ECLI:NL:GHSHE:2023:2030

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
20-001429-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van belaging van het slachtoffer, [slachtoffer]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer in de periode van 26 maart 2021 tot en met 19 april 2021. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met het slachtoffer via WhatsApp, brieven en sociale media, ondanks dat het slachtoffer duidelijk had gemaakt geen contact te willen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er maatregelen opgelegd die de verdachte verbieden contact op te nemen met het slachtoffer en zich in de nabijheid van het woonadres van het slachtoffer te bevinden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001429-22
Uitspraak : 7 juni 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-235049-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1987,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘belaging’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden verbonden, te weten – kort gezegd – een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat, alwaar die [slachtoffer] woonachtig is. De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank de benadeelde partij heeft veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de verdachte, welke kosten door de rechtbank zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde op gelijke wijze als de rechtbank bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, in de vorm van een contactverbod en een locatieverbod worden opgelegd, te weten een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat waar het slachtoffer woont, telkens voor de duur van 2 jaren, met 6 dagen vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan tot een maximum van 6 maanden. Voorts is de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen gevorderd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering tot schadevergoeding zal toewijzen, behoudens de posten voor de beveiligingscamera en de gemaakte reiskosten naar de advocaat van de benadeelde partij. In zoverre heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering zal afwijzen. Aangaande de posten voor verloren verdienvermogen, heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal verklaren, daar het onderzoek naar de gegrondheid van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Aangaande de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman verweer gevoerd op de wijze zoals hierna bij de bespreking van de vordering van de benadeelde partij is weergegeven.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2021 tot en met 4 mei 2021 te Deurne, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig, althans één of meerdere malen (Whatsapp en/of SMS) berichten te sturen en/of te bellen naar die [slachtoffer] en/of
- één of meerdere malen brieven en/of kaarten te sturen aan die [slachtoffer] en/of af te leveren aan het huisadres van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) één of meerdere malen naar het huisadres van die [slachtoffer] te bellen met de kennelijke bedoeling om te verifiëren of een door verdachte aan die [slachtoffer] verstuurde en/of afgegeven kaart is gelezen en/of ontvangen en/of - één of meerdere malen bij die [slachtoffer] aan de deur en/of in de straat van die [slachtoffer] te komen en/of
- veelvuldig, althans één of meerdere malen, die [slachtoffer] e-mails te sturen en/of
- één of meerdere malen berichten op zijn, verdachtes, social media account (Instagram) te plaatsen waarin hij, verdachte, die [slachtoffer] vermeldt en/of informatie over (zijn relatie met) die [slachtoffer] deelt;
- één of meerdere malen de (toenmalige) vriend van die [slachtoffer] (te weten [getuige 1] ) en/of andere bekenden van die [slachtoffer] te benaderen en/of berichten te sturen over die [slachtoffer] ; met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 26 maart 2021 tot en met 19 april 2021 te Deurne, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meerdere malen Whatsapp berichten te sturen en
- een brief en kaart te sturen aan die [slachtoffer] en af te leveren aan het huisadres van die [slachtoffer] en (vervolgens)
eenmaal naar het huisadres van die [slachtoffer] te bellen met de kennelijke bedoeling om te verifiëren of een door verdachte aan die [slachtoffer] verstuurde en/of afgegeven kaart is ontvangen en
- eenmaal een bericht op zijn, verdachtes, social media account (Instagram) te plaatsen waarin hij, verdachte, die [slachtoffer] vermeldt en/of informatie over (zijn relatie met) die [slachtoffer] deelt en
- meerdere malen de (toenmalige) vriend van die [slachtoffer] (te weten [getuige 1] ) te benaderen en/of berichten te sturen over die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en te dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Peelland, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2100-2021148687, gesloten d.d. 3 oktober 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 103.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 mei 2021 (pg. 3-6), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Op dinsdag 24 december 2019 ben ik [verdachte] tegengekomen. Wij hebben op een vriendschappelijke manier contact gehad. Ik merkte dat [verdachte] meer wilde, maar ik had een relatie. [verdachte] wilde graag met mij verder in een relatie. Ik gaf het een kans en was benieuwd of wij bij elkaar konden passen. Uiteindelijk heeft hij (
het hof begrijpt (telkens): [verdachte]) mij begin december verkering gevraagd. Ik heb toen gezegd dat ik dat niet wilde, omdat ik vond dat wij niet bij elkaar pasten. Ik heb aangegeven alleen nog als vrienden contact te willen houden. Dit kon hij echter niet accepteren. Hij bleef mij berichten sturen en bellen. Uiteindelijk heb ik [getuige 1] ontmoet. Ik werd verliefd en kreeg begin februari een relatie met hem. Sindsdien word ik gebeld. Mijn telefoonnummer is [telefoonnummer 1] . Naast telefoontjes stuurde hij mij daarop verschillende brieven, enkele kaarten en meerdere sms’jes. Hij weet niet van ophouden.
Hij is ook bij mijn huis langs geweest om brieven te posten. Vervolgens heeft hij
naar mijn huistelefoon gebeld, waarna mijn moeder opnam. Hij wilde mij helpen
herinneren dat er post voor me was. Ik was op dat moment niet thuis. Op deze brief
stond mijn naam, dus het was in één opslag duidelijk dat deze brief voor mij bestemd was, maar toch belde hij op om het te bevestigen, hopend dat ik de telefoon op nam in plaats van mijn moeder. Dit is op 26 maart 2021 geweest.
Ook plaatst [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: [verdachte]) ‘posts’ op zijn verhaallijn die betrekking hebben op mij. Op deze berichten op Facebook en Instagram word ik met naam en toenaam genoemd. Hier heb ik enorm veel verdriet van, omdat ik hier geen controle over heb. Daarnaast voel ik me heel erg aangekeken. Ik durf niet meer in het dorp op het terras te gaan zitten. Ook benadert [verdachte] op Instagram (…) mijn vriend [getuige 1] (…). Mijn vriend [heeft] ontzettend veel last van [verdachte] , omdat hij niet wil stoppen. Hij blijft maar berichten plaatsen, vriendschapsverzoeken sturen en andere manieren vinden om contact te zoeken met mij en naasten.
Ik heb er zoveel last van, het beheerst mijn hele leven. Ik besef dat ik continu bezig ben met de situatie waarin ik verkeer en [dat ik] angstig ben. Ik kijk altijd om mij heen, voordat ik van huis vertrek. Ik heb al enkele keren bij [verdachte] aangegeven dat ik met rust wil worden gelaten, via Whatsapp en telefonisch. Ik heb [verdachte] geblokkeerd op alle ‘social media’ en via mijn telefoon. Het telefoonnummer van [verdachte] was [telefoonnummer 2] . Nu is zijn nummer [telefoonnummer 3] . Niks lijkt hem te stoppen. Ik ben bang waar dit gaat eindigen. Ik wil dat hij hiervoor vervolgd wordt, zodat dit niet ongestraft zich blijft vervolgen. Het stalken moet stoppen. Ik wil mijn leven weer
vervolgen zonder gevoelens van angst, paniek en stress door [verdachte] .
In de bijlage bij de aangifte heb ik zoveel mogelijk bewijs verzameld zodat te zien is wat [verdachte] allemaal stuurt in mijn richting en andere[n].
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 3 mei 2021 (pg. 7-8), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op maandag 3 mei 2021 heb ik, als hulpofficier van justitie van (
het hof begrijpt: de politie-eenheid) Oost-Brabant te Maarheeze een mondelinge klacht ontvangen terzake van stalking.
De klacht werd gedaan door:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedag 2] 1995
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2] Nederland
Geslacht: Vrouw
Nationaliteit: Nederlandse
Adres: [adres 2]
Postcode plaats: [adres 2]
De klaagster verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan.
3.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 4 juni 2021 (pg. 9-11), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
V: Wat kun je vertellen over de brieven die je hebt ontvangen?
Ik kreeg er nog twee op 26 maart (
het hof begrijpt: 2021). Dat was een brief en een kaart. Daarvoor belde [verdachte] ook naar mij op en toen sprak mijn moeder met hem.
V: Je hebt ook berichten ontvangen via de Whatsapp?
A: Dat klopt. Ik heb een nummer geblokkeerd van [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]).
A: Mijn eigen account is [account 1] (…) bij Instagram.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2021 (pg. 12-14), met bijlagen (pg. 15-112) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op maandag 3 mei 2021 werd door aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan ter zake van stalking. Door de aangeefster werd bewijs aangeleverd, zijnde schermafdrukken vanaf haar telefoon.
Bijlage 8.2: betreffende brieven en kaarten (pagina’s 84-90)
De brief zit in een enveloppe welke is geadresseerd [slachtoffer] en op de andere zijde staat [adres 3] . Ik zie dat op de brief aan de linkerzijde bovenaan “Deurne, maart 2021”staat geschreven. Ik zie dat het handschrift ogenschijnlijk overeenkomt met het handschrift van de hierboven omschreven kaart. De brief omvat drie A4-tjes. Een passage uit de brief betreft:
“De wijze waarop je nu met me omgaat begrijp ik echt niet. Al helemaal niet als ik je dat dat ik enorm gekwetst ben. Zo gaan volwassenen toch niet met elkaar om? Dit
negeren, ontlopen, blokkeren elkaar toch niet? Ik ben absoluut niet perfect, maar
deze manier is echt niet correct."”
Ik zie dat de brief is ondertekend met de woorden “Groetjes, [verdachte] ”.
Bijlage 8.3: kaart
De kaart is geadresseerd [slachtoffer] en ondertekend met Groetjes, [verdachte] . De kaart
hoort bij de brief en dat maak ik op uit de tekst die erbij is geschreven “Vandaar
bijgevoegde brief”.
De aangeefster verklaarde dat ze meerdere Whatsapp berichten had ontvangen van [verdachte] . Ik zie dat de berichten worden verzonden vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 3] .
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 juni 2021 (pg. 99-103), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 2] :
Het begon eigenlijk vanaf het moment dat [slachtoffer] zei dat ze geen verkering met hem (
het hof begrijpt telkens: de verdachte [verdachte]) wilde. Daarna werden er allemaal berichten gestuurd en ook post. Het heftigste vond ik toen [slachtoffer] een andere jongen had leren kennen en toen kwam de social media erbij. Ik hoorde later van [slachtoffer] dat zij duidelijk tegen hem had gezegd dat ze geen relatie met hem wilde. Ik hoorde van [slachtoffer] dat hij zei dat dit het lot was en dat ze bij elkaar hoorden. Ik las het ook op een kaart die naar ons was gestuurd. Ik las het ook in een brief die hij bij ons in de brievenbus heeft gedaan. Hij belde daar later ook over op. Ik kwam thuis van het werk en ik hoorde dat mijn huistelefoon ging. Ik hoorde dat het [verdachte] was en dat hij aangaf dat er een brief in de bus was gedaan en dat deze voor [slachtoffer] bedoeld was. Ik hoorde dat hij zei dat hij niet meer wist of hij de naam van [slachtoffer] er op had gezet. Ik ging kijken in de brievenbus en ik zag dat er een kaart en een brief in de brievenbus lag. Ik zag dat op beide de naam van [slachtoffer] stond. Ik kreeg de indruk dat hij mij had gebeld om er zeker van te zijn dat ik het zou lezen. Ik merk aan mijn dochter dat ze heel onrustig is. Zij durft niet naar een terras te gaan of zich vrij te bewegen zoals altijd. Wij sluiten de poort en [slachtoffer] sluit haar auto als ze weg gaat met de auto. [slachtoffer] is altijd op haar hoede en is bang dat [verdachte] ergens in de buurt is als ze weg gaat.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 september 2016 (pg. 113-115), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
V: Waar ken jij [slachtoffer] van?
A: [slachtoffer] is mijn vriendin.
V: Wanneer kregen jullie een relatie?
A: Wij kregen een officiële relatie rond december of januari, volgens mij januari (
het hof begrijpt: 2021).
V: Wanneer hoorde jij dat er wat speelde tussen [verdachte] en [slachtoffer] ?
A: Ik merkte een maand nadat wij een relatie hadden dat [slachtoffer] overstuur was. Zij
vertelde mij dat zij nog steeds appjes kreeg van [verdachte] . [verdachte] zocht ook contact met mij op. [slachtoffer] wil nog steeds dat alle deuren op slot gedaan worden. Zij kijkt steeds over haar schouder, bang dat hij haar volgt.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 september 2021 (pg. 129-139), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] ( [verdachte] ):
V: Op welk adres woont en verblijft u?
A: Op [adres 3] .
V: Van welke social media maakt u gebruikt?
A: Instagram en Whatsapp, dat is eigenlijk wel het voornaamste.
V: Wat is de accountnaam van uw Instagram account?
A: [account 2] .
V: Door [slachtoffer] en haar moeder wordt verklaard dat je een brief in de brievenbus hebt gedaan bij hun woning. Wat kun je daarover verklaren?
A: Zou goed kunnen, want ik heb haar een brief gestuurd.
V: Wanneer was dat?
V: Op de brief staat maart 2021 geschreven. Klopt dat, was het in maart?
A: Dat kan.
V: Er zijn nog meer poststukken bezorgd en het handschrift op deze post komt overeen met jouw handschrift. Hoe kun je dat verklaren?
A: Ik heb een keer een kaartje gestuurd (…).
V: Heb je toen nog op een andere manier geprobeerd contact met [slachtoffer] te krijgen?
A: Misschien telefonisch.
V: [slachtoffer] verklaarde dat je haar ook meerdere malen hebt gebeld. Klopt dat?
A: We hebben diverse keren wederzijds contact gehad ja.
V: Vanaf welk telefoonnummers belde je haar?
A: Met mijn eigen telefoonnummer. Dat is het telefoonnummer wat bij jullie bekend is en mijn vorige telefoonnummer. Dat weet ik niet meer welke dat geweest is.
V: En hoe zocht je nog meer contact?
A: Via de Whatsapp. Daarmee hebben wij normaal altijd contact gehad.
V: Klopt het dat [slachtoffer] je blokkeerde op de Whatsapp?
A: Ja.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, met dien verstande dat de verdediging de door de rechtbank bewezenverklaarde handelingen van de verdachte in de periode van 26 maart 2021 tot en met 19 april 2021 (in de kern) niet heeft betwist, doch ten aanzien daarvan heeft betoogd dat die handelingen een wederrechtelijk karakter ontberen, zodat het bewijs tekortschiet dat de verdachte wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Ter nadere adstructie van dit verweer heeft de raadsman aangevoerd dat de door de verdachte verrichte handelingen bedoeld waren om een antwoord te verkrijgen op de vragen van de verdachte omtrent de redenen van het – in de ogen van de verdachte plotseling en onverklaarbaar – verbreken van de relatie door aangeefster, hetgeen in de visie van de verdediging niet onbegrijpelijk is wanneer sprake is geweest van een affectieve relatie.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor belaging in de tenlastegelegde periode van 14 februari 2021 tot en met 25 maart 2021 en in de periode van 20 april 2021 tot en met 4 mei 2021, acht het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig, zodat de verdachte ter zake daarvan partieel zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof kan met betrekking tot de periode van 14 februari 2021 tot en met 25 maart 2021 op grond van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat aangeefster geen contact wenste met de verdachte, zodat bijgevolg het wederrechtelijk karakter van de handelingen van de verdachte niet kan worden vastgesteld. Voorts heeft het hof in dat verband in aanmerking genomen dat onvoldoende uit het procesdossier is gebleken op welke data de in de tenlastelegging vermelde gedragingen betrekking hebben, waarbij voorts het bewijs tekortschiet om alle in de tenlastelegging vermelde gedragingen (waaronder de anonieme telefoontjes of telefoonnummers) aan de verdachte toe te schrijven.
Gelijk de rechtbank heeft overwogen en geoordeeld, stelt het hof op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast, dat de verdachte in de periode van 26 maart 2021 tot en met 19 april 2021 – direct dan wel indirect – contact heeft gezocht, gehad en onderhouden met aangeefster [slachtoffer] , middels navolgende handelingen:
  • het meermalen verzenden van Whatsappberichten naar aangeefster op 27 maart 2021 en 2, 5, 8 en 10 april 2021;
  • het op 26 april 2021 verzenden en/of afleveren van een brief en een kaart aan het woonadres van aangeefster en het bellen naar (het huisadres van) aangeefster, teneinde te verifiëren of de door de verdachte afgegeven kaart is ontvangen;
  • het op 15 en 17 april 2021 de (toenmalige) vriend van aangeefster, [getuige 1] te benaderen en berichten te sturen over aangeefster via zijn account op Instagram, en
  • op 19 april een bericht op zijn Instagramaccount te plaatsen waarin hij aangeefster vermeldt en informatie over zijn (relatie met) die [slachtoffer] deelt.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte met voormelde gedragingen wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer] en zich mitsdien schuldig heeft gemaakt aan de belaging van die [slachtoffer] .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ter beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, stelt het hof voorop dat betekenis toekomt aan verschillende factoren, waaronder: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Deze in aanmerking te nemen beoordelingsfactoren zijn daarbij in zekere mate communicerende vaten. Het gaat in dat verband niet zozeer om een weging van elke factor op zichzelf, maar om de waardering van het gehele handelen van de verdachte en de vraag of dat handelen in zijn totaliteit bezien voldoet aan de eisen die aan belaging in art. 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht worden gesteld. In dat verband geldt bijvoorbeeld dat een eventuele korte duur en een geringe frequentie van de gedragingen van verdachte kunnen worden gecompenseerd door de andere criteria, zoals de indringendheid en de aard van de gedragingen en de invloed van die gedragingen op het persoonlijke leven van de getroffene.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte in de periode van 26 maart 2021 tot en met 19 april 2021, op indringende en intensieve wijze contact heeft gezocht met aangeefster. Daartoe zijn door de verdachte meerdere Whatsappberichten aan aangeefster verstuurd, alsmede een brief en een kaart naar haar woonadres gestuurd en afgeleverd. Tevens heeft de verdachte naar (het woonadres van) aangeefster gebeld en naar haar geïnformeerd, alsmede een bericht betreffende aangeefster (en hun vermeende relatie) op zijn sociale media account geplaatst. Ten slotte heeft de verdachte meermalen via zijn sociale media account contact opgenomen met de toenmalig vriend van aangeefster.
De inhoud van de door verdachte aan aangeefster geschreven brief, die zij op 26 maart 2021 heeft ontvangen, voert het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte – in ieder geval – met ingang van 26 maart 2021 moet hebben geweten dat aangeefster niet gediend was zijn toenaderingen en dat zij op geen enkele wijze contact met hem wenste. Immers heeft verdachte in deze brief geschreven:
“zo gaan volwassenen toch niet met elkaar om? Dit negeren, ontlopen, blokkeren elkaar toch niet?”.Met deze passage acht het hof het wederrechtelijk karakter van de handelingen van de verdachte per 26 maart 2021, en bijgevolg de daaropvolgende data tot en met 19 april 2021, gegeven.
Niettegenstaande dat de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte zijn gepleegd in een betrekkelijk korte periode van 4 weken, is het hof – gelet het vorenstaande en zulks bezien in het licht van de hiervoor bedoelde vooropstelling – van oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hiertoe heeft het hof in het bijzonder de stelselmatigheid, de (persoonlijke) aard van de inhoud en de verscheidenheid van de handelingen van de verdachte – in hun totaliteit en samenhang beschouwd – in aanmerking genomen. Aangeefster heeft meermalen, ook na 26 maart 2021, aan de verdachte te kennen gegeven en duidelijk gemaakt dat zij niet gediend was van zijn toenaderingen. Zij heeft hiervan aangifte en klacht gedaan. De verdachte heeft aangeefster meerdere Whatsappberichten verstuurd, alsmede een brief en kaart op haar woonadres bezorgd en afgegeven en aldus in haar privé-omgeving gebracht. Voorts is ook de (toenmalig) partner van aangeefster door de verdachte benaderd. Aangeefster heeft zich aan dit alles niet kunnen onttrekken en heeft deze inbreuk op haar levenssfeer moeten dulden.
Het hof heeft ten slotte gelet op de invloed van het handelen van verdachte op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, in die zin dat zij heeft aangegeven dat zij gedurende de tenlastegelegde periode en – gelet op de schriftelijke onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding, alsmede de mondelinge toelichting daarop van haar advocaat ter terechtzitting – op dit moment nog steeds bang is voor verdachte en zich niet veilig voelt, waarbij het handelen van de verdachte een enorme impact heeft (gehad) op het leven en psychisch welbevinden van aangeefster.
Het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verdachte niet het oogmerk had om aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of haar vrees aan te jagen, omdat hij als gewezen partner het recht heeft om te weten wat de reden is voor de verbreking van de affectieve relatie door de ander, wordt door het hof verworpen. Het hof leidt verdachtes oogmerk af uit het samenstel van de inhoud van de Whatsapp-berichten, alsmede de overige uitingen en handelingen van de verdachte, welke er onmiskenbaar op waren gericht aangeefster er toe te bewegen met hem, verdachte, het gesprek aan te gaan over de verbreking c.q. het herstellen van de – in de ogen van de verdachte tussen hen bestaande – relatie en verdachtes pogingen daartoe te dulden.
Het hof merkt aanvullend nog op dat in het geheel niet aannemelijk is geworden dat aangeefster spullen van de verdachte in haar bezit had, zoals nog ten verwere is aangevoerd, nu in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting daar ook maar een begin van een aanknopingspunt voor is te vinden.
Mitsdien verwerpt het hof de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van aangeefster [slachtoffer] op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

belaging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich, in de periode van 26 maart 2021 tot en met 19 april 2021, schuldig heeft gemaakt aan belaging van het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft veelvuldig op verschillende manieren, waaronder het verzenden van Whatsappberichten, alsmede een brief en kaart en via diens sociale media account, tegen de wil van het slachtoffer direct en indirect contact met haar gezocht, teneinde haar te bewegen om met hem in contact te treden en hem tekst en uitleg te geven over het verbreken van de relatie. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde en kan daardoor een forse psychische belasting opleveren. Het dagelijks leven van aangeefster is door het handelen van de verdachte in negatieve zin beïnvloed en gehinderd, zoals onder meer blijkt uit de aangifte, alsook uit de verklaringen van de moeder van het slachtoffer en haar (toenmalige) vriend. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde, heeft het hof in strafmatigende zin in aanmerking genomen dat aangeefster voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode gedurende enige tijd contact heeft onderhouden met de verdachte. Uit de aangifte van aangeefster komt voorts naar voren dat zij en de verdachte in die periode de mogelijkheid op een affectieve relatie hebben verkend. Tegen die achtergrond bezien, acht het hof het niet onaannemelijk dat de verdachte, tot de aanvang van de bewezenverklaarde periode, een andere perceptie heeft gehad van de aard en de duurzaamheid van hun relatie, welke (onjuiste) perceptie door voornoemd contact – en bij gebrek aan een (voldoende) helder signaal van aangeefster van het tegendeel – heeft kunnen bestaan en ten dele is gevoed.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Al het voorgaande afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht het voorts passend en geboden aan de verdachte ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Het hof heeft daarbij de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in acht genomen. De verdachte zal worden bevolen zich gedurende 2 (twee) jaren te onthouden van enig contact met aangeefster [slachtoffer] en zich niet op te houden in het gebied van [adres 2] , zijnde het woonadres van aangeefster.
Het hof zal bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel(en) wordt voldaan
vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 6 dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd zal het hof niet de dadelijke uitvoerbaarheid van deze twee maatregelen bevelen, omdat het hof het op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk acht dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 11.117,77, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
  • € 2.037,10 verlies aan verdienvermogen jan 2022 t/m mei 2022;
  • € 2.851,94 verlies aan verdienvermogen juni 2022 t/m december 2022;
  • € 328,18 eigen risico zorgverzekering 2021;
  • € 44,25 eigen risico zorgverzekering 2022 t/m heden;
  • € 340,75 eigen risico zorgverzekering heden t/m 31-12-2022;
  • € 24,42 medicatie;
  • € 149,00 aanschaf beveiligingscamera bij woning;
  • € 221,52 reiskosten t/m 18-05-2022;
  • € 75,00 toekomstige reiskosten medische behandelingen;
  • € 45,60 parkeerkosten;
  • € 5.000,00 smartengeld.
De rechtbank heeft de benadeelde partij bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en daartoe overwogen dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting oplevert van het geding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep integraal te handhaven.
De raadsman heeft – in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak – primair bepleit dat het hof de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren. Voor het geval het hof toekomt aan beoordeling van de vordering, heeft de raadsman met betrekking tot het smartengeld primair betoogd dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde immateriële schade en het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake is van reeds bestaande, onderliggende geestelijke problematiek, hetgeen in combinatie met de gebrekkige onderbouwing van de vordering, maakt dat de behandeling van de post smartengeld een onevenredige belasting van het geding oplevert, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het gevorderde bedrag aan smartengeld bovenmatig is en het hof verzocht een bedrag van € 250,00 toe te wijzen.
Met betrekking tot de materiële schade heeft de raadsman bepleit dat de bedragen ter zake van de medische kosten (eigen risico, medicatie en toekomstige medische kosten), de parkeerkosten en de aanschaf voor de beveiligingscamera, onvoldoende zijn onderbouwd en derhalve moeten worden afgewezen. De posten ter zake van het verlies aan verdienvermogen zijn dermate complex dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk dient te verklaren in de vordering, aldus de raadsman.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden, tot een na te melden bedrag. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten bespreken.
Immateriële schade (smartengeld)
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (smartengeld) overweegt het hof als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking, indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Naar het oordeel van het hof is van dit laatste sprake, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft in de schriftelijke onderbouwing gesteld – en middels de mondeling toelichting op haar vordering door haar advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep nader toegelicht – dat zij in haar dagelijkse leven ernstige last ondervond en nog altijd ondervindt van de belaging, dat zij angstig was/is en dat het handelen van de verdachte in negatieve zin uitwerking heeft op haar psychische (en fysieke) gesteldheid. Uit de onderbouwing volgt dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte te kampen heeft (gehad) met verscheidene (depressieve) psychische klachten, waaronder angstklachten, slaap- en eetproblemen en zich ter zake daarvan onder behandeling heeft moeten stellen van een psycholoog. Uit de in hoger beroep overgelegde brief van de psycholoog volgt dat de benadeelde partij zich niet eerder voor psychische klachten onder behandeling heeft laten stellen. Ook is gebleken dat de benadeelde partij in dat verband medicatie gebruikt. Het hof stelt voorts vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat belaging een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers oplevert, temeer als deze belaging – zoals in het onderhavige geval – intensief van aard is geweest.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 750,00. Het meer of anders gevorderde met betrekking tot deze schadepost zal bijgevolg worden afgewezen.
Medische kosten
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde van de verdachte rechtsreeks materiële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 737,60, bestaande in de navolgende medische kosten:
  • € 328,18 eigen risico zorgverzekering 2021;
  • € 44,25 eigen risico zorgverzekering 2022 t/m heden;
  • € 340,75 eigen risico zorgverzekering heden t/m 31-12-2022;
  • € 24,42 medicatie.
Het hof acht de gevorderde bedragen voldoende onderbouwd, zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. In hetgeen de raadsman bij pleidooi ter zake van de medische kosten heeft aangevoerd, ziet het hof – de met bescheiden gestaafde onderbouwing – in aanmerking genomen, geen reden om tot een ander oordeel te komen. In dat verband merkt het hof op dat van onderliggende psychische problematiek of andersoortige medische problemen die de medische kosten kunnen verklaren, uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze is gebleken. Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Beveiligingscamera
Het hof is van oordeel dat de gevorderde kosten ter zake van de aanschaf van een beveiligingscamera ad € 149,00 niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Verlies verdienvermogen
Het hof is van oordeel dat thans, in het kader van deze strafrechtelijke procedure, onvoldoende kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, het gestelde verlies van het huidig en toekomstig verdienvermogen voor (een totaal) bedrag van € 4.889,04 het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Daarbij komt dat de vordering op dit punt op inhoudelijke gronden gemotiveerd is betwist. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze schadepost slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om te beoordelen of de vordering tot schadevergoeding als gevolg van het gestelde verlies aan verdienvermogen voor toewijzing in aanmerking komt.
Reiskosten en parkeerkosten
Deze post ad € 221,52 ziet blijkens de onderbouwing op reiskosten gemaakt ter zake het doen van aangifte, het afleggen van verklaringen bij de politie, het bezoeken van het kantoor van de advocaat van de benadeelde partij, een bezoek aan de bedrijfsarts en reisbewegingen ter zake van medische behandelingen.
Het hof overweegt dat reiskosten in verband met bezoek aan politie en advocaat niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2338). De benadeelde partij dient in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot het verlies aan het verdienvermogen, zal het hof de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot de reiskosten naar de bedrijfsarts. Concluderend zal het hof de benadeelde partij ter zake van deze post voor een totaal bedrag van € 72,28 niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij
als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks (verplaatste) schade in de vorm van reiskosten en parkeerkosten, heeft geleden tot een bedrag van
€ 149,24.
Toekomstige reiskosten
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering ter zake van de post toekomstige reiskosten ad € 75,00 een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien dit deel van de vordering is betwist en op voorhand niet zonder meer voldoende is onderbouwd, zodat nader onderzoek nodig is om de gegrondheid van de vordering op dit punt te onderzoeken, hetgeen een onevenredige belasting van het geding oplevert. De benadeelde partij kan daarom ter zake van dit gedeelte van haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade
Resumerend bedraagt de totale toe te wijzen schade € 1.636,84, bestaande uit
€ 750,00 voor smartengeld, € 737,60 ter zake medische kosten en € 149,24
voor reis- en parkeerkosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
In hetgeen de raadsman overigens bij pleidooi naar voren heeft gebracht met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij, ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Vanwege de veelheid aan schadeposten zal, om reden van efficiëntie, de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 13 januari 2022, zijnde de datum waarop de vordering is gedateerd.
Het hof zal de verdachte, die als de in het meest ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren zich niet zal ophouden in het gebied [adres 2] , zijnde het woonadres van [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedag 2] 1995);
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 6 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de toepassing van die vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedag 2] 1995);
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 6 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij toepassing van die vervangende hechtenis de verplichtingen in gevolgde de opgelegde maatregel niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot een bedrag van
€ 1.636,84 (zegge: duizend zeshonderdzesendertig en vierentachtig cent)bestaande uit € 886,84 (zegge: achthonderdzesentachtig en vierentachtig cent) als vergoeding van materiële schade en
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdenvijftig) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor een bedrag van
€ 5.036,32 (zegge: vijfduizend zesendertig en tweeëndertig cent) en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.636,84 (zegge: duizend zeshonderdzesendertig en vierentachtig cent)bestaande uit € 886,84 (zegge: achthonderdzesentachtig en vierentachtig cent) als vergoeding van materiële schade en € 750,00 (zegge: zevenhonderdenvijftig) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 26 (zegge: zesentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 7 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wiemans voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.