ECLI:NL:GHSHE:2023:191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
200.314.208_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een verhuurder en een huurder. De huurovereenkomst voor een recreatiewoning in Tilburg, gesloten op 15 mei 2020, werd door de huurder ontbonden na het ontzeggen van toegang door de verhuurder op 1 november 2020. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van de huurder grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De verhuurder heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd en zijn tegenvordering tot schadevergoeding ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het geschil naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Het hof heeft de tegenvordering van de verhuurder deels toegewezen, waarbij het de schadevergoeding voor de niet teruggegeven afstandsbediening en de schade aan de keuken heeft erkend. De vorderingen van de huurder tot schadevergoeding voor gederfd huurgenot en terugbetaling van de waarborgsom zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigd, behoudens de beslissing tot ontbinding van de huurovereenkomst, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.314.208/01
arrest van 24 januari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats], België,
appellant,
hierna aan te duiden als:
[appellant],
advocaat: mr. I.A. van Rooij te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Marcus te Rijen,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 juli 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 4 mei 2022, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 9285659 CV EXPL 21-2562)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld eindvonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 14 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Vaststaande feiten
3.1.
Op 15 mei 2020 hebben [appellant], als verhuurder, en [geïntimeerde], als huurder, een
huurovereenkomst gesloten voor de huur van een recreatiewoning in Tilburg. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar, met dien verstande dat na het verstrijken van deze periode zonder opzegging de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd voortduurt.
3.2.
Op 1 november 2020 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] de toegang tot het gehuurde ontzegd.
Eerste aanleg
3.3.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden, te verklaren dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade als gevolg van de tekortkoming van [appellant] en, onder de last van een dwangsom, te bepalen dat [appellant] aan [geïntimeerde] toegang tot het gehuurde moet verlenen zodat [geïntimeerde] zijn eigendommen hieruit kan halen althans te bepalen dat [appellant] ervoor moet zorgen dat de eigendommen van [geïntimeerde] in goede staat bij hem worden afgeleverd. Verder heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 3.310,- aan schadevergoeding en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [appellant] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde], met uitzondering van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter heeft bepaald dat [appellant] de eigendommen van [geïntimeerde] in goede staat bij hem moet afleveren.
Hoger beroep
vordering
3.5.
[appellant] vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen althans deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties en in de nakosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert hij
primairzijn in eerste aanleg ingestelde vordering in reconventie (tegenvordering) alsnog toe te wijzen en beroept hij zich
subsidiairop verrekening en
meer subsidiairop opschorting.
Nederlandse rechter en Nederlands recht
3.6.
[appellant] woont in België. Daarmee heeft het geschil internationale aspecten. Het hof moet dan ook ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Het hof beoordeelt de bevoegdheid aan de hand van de herschikte EEX-Verordening en is van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat het geschil betrekking heeft op de huur van in Nederland gelegen onroerend goed als bedoeld in artikel 24 lid 1 herschikte EEX-Verordening.
3.7.
De kantonrechter heeft het geschil, kennelijk in navolging van de wil van partijen, beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is geen grief gericht. Ook het hof zal daarom
Nederlands recht toepassen.
tegenvordering
3.8.
Een tegenvordering dient uiterlijk bij conclusie van antwoord te worden ingesteld (artikel 137 Rv). Het hof is van oordeel dat [appellant] in zijn conclusie van antwoord een duidelijke eis (betaling van € 3.537,-) en de gronden daarvoor (het aanbrengen van veranderingen/beschadigingen aan het gehuurde door [geïntimeerde]) naar voren heeft gebracht. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof in eerste aanleg dan ook onmiskenbaar een tegenvordering ingesteld. Het verbod om voor het eerst in hoger beroep een tegenvordering in te stellen (artikel 353 lid 1 Rv) is dan ook niet aan de orde. [appellant] is ook voor wat betreft zijn tegenvordering ontvankelijk in hoger beroep.
eiswijziging
3.9.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn tegenvordering gewijzigd, in die zin dat hij thans betaling van een hoger bedrag (€ 4.354,35 -/- € 500,- waarborgsom en -/- € 100,- borg afstandsbediening =) € 3.754,35 aan schadevergoeding door [geïntimeerde] vordert.
3.10.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] geen processuele bezwaren heeft geuit tegen de eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het geschil zal worden beoordeeld met inachtneming van de gewijzigde eis.
grief 1: gedingstukken
3.11.
Met
grief 1klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter ten onrechte stukken van [appellant] buiten beschouwing heeft gelaten en niet bij de beoordeling heeft betrokken.
3.12.
[appellant] heeft bij deze grief, wat hier verder ook van zij, geen belang, omdat hij de door de kantonrechter buiten beschouwing gelaten stukken in hoger beroep alsnog in het geding heeft kunnen brengen. Deze stukken maken deel uit van de gedingstukken in hoger beroep en het hof zal deze bij de beoordeling betrekken.
grief 2: data
3.13.
Met
grief 2klaagt [appellant] erover dat in het bestreden vonnis meerdere foutieve data staan vermeld.
3.14.
Ook als deze grief slaagt, kan dit niet tot vernietiging van het bestreden vonnis en/of toewijzing van de tegenvordering van [appellant] leiden, zodat [appellant] ook bij de behandeling van deze grief geen belang heeft.
grief 3: volle omvang
3.15.
Met
grief 3legt [appellant] het geschil in volle omvang voor aan het hof. [appellant]
stelt in deze grief in de kern de vernietiging van het bestreden vonnis en de toewijsbaarheid van zijn tegenvordering aan de orde.
grief 3: ontbinding huurovereenkomst
3.16.
Het hof stelt vast dat de ontbinding van de huurovereenkomst (per 1 november 2020) in hoger beroep een feit is en geen onderwerp van geschil meer vormt.
tegenvordering [appellant]
3.17.
[appellant] vordert van [geïntimeerde] vergoeding van schade aan het gehuurde.
3.18.
Het hof stelt voorop dat een huurder verplicht is om bij het einde van de huurovereenkomst het gehuurde in dezelfde staat op te leveren als bij aanvang van de huurovereenkomst, afgezien van normale slijtage en veroudering. Gesteld noch anderszins is gebleken dat bij aanvang van de huurovereenkomst een beschrijving/opnamestaat van het gehuurde is (op)gemaakt. Artikel 7:224 lid 2 BW bepaalt dat in geval een dergelijke beschrijving ontbreekt de huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld wordt het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. Dit betekent dat op de verhuurder de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast rust dat de staat van het gehuurde bij oplevering anders was dan de staat bij aanvang van de huur. Het vorenstaande neemt niet weg dat de huurder schade aan het gehuurde waarvoor deze aansprakelijk is op grond van artikel 7:218 BW aan de verhuurder dient te vergoeden.
3.19.
Volgens [appellant] is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de kosten van het verwijderen van de door [geïntimeerde] in het gehuurde aangelegde tegelvloer. Ook heeft [geïntimeerde] - aldus [appellant] -de keuken die in het gehuurde aanwezig was vernield, de afstandsbediening van de poort niet teruggegeven, een vijver aangebracht op het terrein van het gehuurde, de bewakingscamera’s en bijbehorende decoder stuk gemaakt en het houthok verplaatst. Dit alles - aldus [appellant] -zonder dat [appellant] daarvoor toestemming heeft gegeven.
afstandsbediening
3.20.
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] de afstandsbediening voor de poort niet heeft teruggegeven. Hieruit volgt dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de kosten daarvan. [appellant] heeft de kosten voor het niet teruggeven van de afstandsbediening begroot op € 100,-. Dit komt overeen met de in de huurovereenkomst bepaalde borg van € 100,- voor de afstandsbediening. Het hof zal de tegenvordering van [appellant] dan ook toewijzen voor een bedrag van € 100,-.
3.21.
Voor zover [geïntimeerde] nog heeft betoogd dat de advocaat van [appellant] bij e-mail van
20 mei 2022 aan de advocaat van [geïntimeerde] te kennen heeft gegeven dat de door [appellant] begrote herstelkosten verminderd dienen te worden met de borg van € 600,-, waarin begrepen voormelde borg van € 100,-, faalt dit betoog. In die e-mail staat weliswaar vermeld dat van de door [appellant] gestelde schadeposten de borg van € 600,-
“afgehaald”moet worden, maar daar staat tegenover dat in de opsomming van de schadeposten ook een post van € 100,- voor de afstandsbediening is opgenomen.
keuken
3.22.
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat bij aanvang van de huur een keuken in het
gehuurde aanwezig was, dat [geïntimeerde] deze keuken uit het gehuurde heeft verwijderd en dat deze keuken ‘als verloren moet worden beschouwd’, omdat deze al die tijd onbeschermd buiten heeft gestaan.
3.23.
Bij gebrek aan enige weerspreking daarvan door [geïntimeerde] staat vast dat [geïntimeerde] de keuken uit het gehuurde heeft gehaald en buiten heeft gezet en gelaten. Niet gebleken is dat [appellant] heeft ingestemd met het verwijderen van de keuken uit het gehuurde. Bij gebrek aan weerspreking door [geïntimeerde] staat ook vast dat de keuken als verloren moet worden beschouwd. Dat betekent dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de kosten daarvan. [appellant] heeft een offerte voor een keuken (meubels, kastinrichting, werkbladen, wandpanelen, apparatuur en verlichting) ten bedrage van € 1.237,61 alsook een offerte voor het plaatsen en aansluiten van de keuken ten bedrage van € 140,- in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft deze kosten niet betwist. Het hof begroot de schade op de voet van artikel 6:97 BW op een bedrag groot
€ 950,-. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij aanspraak kan maken op een hoger bedrag.
tegelvloer
3.24.
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat bij aanvang van de huur een laminaatvloer in het gehuurde aanwezig was. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] een tegelvloer in het gehuurde heeft aangelegd. Dat [appellant] - zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd - op de hoogte was van het aanleggen van de tegelvloer, betekent niet dat hij daarvoor ook toestemming, laat staan schriftelijke toestemming als bedoeld in artikel 7:215 lid 1 BW, heeft verleend. Voor zover [geïntimeerde] nog heeft betoogd dat de laminaatvloer die in het gehuurde aanwezig was beschimmeld was, gaat het hof hieraan bij gebreke van enige onderbouwing voorbij.
3.25.
Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat [geïntimeerde] het gehuurde in zoverre niet in dezelfde staat heeft opgeleverd als bij aanvang van de huurovereenkomst. Volgens vaste jurisprudentie komen voor schadevergoeding wegens niet correcte oplevering van het gehuurde in beginsel alleen daadwerkelijk door de verhuurder gemaakte kosten voor herstel of vervanging in aanmerking, waarbij in geval van vervanging bepalend is de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies. Voor abstracte schadeberekening is geen plaats (HR 10 juni 1988, NJ 1988, 965 en HR 6 juni 1997, NJ 1997, 612). Nu [appellant] alleen offertes in het geding heeft gebracht voor de kosten van herstel voor de vloer is dit deel van de tegenvordering niet toewijsbaar. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij aanspraak kan maken op vergoeding.
3.26.
Voor zover [appellant] nog heeft betoogd dat de tegelvoer niet vakkundig/ondeugdelijk is aangelegd en er zich holle ruimtes onder de tegelvloer bevinden, gaat het hof hieraan bij gebreke van enige onderbouwing voorbij.
vijver en houthok
3.27.
[appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] een vijver heeft aangebracht op het terrein van het gehuurde. Ter zitting in eerste aanleg is namens [geïntimeerde] aangevoerd dat ‘een vijver hem niet bekend voorkomt’, maar hieraan gaat het hof bij gebreke van enige onderbouwing voorbij. Bij gebrek aan enige weerspreking door [geïntimeerde] staat daarmee vast dat [geïntimeerde] een vijver heeft aangebracht. [geïntimeerde] heeft de door [appellant] opgevoerde berekening van de voor het dempen van de vijver benodigde grond betwist.
3.28.
[appellant] heeft verder onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] het houthok op het terrein van het gehuurde heeft verplaatst. [geïntimeerde] heeft het aantal uren dat [appellant] voor het terugplaatsen van het houthok heeft begroot alsook de hoogte van het door [appellant] daartoe begrote uurtarief betwist.
3.29.
Niet gebleken is dat [appellant] heeft ingestemd met het aanbrengen van een vijver en/of het verplaatsen van het houthok. Naar het oordeel van het hof staat ook ten aanzien van deze punten daarom vast dat [geïntimeerde] het gehuurde in zoverre niet in dezelfde staat heeft opgeleverd als bij aanvang van de huurovereenkomst. Ook hiervoor geldt dat [appellant] niet heeft gesteld dat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor het dempen van de vijver en het terugplaatsen van het houthok en dat hij slechts een offerte voor de kosten van grond voor het dempen van de vijver en een zelf opgestelde begroting voor de kosten voor het terugplaatsen van het houthok in het geding heeft gebracht, zodat die kosten reeds daarom niet toewijsbaar zijn. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij aanspraak kan maken op vergoeding.
bewakingscamera’s en decoder
3.30.
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] de bewakingscamera’s en bijbehorende decoder stuk gemaakt. [geïntimeerde] heeft betwist de camera’s en decoder stuk te hebben gemaakt en hij heeft ook de door [appellant] in dat kader begrote kosten betwist.
3.31.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] de camera’s en decoder stuk heeft gemaakt.
vorderingen [geïntimeerde]
3.32.
[geïntimeerde] heeft een vergoeding voor gederfd huurgenot, terugbetaling van de
waarborgsom en een vergoeding voor door hem in het gehuurde verrichte werkzaamheden en bijbehorende materiaalkosten gevorderd.
schadevergoeding in het kader van gederfd huurgenot
3.33.
[geïntimeerde] heeft een schadevergoeding gevorderd
“voor de toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [appellant] in het kader van het gederfd huurgenot”ten bedrage van de helft van de overeengekomen huurprijs in de periode mei 2020 tot en met oktober 2020, uitmakend een bedrag van (zes maanden à (€ 500,- : 2 =) € 250,- =) € 1.500,-. [geïntimeerde] heeft in dat kader aangevoerd dat hij voornemens was om gedurende langere tijd in het gehuurde te verblijven en dat hij daarom verschillende werkzaamheden heeft verricht in of aan het gehuurde.
3.34.
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst op vordering van [geïntimeerde] ontbonden met ingang van 1 november 2020. Over de periode na 1 november 2020 heeft [geïntimeerde] geen huurpenningen betaald. Op grond waarvan sprake zou zijn van gederfd huurgenot na 1 november 2020 heeft [geïntimeerde] niet duidelijk gemaakt. Naar het oordeel van het hof valt ook niet in te zien dat vóór 1 november 2020 sprake was van gederfd huurgenot. [geïntimeerde] heeft immers vóór 1 november 2020 gebruik kunnen maken van het gehuurde als overeengekomen. Voor zover [geïntimeerde] nog heeft betoogd dat hem bij aanvang van de huur is gebleken dat ook een derde regelmatig in het gehuurde verbleef, gaat het hof hieraan bij gebreke van enige onderbouwing voorbij. Daarmee ontbreekt een feitelijke grondslag voor de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding ten bedrage van € 1.500,-.
werkzaamheden, materiaalkosten
3.35.
[geïntimeerde] heeft ook een vergoeding voor door hem in het gehuurde verrichte werkzaamheden en bijbehorende materiaalkosten gevorderd, bestaande uit een vergoeding van € 1.000,- aan door een klusjesman verrichte werkzaamheden en een bedrag groot € 210,- voor tegels.
3.36.
Uit de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte whatsappberichten van [geïntimeerde] en de klusjesman maakt het hof op dat bedoelde werkzaamheden betrekking hadden op het leggen van de tegelvloer en het aanbrengen van plinten. Uit hetgeen het hof hiervoor onder 3.17 en verder heeft overwogen, volgt dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op een vergoeding voor verrichte werkzaamheden en materiaalkosten, maar dat hij daarentegen gehouden was om het gehuurde in de oorspronkelijke staat aan [appellant] terug te geven.
3.37.
Ook voor het overige heeft [geïntimeerde] zijn vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. Een factuur voor het door hem gevorderde bedrag voor de tegels is niet door hem in het geding gebracht en uit voormelde whatsappberichten met de klusjesman valt op te maken dat de kosten voor het leggen van de tegelvloer (en bijkomende werkzaamheden) in natura zijn verrekend.
eigendommen van [geïntimeerde]
3.38.
Uit de door [appellant] in hoger beroep in het geding gebrachte whatsappberichten van partijen van 6 en 7 november 2020 maakt het hof op dat partijen contact hebben gehad over de eigendommen van [geïntimeerde], dat [geïntimeerde] in dat verband te kennen heeft gegeven zijn eigendommen niet te komen ophalen en dat [appellant] daarop te kennen heeft gegeven de eigendommen van [geïntimeerde] af te leveren op het adres van de zus van [geïntimeerde], waar [geïntimeerde] op dat moment verbleef. Niet in geschil is dat [appellant] op 7 november 2020 eigendommen van [geïntimeerde] heeft afgeleverd op het adres van de zus van [geïntimeerde].
3.39.
Bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] vervolgens een vordering met betrekking tot zijn eigendommen ingesteld als hiervoor onder 3.3 weergegeven. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter bepaald dat [appellant] de eigendommen van [geïntimeerde] in goede staat bij hem moet afleveren.
3.40.
Bij e-mail van 12 mei 2022 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer medegedeeld dat hij heeft begrepen dat
“de persoonlijke eigendommen van uw cliënt zijn teruggegeven”en dat hij
“Zonder nader tegenbericht”ervan uitgaat
“dat deze kwestie daarmee inmiddels is afgehandeld.”Bij e-mail van 1 juni 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] te kennen gegeven dat er bij [geïntimeerde]
“geen behoefte meer bestaat om buiten de procedure om nog een inhoudelijke discussie aan te gaan”en dat [geïntimeerde] verzocht heeft
“om tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan.”Bij e-mail van 23 juni 2020 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde] laten weten:
“Verder begreep ik dat de deurwaarder (…) is langs geweest bij cliënt, die (…) bevel heeft gedaan om (…) zorg te dragen dat de eigendommen van uw cliënt in goede staat worden afgeleverd (…) op straffe van een dwangsom (…). Ik schreef u echter in mijn e-mail van 12 mei 2022 (!), dat de persoonlijke spullen al bij uw cliënt zijn afgegeven en als dat niet het geval was, u mij dit omgaand diende te melden. Dat heeft u niet gedaan. (…) Nogmaals, alle spullen zijn al afgegeven. Zo niet, dan dien ik nogvandaagvan u vernemen welke spullen nog zouden ontbreken. Als de spullen al zijn afgegeven, verzoek ik u uw deurwaarder uiterlijk morgen een herstelexploot uit te brengen (…). Als ik niet vandaag van u verneem, dan zal ik een executiegeschil opstarten (…).”Bij e-mail van 1 juli 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] medegedeeld:
“Ik zal geen herstelexploot laten uitbrengen (…), aangezien cliënt te kennen heeft gegeven dat hij nog enkele persoonlijke eigendommen niet retour heeft ontvangen. Cliënt gaf te kennen dat hij 1,5 tegeldoos, cement, vier+ europalets en verschillende soorten gereedschappen ontbreken. Daarnaast gaf hij te kennen dat de spullen niet zijn overhandigd, doch op de stoep achtergelaten, hetgeen niet conform afspraak was.”Daarop heeft de advocaat van [appellant] op dezelfde dag per e-mail aan de advocaat van [geïntimeerde] geantwoord:
“Ik heb u al op 23 juni jl verzocht om aan te geven welke zaken er nog zouden ontbreken en eerst nu komt u met een opgave, die bovendien wordt betwist. Ik verzoek u aan te tonen waaruit blijkt dat uw client eigenaar zou zijn van deze zaken, ze zouden zijn achtergebleven op het perceel en ze niet zouden zijn teruggegeven door client. (…) In dit verband verzoek ik u mij omgaand te bevestigen dat er geen sprake is van het verbeuren van dwangsommen, bij gebreke waarvan uw client (…) een kortgedingprocedure tegemoet kan zien.”
3.41.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde], gelet op de betwisting daarvan door [appellant], onvoldoende onderbouwd gesteld om te kunnen concluderen dat [appellant] niet alle eigendommen van [geïntimeerde] op 7 november 2020 heeft afgeleverd op het adres van de zus van [geïntimeerde]. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen om eerder en specifieker aan te geven welke eigendommen er volgens hem nog niet afgeleverd zouden zijn. Ter zitting in eerste aanleg is namens [geïntimeerde] slechts aangevoerd dat [geïntimeerde] zijn spullen wil en dat hem geen toegang tot het gehuurde meer verleend hoeft te worden. Ook thans in hoger beroep laat [geïntimeerde] na de volgens hem ontbrekende eigendommen afdoende te specificeren. [geïntimeerde] heeft niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat het hof niet toekomt aan bewijslevering.
3.42.
[geïntimeerde] heeft nog betoogd dat het voor hem niet mogelijk was en is om de ontbrekende eigendommen te specificeren omdat [appellant] hem op 1 november 2020 de toegang tot het gehuurde heeft ontzegd, maar dit betoog faalt. Uit de hiervoor onder 3.38 vermelde whatsappberichten van partijen maakt het hof op dat [geïntimeerde] door [appellant] is uitgenodigd om zijn eigendommen op te halen, maar dat [geïntimeerde] daarop niet is ingegaan. Tegen die achtergrond dient het niet (kunnen) specificeren van zijn eigendommen voor rekening en risico van [geïntimeerde] te blijven.
waarborgsom
3.43.
In de huurovereenkomst is naast de borg van € 100,- voor de afstandsbediening, een waarborgsom van € 500,- opgenomen. Na verrekening van dit bedrag ad € 600,- met de toe te wijzen schadevergoedingen van € 950,- (zie hiervoor onder 3.23) en € 100,- (zie hiervoor onder 3.20) dient [geïntimeerde] aan [appellant] nog een bedrag groot € 450,- te voldoen.
bewijslevering
3.44.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Partijen hebben onvoldoende (concrete feiten) gesteld om aan bewijslevering toe te komen en zij hebben in hoger beroep bovendien niets aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding kan geven.
De conclusie
3.45.
De slotsom is dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Omwille van de eenvoud zal het hof het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigen, behoudens de beslissing tot ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof zal de overige vorderingen van [geïntimeerde] afwijzen en het hof zal de tegenvordering van [appellant] toewijzen tot een bedrag van € 450,-.
grief 4: proceskosten
3.46.
Met
grief 4komt [appellant] op tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
3.47.
Het hof bepaalt dat elke partij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten), omdat partijen ieder deels ongelijk hebben gekregen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.48.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 4 mei 2022, behoudens de beslissing tot ontbinding van de huurovereenkomst, en bekrachtigt het vonnis in zoverre;
veroordeelt [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] een bedrag groot
€ 450,- te betalen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de kantonrechter;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en R.F. Groos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 januari 2023.
griffier rolraadsheer