ECLI:NL:GHSHE:2023:1926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.304.534_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering over gestelde toezegging van de verhuurder met betrekking tot het al dan niet verschuldigd zijn van huurpenningen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Stadlander. De zaak betreft de bewijswaardering van een gestelde toezegging door de verhuurder over het al dan niet verschuldigd zijn van huurpenningen. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 22 februari 2022 en 31 januari 2023. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Ergec, heeft gesteld dat hij geen huurpenningen meer verschuldigd zou zijn op basis van een mededeling van [persoon A] van Stadlander tijdens zijn opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De getuige [persoon A] heeft echter ontkend deze toezegging te hebben gedaan en verklaarde dat zij nooit heeft gezegd dat de appellant geen huur meer verschuldigd was. Het hof heeft vastgesteld dat er geen ander bewijs is geleverd om de stelling van de appellant te onderbouwen. Hierdoor is de bewijsopdracht niet geslaagd en heeft het hof het verweer van de appellant verworpen. Het hof heeft ook de grief van de appellant tegen de toegewezen incassokosten afgewezen, omdat het vonnis waarvan beroep is bekrachtigd. De appellant is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 772,00 aan griffierecht en € 1.254,00 aan salaris advocaat. De uitspraak is gedaan op 13 juni 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.304.534/01
arrest van 13 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. F. Ergec te Bergen op Zoom,
tegen
Stichting Stadlander,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden met Stadlander,
advocaat: mr. J. Mikes te Rotterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 22 februari 2022 en 31 januari 2023 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 8850856/20-3851 gewezen vonnis van 21 juli 2021.

8.Het verloop van de procedure

8.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 31 januari 2023 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de enquête van 1 mei 2023, waarin is opgenomen dat Stadlander afstand heeft gedaan van haar recht op contra-enquête en partijen arrest hebben gevraagd.
8.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Bij genoemd tussenarrest van 31 januari 2023 heeft het hof [appellant] toegelaten te bewijzen dat [persoon A] van Stadlander in het kader van de opname van [appellant] in het psychiatrisch ziekenhuis aan [appellant] heeft meegedeeld dat hij geen verdere huurpenningen meer verschuldigd is.
9.2.
[appellant] heeft [persoon A] als enige getuige opgeroepen. [persoon A] is ter zitting verschenen en heeft als getuige een verklaring afgelegd. Met betrekking tot hetgeen zij [appellant] heeft medegedeeld voorafgaande aan zijn opname, heeft de getuige verklaard:
“(…) Omdat [appellant] wilde voorkomen dat hij nooit meer een woning bij ons zou kunnen huren heb ik hem uitgelegd dat, als hij met een formulier de huur vrijwillig zou opzeggen, en de huur gewoon zou betalen, er geen enkele reden was waarom hij niet opnieuw een woning bij ons zou kunnen huren of zou kunnen reageren op een woning bij ons.(…)
Ik heb absoluut niet gezegd dat als [appellant] vrijwillig mee zou gaan met de GGZ-mensen en zich dus vrijwillig zou laten opnemen, daarmee hij de huur zou hebben opgezegd. Ik had het formulier van de opzegging nodig en ben daarvoor ook naar de GGZ-instelling gegaan.(…)
Ik heb [appellant] nooit medegedeeld dat hij vanaf de datum waarop hij werd opgenomen geen huurpenningen meer verschuldigd zou zijn. Dit kan ik ook nooit zeggen omdat ik daartoe niet gemachtigd ben. (…)”
Met betrekking tot de contacten die [persoon A] na de opname van [appellant] met hem heeft gehad, heeft zij onder andere verklaard:
“(…) Zowel de eerste als de tweede keer dat ik volgens afspraak bij de instelling ben geweest bleek dat [appellant] niet aanwezig was. (…) De derde keer hebben we elkaar getroffen. Toen was er geen begeleider aanwezig bij het gesprek omdat [appellant] dat niet wilde. Ik heb hem toen de inhoud van het formulier uitgelegd en in overleg met [persoon B] kon ik aangeven dat hij geen maand opzegtermijn had. Hij wilde daarvan geen gebruik maken omdat hij de spullen uit zijn woning nog in een garagebox wilde laten opslaan. En vervolgens heeft hij het formulier, zoals overgelegd als productie 6 bij conclusie van antwoord in oppositie, ondertekend. Het formulier heb ik, voordat hij tekende, ter plekke met de hand ingevuld. Ik heb aangegeven dat hij tot en met 8 januari 2020 de huur nog moest betalen.
Ik heb tijdens dit gesprek met hem ook nog gesproken over de inmiddels ontstane huurachterstand. Hij zei dat hij zelf over zijn geld ging en hij had ook zijn bewindvoerder al ontslagen.(…)
Tijdens deze telefoongesprekken heb ik ook steeds opnieuw weergegeven dat de huurachterstand opliep en dat hij dus zo snel mogelijk een afspraak met mij moest maken om de huur te kunnen opzeggen.(…)”
9.3.
Nadat [persoon A] als getuige was gehoord, heeft [appellant] in de persoon van zijn advocaat aangegeven dat hij geen verdere getuigen wilde oproepen en laten horen. Stadlander heeft vervolgens aangegeven afstand te doen van haar recht om nog getuigen in contra-enquête te willen horen.
9.4.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet in de hem gegeven bewijsopdracht is geslaagd. [persoon A] heeft immers ontkend de gestelde toezegging te hebben gedaan en ander bewijs is niet aangeboden. In rechte is dan ook niet komen vast te staan dat Stadlander in de persoon van [persoon A] aan [appellant] een mededeling heeft gedaan, zoals door hem is gesteld over het niet verschuldigd zijn van huurpenningen. Het hof verwerpt zijn inhoudelijk verweer tegen het gevorderde. Grief 2 slaagt dan ook niet.
9.5.
Het hof kan nu ook grief 4 beoordelen. Deze grief richt zich tegen de toegewezen incassokosten. Als toelichting op deze grief heeft [appellant] aangegeven dat de hoofdvorderingen ten onrechte deels zijn toegewezen. Nu het hof komt tot een bekrachtiging van het bestreden vonnis, slaagt deze grief, die geen zelfstandige beoordeling behoeft, evenmin.
9.6.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (zie ECLI:NL:HR:2022:853). De door Stadlander gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Stadlander op € 772,00 aan griffierecht en op € 1.254,00 aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze proceskosten binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, J.M.H. Schoenmakers en A.L. Bervoets en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 juni 2023.
griffier rolraadsheer