In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de niet-ontvankelijkheid van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 2 mei 2023 de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet voldeed aan de vereisten van artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet (Fw). De appellant had een totale schuldenlast van circa € 160.000,- en had verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen voldoende met redenen omklede verklaring was over de mogelijkheden voor een buitengerechtelijke regeling met zijn schuldeisers. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 14 juni 2023 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij wel degelijk had geprobeerd om tot een minnelijke regeling te komen, maar dat zijn schuldeisers, waaronder een pensioenfonds en de Belastingdienst, niet bereid waren om akkoord te gaan met een lager bedrag dan de volledige vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet aan de vereisten voldeed en dat hij niet voldoende had aangetoond dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke regeling. Het hof heeft de niet-ontvankelijkheid van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ook opmerkte dat de appellant niet had aangetoond dat hij te goeder trouw was in het ontstaan van zijn schulden. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.