In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 april 2022. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden cocaïne, maar was wel veroordeeld voor andere feiten. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van het derde feit, dat betrekking had op het voorhanden hebben van 2 kilogram en 45 kilogram cocaïne. In het hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
Het hof heeft het procesdossier en de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging zorgvuldig overwogen. De verdediging heeft onder andere aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard en dat er bewijsuitsluiting zou moeten volgen vanwege onrechtmatig verkregen bewijs. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde te komen. Daarom heeft het hof de vrijspraak van de rechtbank bevestigd.
Daarnaast heeft het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, aangezien de verdachte op 21 oktober 2021 in verzekering was gesteld en de voorlopige hechtenis op 3 juni 2022 was geschorst. Gezien de vrijspraak van het derde feit en het feit dat het hoger beroep tegen de andere feiten reeds onherroepelijk was geworden, heeft het hof besloten het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.