In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep dat is ingeleid door de appellant, die niet is verschenen. De zaak is gestart met een dagvaarding op 28 maart 2022, gericht tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 16 februari 2022. De appellant had de mogelijkheid om zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Geïntimeerde heeft op basis van artikel 127 lid 2 Rv ontslag van instantie gevraagd, wat het hof heeft ingewilligd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet is verschenen op de rol van 3 januari 2023, ondanks dat hij de gelegenheid had gekregen om een advocaat te stellen. Gezien het feit dat de appellant geen procesvertegenwoordiger heeft gesteld, heeft het hof de vordering van de geïntimeerde als beëindiging van de procedure gelezen en heeft het ontslag van instantie verleend. Tevens is de appellant veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op een totaal van € 783,00 aan griffierecht, € 127,42 aan kosten voor het anticipatie-exploot en € 591,50 aan salaris advocaat. Het hof heeft ook opgemerkt dat, zelfs als de appellant wel was verschenen, dit niet zou hebben geleid tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil, maar tot niet-ontvankelijkverklaring, omdat de inschrijving van het hoger beroep niet tijdig had plaatsgevonden.