ECLI:NL:GHSHE:2023:2111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
20-001747-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksuele misdrijven en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 juli 2022. De verdachte, geboren in 1956 en thans verblijvende in P.I. Lelystad, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank had hem wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder het in bezit hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen met minderjarigen. De rechtbank had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, maar de vorderingen van andere benadeelde partijen waren niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor een aantal feiten en verzocht om teruggave van in beslag genomen goederen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001747-22
Uitspraak : 24 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 juli 2022 in de strafzaak met parketnummer 03-309465-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
thans verblijvende in P.I. Lelystad te Lelystad.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 3 en heeft de rechtbank het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (feit 1);
  • met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (feit 2);
  • een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruik making van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt (feit 4);
  • een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een ontuchtige handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt (feit 5);
  • een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt (feit 6),
de verdachte hiervoor strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest en tevens de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 45.670,00 (€ 20.670,00 materiële en € 25.000,00 immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2022 tot de dag der algehele voldoening met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de verdachte veroordeeld in de proceskosten (€ 2.228,00) en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts heeft de rechtbank de onder de verdachte inbeslaggenomen roze fotocamera inclusief geheugenkaartje verbeurdverklaard, de teruggave aan de verdachte van de Samsung telefoon gelast en de overige inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vorderingen zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de verdachte zal veroordelen in de proceskosten.
De verdediging heeft partieel vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 en een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman het hof verzocht om teruggave van de roze camera. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de kosten van de psycholoog en verzocht de post ’studiekosten’ als gevolg van 2 jaar studievertraging primair niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair te matigen tot 1 jaar vertraging en het hof verzocht de immateriële schade te matigen. De raadsman heeft tevens het hof verzocht om de vorderingen tot schadevergoeding van de overige benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met aanvulling en verbetering van de gronden waarop het berust, behalve voor wat betreft de kwalificatie van feit 4 en de beslissing op de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer] . Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Voorts zal het hof het onder 4 tenlastegelegde en door de eerste rechter bewezenverklaarde feit aanpassen in voege als hierna te melden en het hof zal, naar aanleiding van het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer, de bewijsoverweging in het vonnis waarvan beroep aanvullen met de navolgende overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof leest het vonnis op p. 16 verbeterd in die zin dat bij het kopje schadevergoedingsmaatregel in plaats van 13 april 2019 wordt gelezen: 20 juli 2022.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ter zake van de aard en de omvang van de opgelegde sanctie(s) ziet het hof geen aanleiding om te komen tot een andere beslissing dan de rechtbank.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 onvoldoende bewijs voorhanden is voor het plegen van handelingen in de periode dat het slachtoffer de leeftijd had tussen 6 en 8 jaar en heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de tenlastegelegde periode 14 april 2007 tot en met 13 april 2009.
Het hof overweegt daartoe in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank als volgt.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat het strelen, onder andere over haar borsten, begon toen [slachtoffer] ongeveer zes jaar oud was (p. 186 politiedossier). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij haar tot de leeftijd van 8 jaar alleen over de rug en haren heeft gestreeld. Aan die verklaring van de verdachte gaat het hof evenwel voorbij. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het misbruik in de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het strelen over de rug en haren alleen kan worden bewezen als dat gelijk heeft plaatsgevonden met het seksueel binnendringen overweegt het hof dat deze beperking niet volgt uit de wettekst van artikel 244 van het Wetboek van strafrecht.
Voor het overige vindt het verweer zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Ten aanzien van feit 4
Onder feit 4 is – kort gezegd – bewezenverklaard overtreding van art. 240b van het Wetboek van Strafrecht in de periode 19 november 2001 tot en met 15 november 2021.
Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat op 1 oktober 2002 een wijziging van art. 240b in werking is getreden waarbij de leeftijd voor strafbare kinderpornografie is verhoogd van 16 naar 18 jaar. In zoverre zal het hof het door de rechtbank onder feit 4 bewezenverklaarde
voor de periode 19 november 2001 tot 1 oktober 2002lezen als betrekking hebbend op personen die kennelijk de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt. Het hof acht het niet noodzakelijk de bewezenverklaring aan te passen (splitsen) nu alle in de bewezenverklaring opgenomen afbeeldingen, blijkens de omschrijving daarvan in het dossier en naar uit de bewijsmiddelen blijkt, betrekking hebben op personen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt. Verdachte is hierdoor derhalve niet in zijn belangen geschaad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 4
Het bewezenverklaarde wordt voor de periode van 19 november 2001 tot 1 oktober 2002 gekwalificeerd als:
afbeeldingen en gegevensdragers bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in voorraad hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt;
En voor de periode van 1 oktober 2002 tot en met 15 november 2021 wordt het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
afbeeldingen en gegevensdragers bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De advocaat van de benadeelde partijen heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte ook als onrechtmatig jegens de ouders en de broer van het slachtoffer kan worden gekwalificeerd en heeft het hof verzocht deze vorderingen toe te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat op grond van artikel 6:106 BW de ouders en de broer van het slachtoffer recht op een smartengeldvergoeding hebben, aangezien het handelen van de verdachte een aantasting van hun persoon oplevert. Deze aantasting van hun persoon bestaat uit psychische schade en de emotionele druk die op hen is uitgeoefend door de verdachte. De verdachte was jarenlang de buurman. De wijze waarop de verdachte misbruik heeft gemaakt van de vriendschappelijke band tussen de verdachte en de ouders en broer van het slachtoffer heeft hen zeer diep geraakt, hetgeen een aantasting van hun persoon op levert.
De ouders vorderen een smartengeldvergoeding van € 2.000,00 per persoon, te vermeerderen met de wettelijke rente. De broer van het slachtoffer vordert € 1.000,00, aldus de advocaat.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Niet is vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
Ook anderen dan in de tenlastelegging/bewezenverklaring genoemde (rechts)personen kunnen schade lijden door het tenlastegelegde/bewezenverklaarde feit. In het verleden is door de Hoge Raad voor het beantwoorden van de vraag of een derde-benadeelde ontvankelijk was in het strafproces als maatstaf gebruikt de vraag of de benadeelde derde was getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling werd beschermd. In het overzichtsarrest over de vordering van de benadeelde partij en meer uitdrukkelijk in HR 3
maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:368 is dit (strafvorderlijk relativiteits)vereiste losgelaten.
Het hof deelt de mening van de advocaat van de benadeelde partijen niet en is – met de rechtbank - van oordeel dat de ouders en broer van het slachtoffer niet onder het bereik en het beschermde belang van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering vallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep kent het hof een vergoeding toe ter hoogte van € 2.157,00 conform het liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven per 1 februari 2023 (1 punt à € 2.157,00 tarief IV hoger beroep, voor de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep). In totaal zal het hof een bedrag van € 4.385,00 aan proceskostenvergoeding toekennen en de verdachte veroordelen in deze kosten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
In de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen wordt na ‘33a’, ingevoegd: 36f, 38z.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van feit 4 en de beslissing ten aanzien van de proceskosten en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 4.385,00 (vierduizend driehonderdvijfentachtig euro);
bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 24 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.L.P. van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.