijn geweest met het snoer. De bemonsteringen van het snoer zijn als AALM4063NL #01 tot en met #09 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
In tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
Snoer AALM4063NL
AALM4063NL #01
(lus)
AALM4063NL #03 t/m #05
(snoer)
AALM4063NL #09
(knoop)
Onvolledig DNA-profiel van een man
Verdachte [verdachte]
AALM4063NL #07
(uiteinde met stekker)
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- minimaal één andere persoon
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AALM4063NL #10
(bloedspoor nabij knoop)
Onvolledig DNA-profiel van een man
Verdachte [verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AALM4063NL #11
(bloedspoor nabij USB-aansluiting)
DNA-profiel van een man
Verdachte [verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
20.
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 21 oktober 2020, opgemaakt door rapporteur [deskundige 8] , pagina 697 tot en met 701 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Onderzoek naar biologische sporen
Plastic zak AALM4062NL
In tabel 3 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn en de resultaten van de berekende bewijskracht.
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AALM4062NL #09
(binnenkant)
Minimaal twee personen:
- verdachte [verdachte]
- slachtoffer [slachtoffer 3]
- meer dan 1 miljard
- meer dan 1 miljard
21.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 maart 2020, pagina 398 tot en met 400 van het einddossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] , afgelegd op 28 maart 2020:
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord getuige
O = Opmerking verbalisant
O: Bij aanvang van het verhoor deelde ik aan de getuige mede dat ik haar wilde spreken in verband met het incident wat zich heeft afgespeeld aan [adres 2] te Etten-Leur.
V: Wat kunt u erover vertellen?
A: Gisteren (vrijdag 27 maart 2020) was ik bij [slachtoffer 4]
(het hof begrijpt telkens: slachtoffer [slachtoffer 4] )koffie drinken. Ik ben naar huis gegaan en had thuis nog wat ingrediënten voor [slachtoffer 4] om eten te maken. Deze ingrediënten heb ik naar [slachtoffer 4] gebracht. Haar zoon, [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] )deed de deur open.
Omstreeks 19.30 uur belde een andere loopvriendin, [getuige 2]
(het hof begrijpt telkens: [getuige 2] ), op. Zij vroeg aan mij of ik aan [slachtoffer 4] wilde vragen of ze mee ging lopen. Ik ben omstreeks die tijd naar de woning
(het hof begrijpt: de woning aan [adres 2] te Etten-Leur)gegaan. Ik zag dat het binnen donker was en hoorde geen geluid, de tv was wel aan. [verdachte] deed de deur open. [verdachte] zei dat ze
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] )ziek op bed lagen en ook dat de kinderen aan het slapen waren. Hij ging ook zo slapen.
22.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 april 2020, pagina 496 tot en met 501 van het einddossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige

[getuige 1] :

V = Vraag verbalisant
A = Antwoord getuige
V: Had [slachtoffer 1]
(het hof begrijpt telkens: slachtoffer [slachtoffer 1] )ook klachten dat zij flauwviel?
A: Ik was die vrijdag
(het hof begrijpt: 27 maart 2020)nog bij [slachtoffer 4] in de tuin koffie gaan drinken. En toen lag [slachtoffer 1] boven ziek op bed.
V: Hoe laat was dat die vrijdag?
A: rond 11.00 uur of 12.00 uur. [verdachte] heeft koffie voor ons gezet.
V: Heeft u die vrijdag de kindjes nog gezien?
A: Ja, ja spelen in de tuin.
23.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 april 2020, pagina 613 tot en met 619 van het einddossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord getuige
O = Opmerking verbalisant
V: U bent die vrijdag
(het hof begrijpt: 27 maart 2020)een aantal keren bij het adres [adres 2] in Etten-Leur aan de deur geweest.
A: Ja, ’s morgens tussen 11.30 uur en 12.00 uur om koffie te drinken en daarna nog één keer, in totaal twee keer. Toen ik koffie was drinken bij [slachtoffer 4] vertelde [slachtoffer 4] mij dat haar schoondochter
(het hof begrijpt: slachtoffer [slachtoffer 1] )ziek was en zin had in koolbladeren. Ik ben toen later die koolbladeren komen brengen.
V: Jullie zijn buiten koffie gaan drinken en wie zaten daar bij?
A: [slachtoffer 4] en [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )en de twee kinderen.
A: Wat ik vergeten ben te vertellen, is dat toen ik binnenkwam om koffie te drinken, dat ik een winkelmandje zag staan in de gang met schoonmaakmiddelen. [verdachte] zei dat hij wachtte tot [slachtoffer 1] naar beneden kwam want dan gingen ze het huis schoonmaken.
V: Welk huis zouden ze schoonmaken?
A: Het huis dat ze hadden gekocht.
V: Wanneer zouden ze het huis schoon gaan maken?
A: Die dag, die vrijdag
(het hof begrijpt telkens: 27 maart 2020).
V: Van wie weet jij dit?
A: [verdachte] zei dat.
V: Hoe laat ben jij weer naar huis gegaan?
A: Ik schat rond 12.30 uur. Voor 12.50 uur was ik al weg.
V: En hoelang zit er tussen dat jij die kool gaat brengen?
A: Ik ben naar huis gegaan en ben meteen die kool gaan pakken en toen ben ik teruggelopen en heb ik die meteen afgegeven.
V: Wanneer heb je hierna weer contact met [slachtoffer 4] ?
A: Die vrijdag om 15.34 uur. Toen belde [slachtoffer 4] mij. Het was een kort gesprek. Het ging over die bladeren die ik had gebracht.
O: Door mij wordt gebeld naar mijn collega. Zij heeft gekeken en zag dat er een uitgaand gesprek was vanaf de telefoon van [slachtoffer 4] op vrijdag 27 maart 2020 om 15.27 uur naar het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van 34 seconden.
A: Ja dat is mijn telefoonnummer.
24.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 september 2020, pagina 814 tot en met 816 van het einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 14] :
Het betreft de mobiele telefoon van getuige [getuige 1] .
[getuige 1] had bij de politie verklaard dat zij op 27 maart 2020 bij [slachtoffer 4] was geweest. Zij schatte dat ze daar om 12:30 uur weg was gegaan.
In de telefoon waren gegevens van de stappenteller van deze telefoon opgeslagen. De vermoedelijke tijd dat zij bij [slachtoffer 4] vertrok om kool te halen is 27-03-2020, 12:25 uur.
25.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 maart 2020, pagina 405 tot en met 407 van het einddossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] , afgelegd op 28 en 29 maart 2020:
Gisteren, vrijdag 27 maart 2020, heb ik met [slachtoffer 4] gewandeld. Onderweg naar huis werd [slachtoffer 4] gebeld door [verdachte] . [slachtoffer 4] zei hierna dat ze naar huis moest en maakte wat haast om naar huis te komen. Ik heb hier nog op doorgevraagd waarom ze ineens zo snel naar huis moest. Zij vertelde mij toen dat dit was omdat [verdachte] met zijn zoontje [slachtoffer 3] naar het nieuwe huis zou moeten terwijl [slachtoffer 1] ziek was. Hij had haar gevraagd om op [verdachte] zijn dochtertje
(het hof begrijpt: [slachtoffer 2] )te passen.
Voor de wandeling gisteren ben ik omstreeks 12.50 uur naar [slachtoffer 4] gelopen om haar op te halen. Ik ben aan de deur blijven staan maar heb [verdachte] toen nog wel in de woning zien lopen. Rond 13.50 uur was ik terug thuis. [slachtoffer 4] en ik zijn vlakbij huis uit elkaar gegaan. Ik ben toen richting mijn huis gelopen en zij richting haar huis.
26.
Een vertaling van het proces-verbaal verklaring d.d. 15 mei 2020, losbladig, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde partij 2] :
Vraag = Vraag verbalisant
Antwoord = Antwoord getuige
Vraag: Had u contact met [slachtoffer 1] ?
Antwoord: Ja, wij hadden regelmatig contact.
Vraag: Hoe vaak had u contact met [slachtoffer 1] ?
Antwoord: We spraken elkaar door te videobellen via Whatsapp, 5-6 keer per dag.
Vraag: Hoe heeft u contact gelegd met de kleinkinderen?
Antwoord: Ongeveer een week voor deze gebeurtenis spraken we [slachtoffer 1] voortdurend via Whatsapp. Op woensdag 25 maart 2020 zei [slachtoffer 1] dat ze de sleutels van de woning die ze hadden gekocht hadden gekregen, dat de woning was leeggemaakt, dat ze de woning zouden schoonmaken. Ze zei dat ze vrijdagochtend
(het hof begrijpt: 27 maart 2020)naar de woning zou gaan om schoon te maken.
Op vrijdagochtend rond 10 uur
(hof: Turkse tijd)heb ik haar een bericht gestuurd met de vraag “wat hebben jullie gedaan”, waarop zij mij heeft geschreven dat zij “aan het ontbijten waren, dat ze zo naar de woning zouden gaan om schoon te maken”.
Die hele dag heeft [slachtoffer 1] mij helemaal niet gebeld. Ik heb [slachtoffer 1] voortdurend gebeld maar zij antwoordde niet.
27.
En vertaling van het proces-verbaal verhoor d.d. 28 juli 2020, losbladig, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
Vraag = Vraag verbalisant
Antwoord = Antwoord getuige
Vraag: Kunt u mij vertellen hoe het gesprek is verlopen?
Antwoord: Ik heb mijn zusje [slachtoffer 4] op 27 maart 2020 om 15.33 uur Turkse tijd gebeld via Whatsapp, zij antwoordde niet. Zij heeft mij later om 16.28 uur Turkse tijd gebeld. Dit gesprek verliep als altijd goed, er was niets abnormaals aan mijn zusje. Zij zei net thuis te zijn gekomen. Zij vertelde dat [verdachte] intussen de sleutel van zijn woning had gekregen. Wij hebben circa 5 minuten met elkaar gevideobeld. Ze vertelde dat ze naar boven moest gaan.
Vraag: Zag u nog iemand anders in beeld?
Antwoord: In dit gesprek heb ik niemand anders gezien. [slachtoffer 4] zei tegen mij: “de kinderen slapen vanwege diarree”.
Vraag: Heeft u de kinderen gezien of gehoord?
Antwoord: Nee, ik heb ze niet gezien of gehoord.
Vraag: Heeft u de schoondochter van [slachtoffer 4] gezien of gehoord?
Antwoord: Nee ik heb de schoondochter van [slachtoffer 4] niet gezien of gehoord.
28.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2020, pagina 1123 tot en met 1126 van het einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 12] :
Door mij werd onderzoek gedaan in de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [slachtoffer 1] .
De bevraagde periode betreft 1 maart 2020 tot en met 28 maart 2020. In deze periode werden er in totaal 40 zendmast aanstralingen geregistreerd waarvan 33 aanstralingen op de zendmast [zendmast] te Etten-Leur. Deze zendmast staat hemelsbreed 700 meter verwijderd van het adres [adres 2] te Etten-Leur. Hierdoor is het aannemelijk dat deze zendmast werd aangestraald als de gebruiker “thuis” was.
Hieronder worden de telefooncontacten van het nummer [telefoonnummer 1] beschreven op vrijdag 27 maart 2020:
Datum Tijd Bellend nr. Ontv. nr. Zendmastlocatie
27-3-20 12:46:41 [telefoonnummer 1] [telefoonnummer 2] [zendmast]
( [bedrijf 2] )
27-3-20 13:33:29 [telefoonnummer 1] [telefoonnummer 3]
( [slachtoffer 4] )
(het hof begrijpt: [slachtoffer 4]
)
29.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2020, pagina 1142 tot en met 1145 van het einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 12] :
Door mij werd onderzoek gedaan in de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij [slachtoffer 4] .
Hieronder worden de telefooncontacten met het nummer [telefoonnummer 3] beschreven op vrijdag 27 maart 2020:
Datum Tijd Bellend nr. Ontv. nr.
27-3-20 12:48:26 [telefoonnummer 3] [telefoonnummer 4]
[getuige 2]
27-3-20 13:33:29 [telefoonnummer 1] [telefoonnummer 3]
[slachtoffer 1]
27-3-20 15:27:42 [telefoonnummer 3] [telefoonnummer 5]
[getuige 1]
30.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 april 2020, pagina 578 tot en met 580 van het einddossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 5] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord getuige
O = Opmerking verbalisant
O: De telefoon wordt opgenomen met de bedrijfsnaam [bedrijf 2] Breda. Desgevraagd geeft de medewerkster haar naam op.
V: Wij hebben onderzoek gedaan naar de belgegevens en wij zien dat er op 26 en 27 maart 2020 nog contact met jullie is geweest.
A: Ik zie hier als laatste inderdaad 27 maart 2020 dat er is afgebeld in verband met ziekte. Iemand van zijn familie was ziek en daarom moest de afspraak verzet worden.
V: Verzet moest worden, dus hij heeft de bestelling niet geannuleerd?
A: Nee, in de opmerkingen staat dat de man nog zou terugbellen voor een nieuwe afspraak.
V: Wat hadden zij besteld?
A: Een bankstel en ze hadden ook aanbetaald.
V: Naar welk adres moest het bankstel?
A: Naar [adres 3] in Etten-Leur.
31.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2020, pagina 591 tot en met 596 van het einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant

[verbalisant 13] :

Op 22 april 2020 heb ik telefonisch een getuigenverklaring opgenomen van makelaar [getuige 6] . Dit omdat uit onderzoek naar voren was gekomen dat verdachte [verdachte] via haar had geprobeerd de woning aan [adres 3] in Etten-Leur aan te kopen.
V = Verbalisant
G = Getuige
G: Ik had een huis aan [adres 3] in de verkoop. Op 18 oktober heeft hij
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )gewoon gezegd: “ik koop het”. Voor de vraagprijs, geen financieringsvoorbehoud. De vraagprijs was uit mijn hoofd € 449.000 of € 450.000. Op 28 oktober 2019 hebben we de koopakte getekend. We hebben moeten wachten tot 14 november 2019. Toen was de waarborgsom er niet. Op 15 november 2019 hebben we hem in gebreke gesteld. Er is een boete gaan lopen van 10%, dat is € 45.000.
32.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2020 met betrekking tot de uitwerking van het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, afgenomen op 17 april 2020, pagina 189 tot en met 235 van het einddossier, voor zover als weergave van het verhoor van de verdachte:
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
(pagina 192)
A: Ik begin bij vrijdag
(het hof begrijpt: 27 maart 2020). Toen kwam mijn moeder. Toen hebben we wat gepraat. En toen kwam het moment dat we samen naar boven gingen. Ik heb, met de gedachte om haar al die pijn te besparen, mijn moeder om het leven gebracht.
(pagina 208)
A: Ik heb haar gewurgd.
33.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 april 2020, pagina 237 tot en met 254 van het einddossier, voor zover als weergave van het verhoor van de verdachte:
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
(pagina 244)
V: Jij en je moeder gingen naar boven en toen?
A: Toen mijn moeder boven kwam zag zij hen
(het hof begrijpt: de levenloze lichamen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ).
V: En toen?
A: Daarna probeerde zij [slachtoffer 2] wakker te schudden.
V: Hoe is er geslagen en waar is iedereen geraakt.
A: Ik heb haar
(het hof begrijpt: slachtoffer [slachtoffer 4] )in haar gezicht geslagen en daarna gewurgd.

Voetnoten

1.HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963