In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om [appellant ] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 15 mei 2023 geoordeeld dat [appellant ] niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de schulden van [appellant ] voortkomen uit een verkeersongeval dat hij op 22 juni 2019 heeft veroorzaakt, waarbij hij zonder geldig rijbewijs een motor bestuurde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de schulden, waaronder een schuld aan [verzekeringsbedrijf] en boetes voor verkeersdelicten, niet te goeder trouw waren ontstaan.
In hoger beroep hebben de beschermingsbewindvoerder en [appellant ] het hof verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling toe te passen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juni 2023 is [appellant ] niet verschenen, wat het hof als een negatieve indicatie heeft beschouwd voor zijn saneringsgezinde houding. Het hof heeft de argumenten van [appellant ] en zijn beschermingsbewindvoerder overwogen, maar heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat [appellant ] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
Het hof heeft de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om aan te tonen dat zij te goeder trouw zijn geweest en dat zij in staat zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.