ECLI:NL:GHSHE:2023:2069

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
20-000073-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte onder invloed van drugs bij bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar was schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde handelen onder invloed van drugs was, wat leidde tot een kortdurende psychische ontremming. Echter, het hof oordeelde dat deze intoxicatie niet leidde tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De verdachte had blijkens zijn verklaring enige grip op zijn impulsen en was zich bewust van de gevolgen van zijn handelen. Het hof sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar achtte het tweede feit bewezen. Gezien de omstandigheden waaronder het feit was begaan, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen, maar de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof constateerde ook een schending van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, maar dit had geen invloed op de uitspraak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000073-21
Uitspraak : 2 juni 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-243827-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van [betrokkene 1] (feit 3), heeft de politierechter het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling (feit 1) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2) en de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit ziet op de vrijspraakbeslissing van het onder feit 3 tenlastegelegde. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter, voor zover dit ziet op het onder feit 1 tenlastegelegde, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde en dat het hof het vonnis van de politierechter, voor zover dit ziet op het onder feit 2 tenlastegelegde, zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar was, verdachte daarom niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 14 januari 2021 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. Het hof is van oordeel dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak betreft.
Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 september 2019 te [plaats] , gemeente Goes, [betrokkene 1] (verpleegkundige) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend met gebalde vuist op die [betrokkene 1] af te lopen en/of een slaande/stompende beweging te maken naar/in de richting van (het gezicht/hoofd van) die [betrokkene 1] ;
2.
hij op of omstreeks 19 september 2019 te [plaats] , gemeente Goes, [betrokkene 2] (verpleegkundige) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [betrokkene 2] dreigend de woorden toe te voegen “Kankerhoer, als ik je straks zie lopen, ruk ik je kop van je romp”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1
Het verwijt dat de verdachte onder feit 1 wordt gemaakt, komt er – kort gezegd – op neer dat hij zich op of omstreeks 24 september 2019 te [plaats] , gemeente Goes, schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [betrokkene 1] door dreigend met gebalde vuist op die [betrokkene 1] af te lopen en/of een slaande/stompende beweging te maken naar/in de richting van (het gezicht/hoofd van) die [betrokkene 1] .
Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof is van oordeel dat, in het geval die [betrokkene 1] door de verdachte zou zijn geraakt, niet kan worden vastgesteld dat door het slaan/stompen met een vuist tegen het gezicht van die [betrokkene 1] de aanmerkelijk kans bestaat dat er sprake zou zijn geweest van zwaar lichamelijk letsel. Met andere woorden: de tenlastegelegde bedreiging is niet van zodanige aard en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij [betrokkene 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat zwaar lichamelijk letsel het gevolg zou zijn.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 september 2019 te [plaats] , gemeente Goes, [betrokkene 2] (verpleegkundige) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [betrokkene 2] dreigend de woorden toe te voegen “Kankerhoer, als ik je straks zie lopen, ruk ik je kop van je romp”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte dient te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep diverse stukken overgelegd uit en naar aanleiding van een ander (medisch) dossier en aangevoerd dat het bewezenverklaarde verdachte niet kan worden toegerekend nu het tenlastegelegde feit mede het gevolg is van onmacht en de gemoedstoestand van de verdachte. Volgens de raadsman was de verdachte in de periode waarin het ten tenlastegelegde feit is begaan, ondanks zijn medicatie, psychotisch, waardoor bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit sprake was van ontoerekeningsvatbaarheid.
Uit het dossier blijkt van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster was ten tijde van het tenlastegelegde werkzaam als verpleegkundige bij [instantie] in [plaats] , op de [afdeling] . Verdachte had ten tijde van het tenlastegelegde een verbod gekregen om de afdeling op te komen, maar kwam naar de afdeling om te vragen of hij terug mocht komen. Toen verdachte werd medegedeeld dat hem de toegang werd ontzegd als gevolg van drugsbezit, werd verdachte boos en gooide met zijn jas door de ruimte en riep: ‘kankerhoer, als ik je straks zie lopen, ruk ik je kop van je romp.’ Verdachte heeft later verklaard dat het goed zou kunnen dat hij de woorden heeft gezegd, maar dat hij normaal niet zo is maar door drugsgebruik helemaal over de rooie en niet meer helder van geest was.
Het gedrag van een dader kan hem niet worden toegerekend als aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet bij de dader een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap bestaan op het moment van de delictsgedraging. In de tweede plaats dient er sprake te zijn van een causaal verband tussen de vastgestelde abnormale geestesgesteldheid en de verweten gedraging. Ten slotte moet de abnormale geestesgesteldheid zodanig zijn dat zij aan de toerekening van het feit aan de dader in de weg staat.
Het hof stelt voorop dat volledige ontoerekenbaarheid zoals dat als exceptie bij de beoordeling van de delictsgedraging kan doorwerken op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht in het algemeen wordt gereserveerd voor de verdachte die het door hem begane feit als gevolg van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend indien hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Een situatie waarin de dader vanwege een bijzondere gemoedstoestand zijn verantwoordelijkheid niet ten volle kan dragen zonder dat kan worden gezegd dat hem geen enkel verwijt treft (verminderde toerekenbaarheid), kan onder omstandigheden van invloed zijn op de bepaling van de (modaliteit van de) sanctie. Dat een verminderde toerekenbaarheid bij de strafoplegging in aanmerking moet worden genomen, vindt echter geen steun in het recht (vgl. o.a. HR 24 juli 1967, NJ 1969, 63 m.nt Enschedé en HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6351).
Op grond van de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde handelen onder invloed was van drugs. Het is naar het oordeel van het hof aannemelijk dat deze intoxicatie aanleiding heeft gegeven tot een kortdurende psychische ontremming bij de verdachte die van invloed is geweest op de totstandkoming van diens tenlastegelegde gedraging. De verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was dat door drugsgebruik helemaal over de rooie en niet meer helder van geest was.
Het voorgaande brengt echter naar het oordeel van het hof anders dan door verdediging aangevoerd niet mee dat het bewezenverklaarde de verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is voor het hof ten eerste niet voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte in het geheel geen grip meer had op zijn impulsen en hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. In de tweede plaats mag als algemeen bekend worden verondersteld dat het gebruik van drugs (de inname van geestverruimende middelen) tot een zekere ontremming kan leiden en verdachte heeft blijkens zijn verklaring aangegeven dat het gebruik van drugs deze uitwerking bij hem had.
Uit bestendige rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de strafbaarheid ter zake van feiten gepleegd onder invloed van alcohol of drugs kan worden opgemaakt dat deze feiten de verdachte kunnen worden toegerekend indien de verdachte verwijtbaar is komen te verkeren in een toestand van een psychische stoornis (vgl. o.a. HR 9 juni 1981, ECL:NL:HR:1981:AC0902, NJ 1983/412 m.nt. Van Veen en HR 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797, NJ 2008/263 m.nt. Keijzer). De keuze van de verdachte om ten tijde van het hem tenlastegelegde onder invloed van drugs met een ontremmende werking te zijn, is een bewuste keuze geweest (zogenoemde ‘vrijwillige intoxicatie’) en is hem aan te rekenen. In die zin kan de verdachte verantwoordelijk worden gehouden voor zijn onder invloed van die middelen ontstane gedraging.
Het hof is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde ontoerekeningsvatbaar was. Het hof is daarom van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte kan worden toegerekend.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
De politierechter heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis – voor zover dit ziet op het onder feit 2 tenlastegelegde – zal bevestigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de beoordeling van de afdoeningsmodaliteit gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [betrokkene 2] door haar de dreigende woorden toe te voegen “Kankerhoer, als ik je straks zie lopen, ruk ik je kop van je romp”. Een bedreiging is voor het slachtoffer in algemene zin zeer ingrijpend en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid. Dat geldt in het bijzonder wanneer bedreigingen worden geuit tegen personen die slechts hun werk uitvoeren op de wijze waarop van hen wordt verlangd. Zo was [betrokkene 2] ten tijde van het tenlastegelegde werkzaam als verpleegkundige bij [instantie] in [plaats] , op de [afdeling] , waar de verdachte verbleef. Bedreiging is een feit dat in algemene zin het veiligheidsgevoel van de slachtoffers ernstig kan aantasten. Dat het slachtoffer werkzaam was in de verpleging op een speciale afdeling waar zich mogelijk vaker soortgelijke incidenten voordoen, betekent geenszins dat zij bedreigingen als de onderhavige dient te tolereren. Integendeel, indien deze bedreigingen plaatsvinden tegen professionele hulpverleners als in dit geval moet een verdachte doorgaans rekening houden met een (hogere) straf.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens de verdachte naar voren gebracht dat hij momenteel niet meer in een kliniek verblijft en goed contact heeft met zijn moeder.
Gelet op het voorgaande en met name met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is begaan is het hof van oordeel dat geen straf of maatregel aan de verdachte dient te worden opgelegd. Het hof zal derhalve volstaan met de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Wat betreft de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 14 januari 2021, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 2 juni 2023, is een periode van ongeveer twee jaar en 5 maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigt, is het hof niet gebleken.
Gelet op het feit dat het hof toepassing zal geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zal worden volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 2 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.