ECLI:NL:GHSHE:2023:2018

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
200.311.580_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en arbeidsvoorwaarden onder cao Glastuinbouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen WB Produktie B.V. inzake functiewaardering op basis van de cao Glastuinbouw. [appellante] was sinds 2006 werkzaam bij WB Produktie, eerst in een uitzendconstructie en later in een vast dienstverband. De arbeidsovereenkomst werd opgezegd vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. [appellante] vorderde onder andere nakoming van de arbeidsovereenkomst, betaling van een jubileumuitkering en een bonus over 2019. De kantonrechter had in eerste aanleg de meeste vorderingen afgewezen, met uitzondering van de jubileumuitkering.

In hoger beroep heeft [appellante] twee grieven aangevoerd, waarbij zij betoogde dat de kantonrechter ten onrechte de functie van 'meewerkend voorman' had geclassificeerd en andere relevante functies niet had meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de functieomschrijving in de arbeidsovereenkomst niet duidelijk was en dat de feitelijk verrichte werkzaamheden van [appellante] niet voldoende onderbouwd waren om een andere functieclassificatie te rechtvaardigen. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat WB Produktie het juiste salaris heeft betaald en dat er geen recht op de gevorderde bonus bestond.

Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. [appellante] werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van WB Produktie op nihil zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.311.580/01
arrest van 20 juni 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
WB Produktie B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als WB Produktie,
niet in rechte verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 23 maart 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellante] als eiseres en WB Produktie als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9365349 \ CV EXPL 21-3816)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen WB Produktie verleende verstek;
  • de memorie van grieven.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten zoals die zijn vastgesteld door de kantonrechter en verder onweersproken zijn gebleven:
WB Produktie exploiteert een tuinbouwbedrijf gericht op de teelt van groenten onder glas en meer in het bijzonder is zij gespecialiseerd in de teelt en verwerking van (snack)tomaten. WB Produktie maakt deel uit van het Westburg BV-concern. De leiding van het bedrijf is in handen van de gebroeders [XXX].
[appellante] is sinds 2006 werkzaam geweest bij WB Produktie, eerst in een uitzend- en payrollconstructie en vanaf 4 januari 2010 in een vast dienstverband. Op de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en WB Produktie was de cao Glastuinbouw van toepassing.
[appellante] is per 1 januari 2022 uit dienst gegaan. De arbeidsovereenkomst is met op 25 augustus 2021 verleende toestemming van het UWV opgezegd vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid van [appellante].
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante]:
Primair
I. WB Produktie te veroordelen tot nakoming van de arbeidsovereenkomst en binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [appellante] het verschil tussen het voor [appellante] toepasselijk salaris gekoppeld aan de indeling in functiegroep M, althans een salaris in goede justitie te bepalen, en het salaris dat [appellante] is uitbetaald, en de daaraan verknochte emolumenten over de periode vanaf 4 januari 2010, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de maximale verhoging ex artikel 7:265 BW [het hof leest: 7:625 BW].
II. WB Produktie te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [appellante] de jubileumuitkering van 1/4 maandloon.
III. WB Produktie te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [appellante] een bedrag van € 2.375,00, zijnde de bonus over 2019.
IV. WB Produktie te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [appellante] de wettelijke rente over de hierboven genoemde vorderingen vanaf begin dienstverband, althans 5 jaar voor de stuitingsdatum, althans vanaf de datum van dagvaarding, althans in goede justitie te bepalen.
Subsidiair
V. WB Produktie te veroordelen tot het vergoeden van de schade aan de kant van [appellante] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van WB Produkties verbintenissen uit de arbeidsovereenkomst. De schade bestaat uit het verschil tussen het voor [appellante] toepasselijk salaris, gekoppeld aan de indeling in functiegroep M, althans een salaris in goede justitie te bepalen, en het salaris dat [appellante] is uitbetaald, en de daaraan verknochte emolumenten over de periode vanaf 4 januari 2010, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de maximale verhoging ex artikel 7:265 BW [het hof leest opnieuw: 7:625];
VI. WB Produktie te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te witzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [appellante] de jubileumuitkering van ¼ maandloon.
VII. WB Produktie te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [appellante] een bedrag van € 2.375,00, zijnde de bonus over 2019.
VIII. WB Produktie te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [appellante] de wettelijke rente over de hierboven genoemde vorderingen vanaf begin dienstverband, althans 5 jaar voor de stuitingsdatum, althans vanaf de datum van dagvaarding, althans in goede justitie te bepalen.
Ten aanzien van primair en subsidiair
IX. WB Produktie te veroordelen in de door [appellante] gemaakte buitengerechtelijke kosten á € 925,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.
X. WP Produktie te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten verbonden aan de kosten voor de advocaat daaronder begrepen en te bepalen dat deze kosten dienen te worden voldaan binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis bij gebreke waarvan WB Produktie in verzuim geraakt en wettelijke rente verschuldigd is over deze kosten.
XI. WB Produktie te veroordelen in de nakosten daarvoor een bevelschrift af te geven,
XII. vorenstaande uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op alle (interne) bedrijfsdocumenten is [appellante] consequent en zonder voorbehoud “bedrijfsleider” genoemd. Ook op basis van de door haar verrichte werkzaamheden had zij beloond moeten worden volgens salarisschaal M, terwijl zij feitelijk is beloond volgens salarisschaal G van de toepasselijke cao. Volgens de cao heeft zij ook aanspraak op een jubileumuitkering bij een 12,5-jarig dienstverband. Deze uitkering, ¼ maandloon, is haar nooit betaald. Verder heeft zij, anders dan in de jaren 2015 tot en met 2018, in 2019 geen bonus ontvangen.
3.2.3.
WB Produktie heeft in eerste aanleg gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het in hoger beroep bestreden vonnis heeft de kantonrechter – zakelijk weergegeven – de vorderingen van [appellante] afgewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van de jubileumuitkering en het gevorderde met betrekking tot de proceskosten, waarin WB Produktie is veroordeeld. De kantonrechter heeft hieraan ten grondslag gelegd dat WB Produktie aan [appellante] het juiste salaris heeft betaald (r.o. 4.2 en 4.3), dat de cao geen grondslag biedt voor een aanspraak op de gevorderde bonus (r.o. 4.4) en dat bij de beoordeling voor de aanspraak op een jubileumuitkering op grond van artikel 38 van de cao alle voorafgaande dienstjaren in aanmerking moeten worden genomen, ook de eerdere dienstverbanden (r.o. 4.6).
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, voor zover afgewezen door de kantonrechter. Voor zover [appellante] verwijst naar alles wat zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht, is dat onvoldoende om niet duidelijk gepreciseerde geschilpunten door het hof opnieuw te laten onderzoeken. Hoewel [appellante] concludeert om onder vernietiging van het beroepen vonnis haar vorderingen alsnog toe te wijzen, moet [appellante] in beroep duidelijk maken welke beslissingen van de kantonrechter precies onjuist worden geacht en welke bezwaren [appellante] daartegen ter vernietiging aanvoert. Omdat daartegen geen grief is opgeworpen, dient (ook) in beroep tot uitgangspunt het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] geen aanspraak heeft op de eindejaarsbonus 2019.
3.4.
De twee geformuleerde grieven hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter dat de functie van [appellante] als ‘meewerkend voorman’ in de zin van de cao moet worden geclassificeerd, waarbij de kantonrechter volgens [appellante] ten onrechte een aantal functies buiten beschouwing heeft gelaten, meer in het bijzonder de functies van ‘Hoofd Arbeid’ en ‘Chef kwekerij’, ook wel teeltchef genoemd. Het hof zal de grieven tezamen behandelen.
3.5.
Uitgangspunt voor wat de functie van [appellante] betreft is allereerst hetgeen dienaangaande bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst is afgesproken. De schriftelijke arbeidsovereenkomst van 4 januari 2010 vermeldt dienaangaande echter niets. Achter “Functie van de werknemer” is in de schriftelijke arbeidsovereenkomst niets opgenomen. Uit de schriftelijke overeenkomst valt daarom niet af te leiden wat partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan met betrekking tot de functieclassificatie die in de toepasselijke cao is opgenomen.
3.6.
Bij onduidelijkheid over, of het ontbreken van, een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet hetgeen rechtens tussen partijen heeft te gelden door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
3.7.
Met betrekking tot hetgeen partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst in 2010 over en weer met elkaar hebben besproken is in de processtukken niets terug te vinden. [appellante] heeft dienaangaande niets gesteld, maar onderbouwt haar vordering met de stellingname dat zij op basis van de door haar feitelijk verrichte werkzaamheden en op grond van de wijze waarop door WB Produktie naar haar functie werd verwezen volgens de bij de cao behorende loonschaal M had moeten worden betaald. Ook WB Produktie heeft niets gesteld over bijzondere afspraken die in 2010 tussen partijen aangaande het dienstverband zouden zijn gemaakt. Meer in het bijzonder is bijvoorbeeld niet gesteld dat het aangaan van de arbeidsovereenkomst samenhing met een promotie of (andere) fundamentele wijziging van de functie zoals [appellante] die op en tot dat moment uitoefende.
3.8.
Nu verder niets is gebleken met betrekking tot de inhoud van een gesprek of van gesprekken met betrekking tot het aangaan van de arbeidsovereenkomst, heeft de kantonrechter op goede gronden geoordeeld dat aan de hand van de feitelijk vervulde werkzaamheden beoordeeld moet worden welke functiecategorie passend was bij de door [appellante] verrichte arbeid. Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen, waaronder ook de benaming die WB Produktie aan de functie van [appellante] heeft gegeven. Die benaming is echter niet beslissend. Volgens artikel 33 van de cao wordt de functie van een werknemer immers ingedeeld in een functiegroep volgens het Functiehandboek Glastuinbouw. De omschrijvingen in dat handboek zijn daarom in beginsel bepalend voor de bij de salariëring te hanteren functiecategorie.
3.9.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [appellante] in eerste aanleg als onderdeel van productie 3 bij de inleidende dagvaarding kopieën van het Functiehandboek Glastuinbouw in het geding gebracht. Het betreft de omschrijvingen van de functies ‘meewerkend voorman teelt’, ‘teeltchef’, ‘hoofd arbeid’ en ‘productieleider/bedrijfsleider’. Aan de hand van de feitelijk door [appellante] verrichte werkzaamheden dient beoordeeld te worden of [appellante], zoals zij stelt, in een andere functiecategorie ingedeeld had moeten worden. Het is dan ook aan [appellante] om feitelijk te onderbouwen wat haar werkzaamheden voor WB Produktie nu precies inhielden. De omvang van het loon van andere collegae is in dit verband niet relevant, net zo min als de functiebenaming die WB Produktie hanteerde van doorslaggevende betekenis is.
3.10.
Ten aanzien van het feitelijk door [appellante] uitgevoerde werk verwijst [appellante] naar de functieomschrijving voor een ‘bedrijfsleider kas’, die volgens [appellante] door WB Produktie voor haar is opgesteld.
Daaruit volgt echter niet dat [appellante] de functie van ‘productieleider/bedrijfsleider’ vervulde. Qua positie in de organisatie vermeldt het Functiehandboek dat de bedrijfsleider direct rapporteert aan de directie. Uit het door [appellante] overgelegde organigram blijkt niet dat [appellante] direct aan de directie rapporteerde. Verder geeft de bedrijfsleider volgens het Functiehandboek leiding aan meerdere (circa 5 tot 10) afdelingshoofden, groepsleiders en/of meewerkend voormannen en indirect aan 60 tot 70 medewerkers. Dat [appellante] een dergelijke positie in de organisatie van WB Produktie innam, is door haar niet gesteld en wordt door WB Produktie gemotiveerd weersproken.
3.11.
Met grief 2 voert [appellante] aan dat de kantonrechter ten onrechte een aantal andere functies niet bij zijn oordeel heeft betrokken. Dienaangaande merkt het hof op dat [appellante] in de inleidende dagvaarding slechts voor wat betreft de hiervoor genoemde vier functiecategorieën de kopieën van het Functiehandboek in het geding heeft gebracht. ‘Meewerkend voorman’ is de functie volgens welke zij is betaald. ‘Bedrijfsleider’ als omschreven in het Functiehandboek was zij naar het oordeel van het hof zeker niet, alleen al omdat zij daarvoor niet in de juiste positie binnen de organisatie verkeerde, zoals in de functieomschrijving voor bedrijfsleider vermeld. Resteert dus in rechte, gelet op de onderbouwing van de vordering, enkel nog de vraag of [appellante] de functie van ‘teeltchef’ of ‘hoofd arbeid’ heeft vervuld. Meer of andere functies dan deze had de kantonrechter niet te onderzoeken en zijn in hoger beroep ook niet aangevoerd.
3.12.
De kantonrechter oordeelt op grond van het verhandelde ter zitting dat [appellante] geen ‘teeltspecialist’ was. Van de zitting is geen proces-verbaal in het geding gebracht, maar de juistheid van dit oordeel wordt door [appellante] in hoger beroep niet aangevochten. Evenmin wordt in hoger beroep aangevochten dat op de locatie waar [appellante] werkzaam was niet meer dan 1 of 2 andere vaste medewerkers werkzaam waren. Bij een dergelijk geringe bezetting aan vast personeel is voorshands niet aannemelijk dat binnen een organisatie een leidinggevende wordt aangesteld met meer taken en/of verantwoordelijkheden dan behorend bij de functie van meewerkend voorman. Dat volgt ook uit de functieomschrijvingen ten aanzien van het ‘hoofd arbeid’ en een ‘teeltchef’.
3.13.
De teeltchef geeft volgens het Functiehandboek leiding aan 5 tot 10 medewerkers. Bovendien is deze verantwoordelijk voor het uitwerken van teeltplannen en werkschema’s naar een werkplanning en mede betrokken bij de selectie van nieuwe personeelsleden. Daarbij heeft de teeltchef volgens het Functiehandboek ook een taak bij de kwaliteitsverbetering, zoals het beoordelen van de groeibodemkwaliteit, de groeiontwikkeling en de beoordeling van het gewas op oogstrijpheid. Dergelijke taken staan niet in de functieomschrijving zoals die door WB Produktie voor [appellante] is opgesteld. Ook het structureel verzorgen van diverse registraties in het kader van teelt- en oogstprocessen is niet opgenomen in de door WB Produktie opgestelde functiebeschrijving. De beschrijving van de functie ‘teeltchef’ in het Functiehandboek kent dus zowel ten aanzien van het aantal ‘ondergeschikten’ als ten aanzien van de functie-inhoud zwaardere verantwoordelijkheden en andere taken dan die welke volgen uit de door [appellante] overgelegde beschrijving van haar functie. Om die reden is het hof van oordeel dat de functie van [appellante], zoals beschreven door WB Produktie, niet valt in de categorie ’teeltchef’.
3.14.
De functiecategorie ‘hoofd arbeid’ staat nog een tree hoger op de functieladder dan de functie ‘teeltchef’. Waar de functie van [appellante] niet kan worden omschreven als ‘teeltchef’, geldt alleen al daarom dat deze ook niet valt in de categorie ‘hoofd arbeid’ (en overigens ook niet onder de functie ‘bedrijfsleider’, die nog een tree hoger staat op de functieladder). Bovendien volgt uit de omschrijving in het Functiehandboek dat het hoofd arbeid leiding geeft aan 10 tot 20 vaste medewerkers, aangevuld met 20 tot 50 seizoenarbeiders. Dat [appellante] ooit aan deze aantallen personeelsleden leiding heeft gegeven, is niet gesteld of gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat het tot de taken van [appellante] behoorde om contact te onderhouden met uitzendbureau’s over de beschikbaarheid van personeel, terwijl in de in het Functiehandboek beschreven kernactiviteiten eigenlijk nauwelijks nog productiewerkzaamheden staan vermeld.
3.15.
Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat [appellante] niet voldoende heeft gesteld voor de conclusie dat zij structureel werkzaamheden heeft verricht die geheel, of tenminste in relevante mate, vallen onder een andere functieomschrijving dan die van meewerkend voorman. De verwijzing naar de door WB Produktie opgestelde functieomschrijving is daarvoor niet voldoende. Welke werkzaamheden [appellante] nu precies feitelijk verrichtte, heeft [appellante] niet gesteld. Met het enkel overleggen van een tweetal schriftelijke verklaringen voldoet [appellante] niet aan haar verplichting om de grondslag van haar vordering en de onderbouwing daarvan op te nemen in de processtukken zelf. Overigens volgt uit die verklaringen ook niet, althans niet voldoende, dat met de door [appellante] verrichte werkzaamheden is voldaan aan de voorwaarden voor indeling in een andere functiecategorie dan die van meewerkend voorman. Dat [appellante], concreet, feitelijk meer of andere werkzaamheden heeft verricht dan vermeld in de functieomschrijving van WB Produktie, werkzaamheden die wel maken dat zij in een andere functiecategorie zou moeten worden ingedeeld, volgt onvoldoende uit haar stellingen. Hetgeen zij ten aanzien van haar werkzaamheden wel heeft gesteld is naar het oordeel van het hof niet, althans niet voldoende, concreet om beslissend te zijn voor de te nemen beslissing. Om die reden passeert het hof het door [appellante] gedane bewijsaanbod.
3.16.
De slotsom luidt dat de grieven niet slagen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellante] heeft in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van WB Produktie vast te stellen op nihil.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het in hoger beroep bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van WB Produktie op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en B. Kloppert en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juni 2023.
griffier rolraadsheer