ECLI:NL:GHSHE:2023:2023

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
200.320.192_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering ex artikel 843a Rv in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N.A.W.E. Jansen, heeft een incidentele vordering ingediend tegen meerdere geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. L.P.J. Krijgsman. De vordering betreft het verkrijgen van inzage in bepaalde bescheiden die relevant zijn voor de bewijslevering in de hoofdzaak. De appellant vorderde onder andere de betaling van een transitievergoeding en de verstrekking van een deugdelijke specificatie van bedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vorderingen tegen enkele geïntimeerden en de overige vorderingen heeft afgewezen, waarbij de appellant is veroordeeld in de proceskosten.

Het hof heeft de incidentele vordering van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende concreet was onderbouwd. De enkele verwijzing naar een vergelijkbare zaak werd als onvoldoende beschouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerden, voor zover mogelijk, hebben voldaan aan de verzoeken van de appellant door relevante stukken over te leggen. De vordering is afgewezen omdat de appellant niet heeft aangetoond dat hij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.320.192/01
arrest van 20 juni 2023
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. N.A.W.E. Jansen te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] (ontbonden),voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4] (ontbonden),
voorheen gevestigd te [vestigingsplaats]
5.
[geïntimeerde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
[geïntimeerde 6],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7.
[geïntimeerde 7],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8.
[geïntimeerde 8],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[geïntimeerde 9],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
10.
[geïntimeerde 10] (ontbonden),
voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
[geïntimeerde 11] (ontbonden),
voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna tezamen te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam,
op het bij de exploten van dagvaarding van 25 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 juli 2022, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/394323 / HA ZA 22-60)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met incidentele exhibitievordering;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerden] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellant] heeft – samengevat – gevorderd [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen:
a. aan [appellant] te voldoen (het restant van) de verschuldigde transitievergoeding ad € 71.616,29 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
b. aan [appellant] te voldoen de dwangsom als bedoeld in de beschikking van de kantonrechter van 12 augustus 2020;
c. aan [appellant] alsnog een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken waarin de hiervoor genoemde bedragen zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
d. aan [appellant] te voldoen de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen ten aanzien van geïntimeerden sub 3, 4, 10 en 11. De vorderingen ten aanzien van de overige geïntimeerden zijn afgewezen en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerden sub 1, 2, 5, 6, 7, 8, en 9.
3.3.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] tevens een incidentele exhibitievordering opgeworpen en vordert hij in dit incident
“overlegging van een specificatie van de boekhoudkundige (kortlopende?) schulden waarin een voorziening zou zijn getroffen voor zijn betaling met alle daarbij behorende administratieve documenten; in relatie tot de jaarstukken van [geïntimeerde 4] ; waaruit blijkt welke schulden voldaan zijn en hoe de schuld aan [appellant] is geboekt en welke overige schuldeisers – buiten [appellant] – niet zijn voldaan.”.
[appellant] verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar een vergelijkbaar incident waar de exhibitievordering is toegewezen (ECLI:NL:GHARL:2021:11651).
3.4.
[geïntimeerden] hebben naar aanleiding van de incidentele vordering de jaarrekening 2019 van [geïntimeerde 4] overgelegd alsmede een overzicht met uitsplitsing balansposten per 31 december 2019 (producties 28 en 29). [geïntimeerden] stellen dat, nu de vordering van [appellant] eerst na januari 2020 is ontstaan, er in deze jaarrekening geen voorziening daarvoor is opgenomen. Voorts stellen zij dat als productie 27 een overzicht is overgelegd van de bankmutaties 2020 tot en met de datum van ontbinding van de BV. Gelet hierop heeft [appellant] geen rechtens te respecteren belang meer bij zijn vordering in het incident.
3.5.
Het hof zal de incidentele exhibitievordering behandelen als een vordering ex artikel 843a Rv. Dit artikel biedt immers de mogelijkheid om inzage te vorderen in bescheiden ten behoeve van bewijslevering.
Het beoordelingskader van artikel 843a Rv houdt in dat een dergelijke vordering slechts kan worden toegewezen indien degene van wie inzage, afschrift of uittreksel wordt gevorderd deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft en daarnaast voldaan is aan alle volgende voorwaarden:
  • de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
  • de vordering dient betrekking te hebben op bepaalde bescheiden en
  • de bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
3.6.
Het hof wijst de incidentele vordering af nu deze in het geheel niet concreet is toegelicht. Een enkele verwijzing naar een "vergelijkbare" zaak is daartoe volstrekt onvoldoende.
Voorts is het hof van oordeel dat met het overleggen van de nadere stukken [geïntimeerden] , voor zover mogelijk, heeft voldaan aan hetgeen [appellant] verzoekt. Zoals hiervoor is vermeld, heeft [geïntimeerden] bij antwoordmemorie producties 28 en 29 overgelegd.
Voor het geval niet alle gevorderde stukken zijn overgelegd, wat het hof niet in dit incident kan beoordelen omdat deze stukken in de hoofdzaak inhoudelijk beoordeeld zullen worden, is het hof van oordeel dat de vordering van [appellant] onvoldoende gespecificeerd is om deze toe te kunnen wijzen. Bovendien heeft [appellant] niet gesteld dat hij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van deze stukken. Het hof zal dan ook de incidentele vordering afwijzen.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 1 augustus 2023 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juni 2023.
griffier rolraadsheer