In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder bij de rechtbank Oost-Brabant een verzoek ingediend, maar was niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen deugdelijke poging had ondernomen om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke regeling, zoals vereist door artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet (Fw).
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij slachtoffer was van een steekpartij, wat zijn financiële situatie had bemoeilijkt, en dat hij niet in staat was om een buitengerechtelijke regeling te treffen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij alle mogelijkheden had onderzocht om tot een minnelijke regeling te komen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de appellant geen bewijs had geleverd van zijn psychosociale problemen en dat hij niet had aangetoond dat hij zich had ingespannen om zijn schulden te voldoen.
Uiteindelijk heeft het hof de niet-ontvankelijkheid van de appellant in zijn verzoek bevestigd en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof benadrukte dat de schuldsaneringsregeling niet bedoeld is als een oplossing voor hulpverlening, maar dat de verantwoordelijkheid voor het nakomen van verplichtingen bij de schuldenaar ligt. De uitspraak onderstreept het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.