ECLI:NL:GHSHE:2023:2121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.327.555_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot oplegging van een dwangakkoord en de toelating tot de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een dwangakkoord en de toelating tot de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant, die in financiële problemen verkeert, had eerder bij de rechtbank Oost-Brabant verzocht om een dwangakkoord en toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had deze verzoeken afgewezen, omdat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant geen deugdelijke schuldregeling heeft aangeboden en dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij zich heeft ingespannen om een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven. De appellant heeft verklaard dat hij al 23 jaar niet heeft gewerkt en dat zijn financiële problemen voortkomen uit stress en andere persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant niet kan worden geacht te goeder trouw te zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek en dat hij niet in staat is om een deugdelijke schuldregeling aan te bieden. De vonnissen van de rechtbank zijn derhalve bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 29 juni 2023
Zaaknummer : 200.327.555/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/01/390970 FT RK 23/125 (verzoek dwangregeling) en
C/01/390792 FT RK 23/126 (verzoek schuldsaneringsregeling)
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.A.J. Emonds te [kantoorhoudende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (bijlage 1 t/m 3), ingekomen ter griffie op 26 mei 2023, heeft [appellant] het hof verzocht voormelde vonnissen te vernietigen en op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren, maar primair, alvorens daarover te beslissen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsnog te bevelen in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Emonds;
  • de heer [betrokkene 1] (uitsluitend tijdens en met betrekking tot de behandeling van
  • het dwangakkoord), hierna te noemen: [betrokkene 1] ;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder;
- mevrouw [betrokkene 3] , partner van [appellant] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 mei 2023;
  • de brief met bijlagen (productie 4 t/m 7) van de advocaat van [appellant] d.d. 15 juni 2023;
  • het inlichtingenformulier met bijlagen (producties 8t/m 10) van de advocaat van [appellant] d.d. 16 juni 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door haar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is medegedeeld blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Namens [appellant] is op 10 maart 2023, tegelijk met het verzoek tot toepassing van de
schuldsaneringsregeling, een verzoek dwangregeling als bedoeld in artikel 287a lid 1
Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend. [appellant] verzoekt – kort gezegd – om [betrokkene 1]
te bevelen in te stemmen met de door hem aangeboden schuldregeling. Uit de laatst overgelegde verklaring ex artikel 285 Fw van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 32.589,04.
Bij separate vonnissen waarvan beroep zijn beide verzoeken van [appellant] afgewezen. Daarbij is overwogen dat [betrokkene 1] in redelijkheid tot een weigering van het door [appellant] gedane akkoord heeft kunnen komen nu [appellant] zijn schuldeisers geen deugdelijke schuldregeling heeft aangeboden respectievelijk dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
Ten aanzien van het verzoek dwangregeling:
“3.4. (…) [bedrijf 1] heeft geantwoord dat de gegevens in het dossier consistent hadden
moeten zijn en dat zij de inconsistenties niet kan verklaren. Het voorgaande brengt de
rechtbank tot het oordeel dat de in de brief aan [betrokkene 1] en de overige schuldeisers
aangeboden schuldregeling niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd is. (…)
3.5. (…)
Uit de e-mail van [B.V.] B.V. van 1 februari 2023 kan worden afgeleid dat haar akkoordverklaring is vervallen. Daarnaast ontbreken akkoordverklaringen van de [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [zorgverzekeraar 2] en van [bedrijf 6] met betrekking tot haar vordering van
€ 1.345,43. Van de [bedrijf 2] en [bedrijf 3] kan nog worden gezegd dat zij, gelet op een gesloten convenant, geacht kunnen worden akkoord te zijn gegaan met de aangeboden schuldregeling, maar dat kan van de overige hier genoemde schuldeisers niet gezegd worden. Het ontbreken van de akkoordverklaringen wordt gelijkgesteld met een weigering om met deze schuldregeling in te stemmen. (…)
3.6.
Daarnaast heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is
waartoe hij financieel in staat moet worden geacht. (…)”
Ten aanzien van het verzoek schuldsaneringsregeling:
“2.4. [appellant] ontvangt een bijstandsuitkering. Hij heeft al geruime tijd financiële
problemen. Het lag en ligt nadrukkelijk op zijn weg zich in te spannen om betaald werk te
krijgen. Ter terechtzitting heeft [appellant] gesteld dat hij niet kan werken. Hij ervaart veel
stress, slaapt niet en heeft geen vast ritme, zo stelt hij. Gesteld noch gebleken is dat [appellant]
de afgelopen jaren heeft gesolliciteerd naar een betaalde baan. Stukken waaruit blijkt van
zijn gezondheidstoestand of arbeidsvermogen zijn niet overgelegd. Aldus heeft [appellant] niet
aannemelijk gemaakt dat hij vanwege medische redenen deels dan wel volledig
arbeidsongeschikt moet worden geacht. Hiervan kan hem met betrekking tot het onbetaald
laten van zijn schulden een verwijt worden gemaakt.”
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Gedurende het schuldhulpverleningstraject zijn de betrokken schuldhulpverleners enkele malen vervangen. Dit is mogelijk de oorzaak van de inconsistenties en van het feit dat er geen deugdelijke verklaring voor kon worden gegeven dat de percentages en bedragen uit het minnelijk voorstel en de crediteurenlijst niet overeenstemden. Met de schuldhulpverlener wordt het dossier nu opnieuw beoordeeld en eventuele
inconsistenties worden opgelost, dan wel toegelicht. Verder worden de schuldeisers
waarvan de termijnen van het akkoord zijn verstreken opnieuw verzocht om het akkoord te
bevestigen.
[appellant] heeft een taalontwikkelingsstoornis waardoor hij niet in staat is om schriftelijke documenten te lezen en te begrijpen. Ook bij mondelinge communicatie geeft dit problemen, omdat hij bij ingewikkeldere situaties snel de draad kwijtraakt en niet meer begrijpt waar het exact om gaat, dan wel wat de eventuele consequenties zijn.
Teneinde zijn gezondheidstoestand en arbeidsvermogen vast te stellen wordt een medisch specialist ingeschakeld. Het medisch rapport zal vervolgens in het geding worden gebracht.
[appellant] heeft zich verder weer opnieuw onder beschermingsbewind laten stellen. Dit na
een diep dal met problematische schulden en zelfs een maand dakloos te zijn geweest. Na
een crisisopvang heeft hij nu een eigen huurwoning en kan hij na lange tijd zijn kinderen weer zien. Nu hij zich onder beschermingsbewind heeft laten stellen wordt door [appellant]
voorkomen dat er nieuwe schulden ontstaan en heeft hij de omstandigheden die bepalend
zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden onder controle gekregen.
3.4.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Er ligt inmiddels een nieuw aanbod en hiermee hebben wederom alle schuldeisers met uitzondering van [betrokkene 1] ingestemd. Daarbij komt dat de vordering van [betrokkene 1] relatief gezien slechts een klein gedeelte van de totale schuldenlast vormt. Desgevraagd kan [appellant] niet verklaren waarom het actuele aanbodpercentage van 6,61% nu aanzienlijk lager ligt dan een van de voorgaande aanbodpercentages van 24,13%.
Voorts geeft [appellant] aan dat er nog geen medische keuring teneinde zijn mate van arbeidsgeschiktheid vast te stellen is gepland. Volgende week staat er wel een gesprek gepland met de gemeente [woonplaats] waarin zal worden bezien of de gemeente [woonplaats] een dergelijk onderzoek plaats wil laten vinden c.q. wil faciliteren. Gevraagd naar zijn arbeidsverleden geeft [appellant] aan dat hij ongeveer 23 jaar geleden voor het laatst gewerkt heeft. Het betrof dan tijdelijke arbeidsbetrekkingen via uitzendbureaus, [appellant] heeft nimmer een vaste aanstelling gehad.
Gevraagd naar de aard en ontstaansgeschiedenis van de op de door [appellant] voor akkoord ondertekende schuldenlijst erkent [appellant] dat hij een aantal schulden ( [bedrijf 7] en [bedrijf 8] ) desondanks niet nader kan duiden. Verder geeft [appellant] aan dat de schuld aan [bedrijf 3] ziet op zwartrijden in de trein, de schulden aan telefonieaanbieders ( [bedrijf 9] , [bedrijf 10] en [bedrijf 6] ) zien op dubbele abonnementen welke [appellant] weloverwogen afsloot om op die manier zowel een gratis telefoon als een gratis simkaart te verkrijgen en de schulden aan zorgverzekeraars ( [zorgverzekeraar 1] en [zorgverzekeraar 2] ) zien op niet betaalde zorgpremies terwijl hij wel zorgtoeslag ontving.
Voorts geeft [appellant] aan dat hij zichzelf (zo goed als) volledig arbeidsongeschikt acht omdat hij jarenlang in stress heeft geleefd. Dit werd veroorzaakt door zijn financiële problemen, het inadequaat handelen van zijn voormalige beschermingsbewindvoerder, het ontbreken van een zelfstandige woonruimte en, daaruit voortvloeiend, het niet (periodiek) kunnen zien van zijn kinderen. Daarbij erkent [appellant] dat deze stress veroorzakende factoren op dit moment nu geen van alle meer actueel zijn, maar hij heeft desondanks toch nog niet gesolliciteerd.
Tot slot herhaalt [appellant] zijn verzoek om de zaak aan te houden (zoals eerder gedaan bij indieningsformulier van 9 juni 2023, welk verzoek niet door het hof is gehonoreerd) teneinde een medische keuring te ondergaan waarvan de in een rapportage vervatte resultaten dan alsnog in hoger beroep kunnen worden overgelegd.
3.5.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - nog het volgende aangevoerd. Het is juist dat er gedurende het beschermingsbewind gelden gespaard zijn en omdat het dossier al enige tijd loopt is dit een aanzienlijk bedrag geworden, maandelijks bleef er immers een bedrag van € 184,- over. Op de schuld van [betrokkene 1] mocht zij op een gegeven moment niet meer aflossen omdat [bedrijf 1] de zaak ging behandelen en in het kader daarvan het beslag op de uitkering van [appellant] (ten behoeve van [betrokkene 1] ) werd stopgezet en [appellant] noch zijn beschermingsbewindvoerder ook los daarvan geen betalingen aan (enkel) [betrokkene 1] (meer) mochten verrichten. Dat de schuldenlijst geen ontstaansdata vermeldt ligt aan [bedrijf 1] , de beschermingsbewindvoerder heeft deze data namelijk wel aan [bedrijf 1] doorgegeven.
3.6.
Door [betrokkene 1] is ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het navolgende gesteld. [appellant] geeft een verkeerde voorstelling van zaken als hij zegt dat hij de door hem gehuurde woonruimte in een ordentelijke staat heeft achtergelaten. Voorts vindt [betrokkene 1] het opmerkelijk dat [appellant] eerst nu zijn mate van arbeidsgeschiktheid middels een medische keuring wil laten bepalen en vastleggen. Dat had al veel eerder gekund en eigenlijk ook gemoeten. Voorts merkt [betrokkene 1] op dat de op de publieke tribune aanwezige [betrokkene 3] (
hof: Die zichzelf in het kader van deze zitting had gepresenteerd als de maatschappelijk werkster van [appellant]) eigenlijk de partner van [appellant] is. (
Na door het hof om opheldering te zijn verzocht erkent [betrokkene 3] dat zij inderdaad de partner van [appellant] is. Ook is zij maatschappelijk werkster, maar niet als zodanig aan [appellant] verbonden.) Voorts handhaaft [betrokkene 1] alle stellingen zoals in eerste aanleg bij pleitnota van zijn advocaat geponeerd (en in hoger beroep wederom overgelegd) en gaat hij derhalve wederom niet akkoord met het door [appellant] gedane aanbod.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het verzoek dwangregeling:
3.7.1.
Ingevolge het in artikel 287a lid 5 Fw bepaalde wordt een verzoek om in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Uitgangspunt daarbij is dat het elke schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat honderd procent van zijn of haar vordering wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden dwangakkoord (vgl. HR 12 augustus 2005, LJN AT7799; zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 28 juni 2012, LJN BX0359).
3.7.2.
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol (kunnen) spelen (vgl. ook de conclusie van Advocaat-Generaal [advocaat-generaal] vóór Hoge Raad 14 december 2012, LJN BY069, nr. 2.6. e.v.):
  • is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
  • is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
  • is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
  • biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
  • biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
  • is aannemelijk dat gedwongen medewerking aan een schuldregeling voor de schuldeiser concurrentieverstorend werkt;
  • bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;
  • wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
  • staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;
  • is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij Kamerstukken II 2004-2005, 29 942, nr. 3, blz. 19, is de in artikel 287a lid 5 Fw neergelegde toets die de rechter toepast alvorens het verzoek om een gedwongen schuldregeling toe- of af te wijzen “zeer zorgvuldig”, mede in aanmerking genomen dat de gedwongen schuldregeling een beperking vormt “
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat door de overgelegde stukken noch het verhandelde ter zitting in hoger beroep enige opheldering is verkregen met betrekking tot de vraag waarom het actuele aanbod van [appellant] aan zijn schuldeisers 6,61% van de totale schuldenlast bedraagt terwijl dat percentage voorheen, bij het eerdere aanbod, nog 24,13% bedroeg. Een en ander klemt des temeer nu uit het door de beschermingsbewindvoerder opgestelde budgetplan blijkt dat er maandelijks in beginsel een bedrag van € 184,- voor de schuldeisers kon worden gereserveerd. Berekend over de duur van het actuele beschermingsbewind (circa 3 jaren) levert dit een totaalbedrag op (circa € 6.600,-) dat in omvang het aanvankelijk aanbodpercentage van 24,13% benadert. Het hof is dan ook van oordeel dat het schikkingsvoorstel op dit punt niet goed of betrouwbaar gedocumenteerd is.
3.7.4.
Daar komt bij dat [appellant] , naar gebleken is ingegeven door een zelf veronderstelde sterk verminderde arbeidsgeschiktheid, ondanks zijn almaar groter wordende financiële problematiek geen enkele aantoonbare poging heeft ondernomen om middels sollicitaties dan wel anderszins een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven teneinde zo zijn inkomen, en daarmee zijn aflossingscapaciteit ten bate van zijn schuldeisers, te vergroten. Desgevraagd heeft [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat hij al ongeveer 23 jaar niet aan het arbeidsproces heeft deelgenomen of gesolliciteerd heeft. Gevraagd naar de oorzaken van zijn (door hemzelf vermeende) verminderde arbeidsgeschiktheid stelt [appellant] dat stress hierbij de belangrijkste, feitelijk de enige, oorzaak is. Factoren die deze stress veroorzaakten waren de inadequate taakvervulling van zijn voormalige beschermingsbewindvoerder, het niet hebben van een zelfstandige woonruimte en het daardoor ook niet (periodiek) kunnen zien van zijn kinderen. Het hof stelt vast dat [appellant] inmiddels drie jaar onder een nieuw en adequaat verlopend beschermingsbewind staat en hij sinds twee jaren over een zelfstandige woonruimte beschikt waardoor hij ook zijn kinderen weer (periodiek) kan zien. De door [appellant] aangehaalde stressfactoren zijn dus al geruime tijd niet meer aan de orde, zodat het hof [appellant] het desondanks toch niet solliciteren/werken zeer nadrukkelijk aanrekent. Daarmee is het hof van oordeel dat het, nog daargelaten hetgeen het hof reeds bij r.o. 3.7.3. van dit arrest heeft overwogen, dus geenszins vast is komen te staan dat het actuele aanbod van [appellant] gezien mag worden als het uiterste waartoe hij financieel redelijkerwijs in staat mag worden geacht.
3.7.5.
Voorts heeft [appellant] het hof verzocht de behandeling van onderhavige zaak aan te houden teneinde hem in staat te stellen een medische keuring te ondergaan waarbij zijn mate van arbeidsgeschiktheid kan worden bepaald en vastgelegd. Het hof honoreert dit verzoek, zoals reeds eerder gedaan bij inlichtingenformulier van 9 juni 2023, ook nu niet nu het hof van oordeel is dat het nadrukkelijk op weg van [appellant] heeft gelegen om een dergelijke keuring al in een veel eerder stadium te laten plaatsvinden. [appellant] stelt dat hij op korte termijn hierover een gesprek met de gemeente [gemeente] zal hebben, maar enig schriftelijk bewijs van het daadwerkelijk op handen zijn van een dergelijk gesprek is daarbij door hem niet overgelegd. Daarbij komt dat het vooralsnog ook helemaal niet vaststaat dat de gemeente [gemeente] naar aanleiding van dat gesprek een dergelijk onderzoek ook zal toestaan c.q. faciliteren, daargelaten nog op welke termijn een dergelijk onderzoek eventueel zou kunnen plaatsvinden.
3.7.6.
Samengevat betekent een en ander dat het hof niet op basis van volledig en goed gedocumenteerde documentatie en toelichting onder meer kan toetsen of het hier een uiterste bod betreft en derhalve, gelet op de strekking van de jurisprudentie van de Hoge Raad, een schuldeiser, in dit geval [betrokkene 1] , evenmin kan dwingen met het door [appellant] aangeboden akkoord in te stemmen. Dit betekent dat het beroep van [appellant] , voor zover dit is gericht tegen de afwijzing van diens verzoek door de rechtbank dat [betrokkene 1] instemt met de door hem aangeboden schuldregeling, faalt.
Ten aanzien van het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling:
3.7.7.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.7.8.
Het hof is op grond van hetgeen reeds bij r.o. 3.7.4. van dit arrest is overwogen van oordeel dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden niet te goeder trouw kan worden geacht. Zoals gezegd, [appellant] heeft, ingegeven door een zelf veronderstelde sterk verminderde arbeidsgeschiktheid en ondanks zijn almaar groter wordende financiële problematiek geen enkele aantoonbare poging ondernomen om middels sollicitaties dan wel anderszins een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven teneinde zo zijn inkomen, en daarmee zijn aflossingscapaciteit ten bate van zijn schuldeisers, te vergroten. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft verklaard dat hij bepaalde betalingsverplichtingen (althans het risico daarop) vanwege een gebrek aan financiële middelen weloverwogen is aangegaan in de wetenschap had hij deze betalingsverplichtingen nimmer tijdig en/of volledig zou kunnen voldoen. Te denken valt hierbij aan zijn gebruikmaking van het openbaar vervoer zonder geldig vervoersbewijs en het afsluiten van meerdere telefoniecontracten tegelijk.
Daarbij gaat het hof nog voorbij aan het feit dat een aantal schulden naar hun aard in beginsel dienen te worden aangemerkt als schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan, zoals bijvoorbeeld de fiscale schuld, de (preferente) schuld aan [bedrijf 4] en de schuld aan [bedrijf 3] . Nu de ontstaansdata van deze schulden niet op het door [appellant] ondertekende schuldenoverzicht vermeld staan kan het hof niet nagaan of deze schulden al dan niet zijn ontstaan in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Het hof volgt hierin evenwel de beschermingsbewindvoerder die bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat het hier in alle gevallen oude schulden betreft, dat zij wel over de ontstaansdata beschikt en aan [bedrijf 1] ter beschikking heeft gesteld en zij deze desgewenst ook alsnog kan overleggen.
Ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule ex art. 288 lid 3 Fw.
3.7.9.
Tot slot doet [appellant] een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw nu hij stelt dat hij de omstandigheden welke aan het ontstaan en onbetaald laten van zijn schuldenlast ten grondslag hebben gelegen thans duurzaam onder controle heeft gekregen. Het hof volgt [appellant] hierin niet. De schulden van [appellant] zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten vanwege een gebrek aan financiële middelen, hetgeen door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft verklaard. Deze financiële problemen hadden wellicht niet bestaan of waren althans een stuk minder omvangrijk geweest indien [appellant] een betaalde arbeidsbetrekking zou hebben weten te verwerven. Hiertoe heeft hij zich evenwel geen enkele (aantoonbare) moeite getroost nu hij zelf van mening is dat hij (volledig) arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Deze (mate van) arbeidsongeschiktheid is evenwel nimmer middels een medische keuring dan wel anderszins op enige wijze bepaald of vastgesteld. Ook heeft [appellant] geen enkel medische rapportage of verklaring overgelegd waaruit deze door hemzelf gestelde verminderde arbeidsgeschiktheid kan worden vastgesteld, herleid of althans (enigszins) aannemelijk zou zijn geworden. Nu [appellant] op dit moment (nog steeds) niet werkt of solliciteert kan dus ook geenszins worden gesteld dat hij de omstandigheden welke aan het ontstaan en onbetaald laten van zijn schuldenlast ten grondslag hebben gelegen thans duurzaam onder controle heeft gekregen.
Het hof rekent [appellant] een en ander daarbij ook in hoge mate aan nu [appellant] heeft gesteld dat hij naar eigen inzicht vanwege stress minder arbeidsgeschikt zou zijn, maar dat alle door hem genoemde stressfactoren (zoals reeds verwoord in r.o. 3.7.4. van dit arrest) zich al geruime tijd niet meer voordoen.
Het hof is daarbij van oordeel dat deze handelswijze van [appellant] ook maar weinig (in feite geen enkele) blijk geeft van een voor een succesvol verloop van een schuldsaneringsregeling nadrukkelijk van een saniet te verwachten saneringsgezinde grondhouding.
3.8.
De vonnissen waarvan beroep (C/01/390970 FT RK 23/125, afwijzing verzoek
dwangregeling en C/01/390792 FT RK 23/126, afwijzing verzoek schuldsaneringsregeling)
zullen derhalve beiden worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-Van Vollenhoven en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.